Jaarlijks archief: 2012

Welvaart zonder groei (Prosperity without growth)

Rudy heeft eerder het boek Prosperity without Growth van Tim Jackson besproken. Inmiddels is er ook een Nederlandse versie verschenen (welvaart zonder groei), een mooie aanleiding om het boek alsnog te lezen. Ik had een beknopte samenvatting gemaakt maar die komt vrijwel overeen met het verhaal van Rudy dus dat laat ik achterwege. Hier mijn persoonlijke reflectie en het advies aan iedereen om het boek ook maar eens te lezen.

Toen ik studeerde (milieuhygiëne in Wageningen) hadden we het vaak over hoe slecht het ging met de wereld en de conclusie was altijd, de wereld gaat ten onder (eerder op de korte termijn dan op de lange). Gesteund uiteraard door diverse publicaties die dat ook bevestigden. In de loop van de jaren ben ik daar anders over gaan denken. Voorspellingen komen niet uit (de olie is voorlopig nog niet op), mensen blijken toch inventiever (efficiency winst leidt tot een enorme afname van milieubelasting ) en uiteindelijk blijken we ook in staat internationale afspraken te maken en na te komen (bijvoorbeeld over de uitstoot van CFK’s, tasten de ozonlaag aan). Dat stemt positief, blijkbaar is er een economie mogelijk die groeit en tegelijkertijd tot een lagere belasting van onze omgeving leidt.

Tim Jackson laat een kritisch geluid horen. Als eerste de aanname dat het goed is de economie te laten groeien. Waarom eigenlijk? Leidt dat tot meer mogelijkheden tot zelfontplooiing? Is dat beter voor ons welzijn (gezondheidszorg, onderwijs etc.)? Of, is het belangrijk voor het in stand houden van ons economisch systeem? Na analyse blijft uiteindelijk alleen de laatste reden over, ons sociaal economisch systeem functioneert alleen bij groei (kijk hiervoor nog even in de samenvatting van Rudy).

Volgende vraag is dan of die groei mogelijk is met minder milieubelasting, ook wel genaamd ontkoppeling. Helaas, het antwoord is nee en vrij eenvoudig te volgen. Jackson maakt onderscheid in relatieve en absolute ontkoppeling. Er is sprake van relatieve ontwikkeling als de milieubelasting per eenheid product afneemt, absolute ontkoppeling vindt plaats als bij economische groei de totale milieubelasting afneemt (dus economische groei, maar bijvoorbeeld minder uitstoot van CO2). Bij relatieve ontkoppeling kan als gevolg van een toename van de wereldbevolking en een toename van de consumptie de milieubelasting in absolute zin nog steeds stijgen, bij absolute ontkoppeling niet.

Er is enig bewijs dat relatieve ontkoppeling werkt. Echter zeer gering en zeker niet voldoende om de economische groei bij te houden. Om relatieve ontkoppeling te laten werken moet de efficiencyverbetering  (op milieugebied) gelijk opgaan met de economische groei, dan blijft in absolute zin de milieubelasting gelijk. Mogelijk is hiervan sprake in een aantal ontwikkelde landen in Europa. Wat echter in dat soort berekeningen niet meegenomen wordt is dat een groot deel van de productie (en milieubelasting) is verplaatst naar Azië. Het is lastig dat allemaal door te rekenen, maar de conclusie van Tim Jackson is wel dat relatieve ontkoppeling tot nu toe een gering resultaat heeft. Als relatieve ontkoppeling niet werkt hoeven we het al helemaal niet meer over absolute ontkoppeling te hebben.

Uiteindelijk kan je dan niet anders dan concluderen dat voortdurende economische groei op enig moment de draagkracht van de aarde te boven gaat. Ik blijf toch wel een optimist en zie dat niet binnen 30 – 50 jaar gebeuren. Maar ooit, over 50, 100, 200 jaar of wellicht toch eerder (dan is mijn optimisme onterecht) is het zover. Je mag hopen dat we het nog op tijd aan zien komen en een poging kunnen ondernemen het tij te keren. Dat betekent schakelen naar een ander economisch systeem dat niet gebaseerd is op groei maar op stabiliteit of wellicht zelfs op krimp. Jackson betoogt dat er in het geheel geen plan B voor ons economisch systeem beschikbaar is. Als we morgen constateren dat we vanaf nu moeten stoppen met groeien (en er zijn natuurlijk al wetenschappers die dat beweren) dan hebben we geen flauw idee hoe we de economie draaiende moeten houden. Hoe komen we dan van onze schulden af, hoe houden we publieke voorzieningen in stand, hoe komen we tot een eerlijke verdeling van welvaart?

Het gemis in het boek vind ik dat Jackson niet echt een perspectief weet te schetsen. Of laat ik het anders zeggen, niet een perspectief dat mij overtuigt. Meer waarde hechten en identiteit ontlenen aan niet materiële zaken is zo’n beetje de boodschap. Daar ben ik het natuurlijk mee eens maar een cruciale vraag is wel, hoe gaat de transformatie van naar een ander systeem in z’n werk, welke stappen moeten we zetten, welke problemen komen we tegen en hoe pakken we die aan? Laten we er maar van uit gaan dat Jackson hard werkt aan een vervolg dat een antwoord geeft op een aantal van deze vragen.

Het boek heeft toch wel iets interessants met me gedaan. Was ik de afgelopen jaren positief gestemd, nu kijk ik er toch weer anders tegenaan. We kunnen niet eeuwig doorgaan met dit systeem, wanneer het vastloopt weten we feitelijk niet, maar als het vastloopt hebben we geen idee hoe we het anders aan moeten pakken. Ons voornemen is hier binnenkort een serie artikelen aan te wijden. Dat vraagt echter eerst wat studie dus dat stellen we nog even uit. Tot dit tijd zijn suggesties welkom.

Stijn van Liefland

Filosofisch intermezzo (1): duurzaamheid en groei

Twee dingen hebben mij afgelopen week getriggerd:

  • De column van Bas Haring in de Volkskrant over economie. Haring is filosoof én heeft besloten zich te gaan verdiepen in de achtergronden van het vak economie. Hij is nog maar net begonnen (pas op, daar zit weer een boekje aan te komen op termijn! Ga maar vast nadenken over een grappige titel á la Plastic Panda’s. Iets van ‘dure economen’, ‘groei in de uitverkoop’?). Ik ben nog niet heel enthousiast maar afgelopen week trof ik een eye-opener bij Haring aan (waarover zo dadelijk meer).
  • Mijn 2 vorige blogs over de waarde van natuur (mag dat wel?) waar ik bij wat literatuur-onderzoek aanliep tegen toch wel wat misverstanden over het vak economie. Het lijkt soms wel of economie het tegengestelde wil doen van wat duurzaamheid beoogt. Dat is volgens mij niet of slechts ten dele het geval.

Ik heb geen doortimmerd verhaal maar een paar kleine elementjes die onderling samenhangen en wellicht wat discussie kunnen stroomlijnen over de relatie tussen economie en duurzaamheid.

De kern

De eerste vraag die ik mezelf stelde was: waar gaat het nu écht om in het leven? Dat is natuurlijk dat je kunt (over-) leven. Dat betekent dat je voldoende eten hebt en in goede gezondheid verkeert. Dit is een minimum. Maar alleen eten en in goede gezondheid, dat kan niet het hele verhaal zijn. Je wilt ook kunnen genieten, fun hebben, leuke dingen doen en vrije tijd hebben.

Is dat het dan? Lekker eten en leuke dingen doen klinkt leeg. Mensen willen worden gewaardeerd. Om in goede gezondheid te leven moet je jezelf accepteren en waarderen en het is nog mooier als je ook waardering krijgt van anderen (of andersom). Dit lijkt een beetje op een afgeslankte vorm van de Maslow-piramide.

Met wat goede wil zou je kunnen zeggen: dit zijn de ingrediënten van wat economen de nutsfunctie noemen. Er zit in wat wij waarderen en belangrijk vinden. Dus als wij maar zoveel mogelijk gezond zijn, fun hebben en gewaardeerd worden: dan hoeft de rest niet meer zo nodig, dan is het goed.

Merk ondertussen op: geld speelt hier geen enkele rol (je hebt wel geld nodig om deze zaken te bereiken maar geld op zichzelf zit niet in het basisblok), economische groei is niet aanwezig (en komt pas later in het plaatje terecht).

Maar dit kan het ook niet zijn: waar blijft de bezieling en de passie en de drive om te willen blijven leven? We willen toch verder, ons ontwikkelen, groeien, ontdekken?

Talenten

We hebben al deze zaken nodig om uiteindelijk in staat te zijn om …. Aanvankelijk dacht ik: om te kunnen groeien. Maar groei kan nooit een doel op zich zijn. Waar leidt groei dan toe, waarom groei? Groei moet uiteindelijke ook weer tot iets ‘beters’ leiden.

Het zou iets met talent of capaciteit te maken kunnen hebben. Ik kan er weer een economische invulling aan geven: mensen hebben de neiging (scheppen er genoegen in, zijn er op uit etc) om hun talenten tot ontwikkeling te brengen, ze doen graag waar ze goed in zijn, of willen ergens goed in zijn of worden. Ik kan het zien als een economische concept omdat het gaat om de maximale benutting van je talenten en capaciteiten. Zolang er nog sprake is van braakliggende en onderbenutte talenten is er nog potentie om verder te groeien, om mooiere en betere dingen te doen. Onderbezetting of onderbenutting (van talenten en capaciteiten) is hier het toverwoord.

Dus uiteindelijk hebben we voeding, gezondheid, rust en waardering nodig om onze talenten maximaal tot uitdrukking te brengen.

Het gaat niet om economische groei sec. Groei is het gevolg van benutting van talent.

Minimalisering van pijn

Maar in dat proces van maximale benutting van talent (bij voldoende aanwezigheid van voedsel en vrije tijd en waardering) gaat er ook van alles mis. Noem het ‘collateral damage’, ongewenste bij-effecten. In onze dagelijkse activiteiten produceren we vervuiling, armoede, oorlog, vernietiging, ongelijkheid en zo verder. Uiteindelijk beïnvloedt dat weer onze mogelijkheid om te eten, gezond te zijn en gewaardeerd te worden.

Bas Haring zei in zijn laatste column: het gaat me niet om het maximaliseren van geluk of welbevinden, ik ben meer geïnteresseerd in het minimaliseren van ongeluk of pijn. En hebben economen daar iets over te zeggen? Ik weet niet of ik het er mee eens ben, maar het is een interessante gedachte. Ik denk dat het gaat om het maximaliseren van je talenten en capaciteiten onder minimale vervuiling en pijn als een randvoorwaarde. Je mag het ook optimaliseren onder randvoorwaarden noemen want uiteindelijk werken als deze zaken op elkaar in. Bij vervuiling zou je nog kunnen spreken van minimale vervuiling (want ik zie zo snel niet wanneer vervuiling iets zou toevoegen) maar bij ongelijkheid is het niet per se minimale ongelijkheid. Een te grote ongelijkheid kan weer leiden tot mogelijke onderbenutting van talent of gebrek aan waardering.

Het model: economie en duurzaamheid

Als we alle elementen in onderlinge samenhang bij elkaar brengen krijgen we het volgende:

Dus in dit filosofisch intermezzo is mijn stelling dat we uiteindelijk onze talenten maximaal willen benutten. Om dat te kunnen doen hebben we eten nodig en waardering. Maar tijdens de rit kan er van alles fout gaan en wel zodanig dat onze doelstelling om talenten maximaal te ontplooien in het gedrang komt. We moeten rekening houden met de ongewenste bij-effecten, anders is ons handelen niet vol te houden, niet duurzaam. Voeding en vervuiling zijn dus de begrenzing van wat we maximaal aan talent kunnen ontwikkelen.

Twee vragen die nog leven (nog wel meer, maar deze komen nu bij me op):

  • Is het nu echt zo dat we ‘meer’ willen als we toch voldoende voedsel, rust en waardering hebben? Zijn we als mensen wezenlijk anders dan een leeuw die het dan wel best zou vinden (eten, slapen, sex)? Of wil een leeuw ook meer dan dat? Hij wil sex met méér vrouwtjes, dus moet hij steeds vechten om dat te bereiken. Zo bezien is ook een leeuw nooit klaar? Ik ben benieuwd in de visie van een bioloog. Vanuit de psychologie zal hier ook meer over te zeggen zijn. Een econoom stelt zich ‘neutraal’ op: ‘ik heb hier geen verstand van, vertelt u mij maar wat belangrijk is en dan stop ik het in mijn model’. Input vanuit de biologie of psychologie is data voor het model.
  • Als dit modelletje klopt: zitten we dan onvermijdelijk vast aan groei? Ja en nee. Ja omdat er altijd dynamiek en aanpassing zal blijven. Nee omdat de vraag waarschijnlijk is ingegeven door de verzuchting dat er grenzen zijn aan groei. Maar nergens stel ik dat groei per se gekoppeld moet worden aan materiële welvaart in termen van steeds meer ‘stuff’ (zie Tim Jackson’s boeken). Je kunt ook groeien in steeds minder vervuilende technologieën verzinnen, of in steeds efficiëntere medicijnen bedenken.

Rudy van Stratum

Financiering van landschap 11, Streekfonds (voorlopig slot)

Dit is voorlopig de laatste aflevering in de reeks over financiering van het landschap. Gaandeweg in onze zoektocht is het wellicht meer over natuur en landschap gegaan dan alleen landschap. Tja voor een deel bepalen we de inhoud naar aanleiding van vragen die bij ons leven, voor een ander deel door wat er op onze weg komt. We hebben het gehad over de vraag waarom er geld naar het landschap moet, wat je kunt verdienen met het landschap, wat de waarde is van het landschap en over een zakelijke aanpak. Als we de komende tijd verrassende zaken tegenkomen vullen we het dossier verder aan (suggesties of bijdragen zijn altijd welkom).

Wat mij betreft mist er in de serie nog één onderwerp en dat zijn de financieringsconstructies. In mijn ogen zijn in de kern de financieringsconstructies voor het landschap en natuur niet wezenlijk anders dan voor welk ander thema. Een belangrijk verschil is wel dat er een enorme persoonlijke betrokkenheid is bij natuur en landschap, veel meer dan bij andere thema’s. Er is een aantal constructies dat specifiek hier van uit gaat. Ik wil er in deze aflevering drie behandelen: het streekfonds, de streekrekening en nieuwe Malebossen.

Het vakblad Landwerk heeft in 2011 een special uitgebracht over landschapsfondsen. Kort door de bocht een landschapsfonds is een rekening waar allerlei partijen, burgers, ondernemers, overheden etc. geld op kunnen storten en waar de ontwikkeling of het beheer van een bepaald gebied uit gefinancierd wordt. Het gaat feitelijk om het samenvoegen van geld dat al bestemd was voor het landschap (vanuit de overheid) met donaties van verschillende partijen (daar kan ook de overheid weer bij zitten). De eerste indruk is dat het hier niet om heel grote bedragen gaat. Voor het landschapsfonds Amstelland doneren 1100 mensen €  20,=, dat lijkt weinig. Maar, het interessante is dat een fonds het mogelijk maakt om allerlei potjes bij elkaar te brengen. Zo is er een streekrekening gekoppeld aan het landschapsfonds en dat leverde €  15.000,= aan rentedonaties op. Snel rekenend kom je dan al op € 37.000,=. Of dat veel is kan ik eigenlijk niet beoordelen, het is maar net de vraag wat je voor elkaar wilt krijgen. Het landschapsfonds kan ook een belangrijke rol spelen in de communicatie, een duidelijke betrouwbare plek waar geld heen kan en garantie voor goed beheer van dit geld. De landschapsfondsen bestaan nog niet zo lang, mogelijk gaat het meer leven en nemen daardoor de donaties toe. Zeker iets om in de gaten te houden.

De streekrekening is ooit bedacht door de ASN-bank en overgenomen door de Rabobank. In het kort, geld dat op de rekening wordt gestort blijft van de inleggende partij, die ontvangt daarover ook een normale rente. De inlegger heeft de keuze om minimaal 5% (max. 100%) van de rente te doneren aan het streekfonds. De Rabobank doneert nog eens 5% van de inleg in het streekfonds. Alleen zakelijke partijen kunnen deelnemen aan de streekrekening. Persoonlijke mening, het klinkt mooi, is een goed initiatief, maar als je kijkt naar de bijdrage van de Rabobank is die wel erg mager (corrigeer me, ik wordt graag tegengesproken). Een streekrekening leidt vermoedelijk tot extra klanten voor de bank en dus meer winst en omzet.  5% van de gedoneerde rente is maximaal (als iedereen 100% van de rente doneert en het rentepercentage op een hoge 4% staat) 0,2% van het ingelegde kapitaal. Beetje zuinig van de Rabobank. Maar, na deze kritische noot, de streekrekening het Groene Woud leverde in 2010 een renteschenking van € 130.000,= op, de Rabobank kwam met € 30.000,= (is meer dan die eerdere 5%, mogelijk vonden ze het zelf ook wat mager). Met nog een aantal andere donaties kwamen de inkomsten in 2010 daarmee op € 190.000,=. Ik weet nog steeds niet wat je daar precies mee kunt doen, maar het lijkt mij voldoende voor een aantal leuke projecten (ondanks de enorme omvang van het Groene Woud), zeker als je deze inkomsten jaarlijks weet te behouden. Dus, ondanks kritiekpuntje toch een mooie constructie.

Een heel andere constructie is het idee van nieuwe Malebossen. Nog niet in de praktijk toegepast, maar als idee naar voren gebracht in een rapport van InnovatieNetwerk. Vroeger bestonden er Malebossen die in eigendom waren van de lokale gemeenschap. Iedereen kon daar, op basis van regels, gebruik van maken (jacht, houtkap, vruchten, noten etc.). Dit principe kennen we niet meer maar zou je nieuw leven in kunnen blazen. In feite betreft het een andere vorm van eigendom, in plaats van dat een bos in bezit is van de overheid of een natuurorganisatie is het (deels) in bezit van een groep mensen. Mede-eigenaar word je door je eenmalig in te kopen. Het gaat om een flink bedrag, orde van grote ca. € 1000,=, maar kan ook best meer of minder zijn. Vervolgens blijf je levenslang eigenaar en is het eigendom zelfs overerfbaar. Het bos blijft toegankelijk voor mensen die geen eigenaar zijn. Als mede-eigenaar heb je wel bepaalde voordelen, dat zou bijvoorbeeld kunnen zijn gratis kamperen in het bos, brandhout sprokkelen, in de toekomst profiteren van inkomsten uit het vastleggen van CO2 etc. Overigens geven de bedenkers aan dat deze constructie waarschijnlijk niet voldoende oplevert voor de aanleg en het beheer van bosgebieden. Maar er  zijn meer voordelen, zo is de verwachting dat mensen zich meer betrokken voelen bij het gebied. Dit kan zich bijvoorbeeld uiten door het vrijwillig deelnemen aan beheersactiviteiten waardoor de uitgaven voor beheer weer dalen.

Al deze constructies hebben gemeenschappelijk dat het op lokaal niveau speelt. Zowel burgers als ondernemers vinden het blijkbaar interessant zich te verbinden met natuur en landschap op juist dat lokaal niveau. Daar kunnen we wel wat van leren, ook op andere terreinen (wijkbeheer, zorg) zouden dit soort constructies op lokaal niveau mogelijk moeten zijn.

 

De waarde van natuur: mag dat wel (2)? (Financiering van landschap 10)

Dit is het tweede deel naar aanleiding van de vraag of je natuur wel op een financieel-economische manier mag waarderen. Het eerste deel ging in op een aantal principiële bezwaren met betrekking tot het waardebegrip. Dit deel kijkt naar een aantal aangevoerde praktische bezwaren.

Artikel 2007

Op zoek naar een bron vanuit de ‘natuur-hoek’ kwam ik uit op een artikel uit 2007. De auteurs vinden dat de pogingen om de waarde van de natuur te bepalen hun doel voorbij schieten en sterker nog: fundamenteel de aandacht van de kern van de zaak afleiden. Een mooi voorbeeld-artikel dus voor deze uiteenzetting over de waarde van natuur.

Het artikel uit 2007 is hier te vinden: Hoe bepaal je de waarde van natuur?.

Kort de strekking van het artikel. De auteurs, Flip Witte en Arthur Meuleman, zijn niet onverdeeld gelukkig met recente pogingen een waarde toe te kennen aan natuur. De kern van hun betoog houdt verband met een in mijn ogen niet geheel consistente manier van het gebruik van de termen waarde en baten. Baten hebben in hun ogen een relatie met financieel gewin. Waarden zijn soms dermate belangrijk dat ze van levensbelang zijn en dus los staan van baten. De redenering van de auteurs lijkt een beetje op: baten = geld = plat, waarde = belangrijk = hoog.

Door toch zoveel mogelijk geldbedragen (dus ‘baten’ in de termen van het artikel) aan natuur te hangen lijkt natuur financieel profijtelijk maar is het dat in de praktijk niet (de auteurs stellen gekscherend: waarom gaan we als natuur dan zo profijtelijk is niet als de wiedeweerga overals de ecologische hoofdstructuur versterken?). Verder wordt hiermee in hun ogen het begrip natuur uitgehold. Dit zijn hun principiële bezwaren.

Naast principiële bezwaren zijn er nog praktische bezwaren als je dan toch (met tegenzin dus) aan het rekenen slaat met natuur. Dit blog gaat nader in op die geopperde praktische bezwaren.

Bezwaar 1: vermeden kosten zijn geen baten. Voorbeeld: als je een bos in stand houdt dan scheelt dat de waterzuiveringsinstantie kosten die ze anders wel hadden moeten maken. Natuur-rekenaars boeken dit in als een voordeeltje op de rekening van ‘natuur’.

Praktische bezwaar nummer 2 is: je mag niet de baten van allerlei verschillende partijen bij elkaar optellen. En vaak is het voordeel van de een het nadeel van de ander (een hogere huizenprijs betekent dan wel meer OZB voor de gemeente, maar weer minder inkomsten bij het Rijk vanwege een hogere hypotheekrenteaftrek).

Praktisch bezwaar nummer 3 luidt: er is vaak sprake van verdringing, baten op de ene plek leiden soms tot lagere baten op een andere plek (hier meer pannenkoekenrestaurantjes betekent dat er ergens anders minder pannenkoeken worden verkocht).

Bezwaar 1

De auteurs stellen dat je je rijk rekent door te kijken naar zogenaamde alternatieve kosten. Het meest aansprekende voorbeeld is het berekenen van de waarde van onze duinen (waterkering). Alternatieve kosten zijn dan de kosten die je zou moeten maken als je die duinen weg zou halen. Je moet dan een alternatief voor tegengaan van overstroming bedenken zoals het aanleggen van nieuwe dijken aan de kust met een lengte van 110 kilometer. Daar komen dan nog jaarlijkse onderhoudskosten bij die je bij natuurdijken niet hebt. En zo kom je op een bedrag van ruim 1 miljard Euro uit voor de waarde van de bestaande natuurduinen. Onzin zeggen de auteurs, zo kun je helemaal niet rekenen.

Hoe zou een econoom naar zoiets kijken? Een econoom kijkt naar de verschillende alternatieve mogelijkheden die je hebt om een stuk grond te benutten. Je start dus met het inventariseren van wat je allemaal met de onderliggende grond van die dijken kunt doen. Als willekeurige opsomming:

  • Je laat ze gewoon staan.
  • Je haalt ze weg en maakt er een pretpark van.
  • Je haalt ze weg en legt er een snelweg op.
  • Je laat ze staan en zet er nog een pretpark bovenop.

En zo verder. Het is gewoon een opsomming van wat je er allemaal mee zou kunnen. Vervolgens ga je die mogelijkheden een voor een uitdiepen. Wat zijn de voor- en nadelen van al deze opties? Welke partijen zijn er allemaal bij betrokken die er last of juist voordeel van hebben? En is het mogelijk er Euro’s aan te hangen? Of moeten we hier meer kwalitatieve plussen en minnen bij noteren? Per mogelijke invulling ontstaat dan een beeld van de ‘waarde’ van het alternatief, vaak een samenstel van een redelijk harde Euro-waarde en van een wat zachter (maar daardoor niet minder belangrijk) kwalitatief oordeel. Als je alles netjes doet en er een goede discussie over hebt (rekening houdt met partijen en met de wat langere termijn) dan kies je voor het meest waardevolle alternatief.

Hoe zit het dan met de miljarden-kosten van het moeten aanleggen van nieuwe dijken? In bovengenoemde alternatieven 2 en 3 (waar je de bestaande natuurdijken weghaalt) zul je gaan zien dat er betrokken partijen zijn die iets moeten verzinnen om bescherming tegen overstroming te bieden. Misschien zijn dat wel hele nieuwe en ingenieuze oplossingen overigens. Maar hoe dan ook: de kosten die daarvoor gemaakt moeten worden komen wel degelijk op het conto van die twee alternatieven. Omgekeerd zou je dus wel degelijk kunnen stellen: het eerste alternatief van het laten staan van de dijken werpt door zijn hoge ‘vervangingswaarde’ een forse drempel op voor nieuwe alternatieven. Je moet wel met een hele creatieve oplossing komen om die ene miljard Euro te kunnen goedmaken.

Dus ik zie niets verkeerds in zo’n waarderingsaanpak. Maar betekent dat dan dat je jaarlijks (ik noem maar een getal) 100 miljoen Euro baten hebt omdat je die dijken nu eenmaal hebt? Ja en nee. Niet letterlijk in financiële zin natuurlijk, een dijk keert namelijk geen dividend in Euro’s uit. Maar een dijk heeft wel degelijk een jaarlijkse positieve bijdrage aan de maatschappij vanwege de geleverde bescherming. En had die dijk er niet gelegen dan hadden de bewoners inderdaad jaarlijks minder te besteden aan andere dingen omdat ze dan toch eerst die dijk of bescherming zelf hadden moeten aanleggen. Noem dit een veiligheidsdividend dat ons door de natuur is geschonken.

Bezwaar nummer 2

Dit zijn eigenlijk twee verschillende bezwaren. Je mag de voor- en nadelen van verschillende partijen niet bij elkaar optellen is het eerste element. Deze is zonder plaatje lastig te beantwoorden. Maar in zoverre voordelen in harde Euro’s zijn uit te drukken mag je die natuurlijk gewoon optellen. Bij meer kwalitatieve afwegingen is dat een stuk lastiger, maar onmogelijk is het niet. Een genuanceerd antwoord dus, maar ik wil daarvoor verwijzen naar onze beslisboom slimme financiering. Eerst moet het totaalrendement worden bepaald en pas daarna wordt er onderhandeld over een passende herverdeling van de netto baten over partijen en tijd.

Het andere element van dit bezwaar is het OZB-verhaal. We bouwen ergens huizen, we doen er wat groen omheen, de huizen worden meer waard, dus het groen heeft een waarde. Dus de bewoners worden rijker want hun huis is meer waard. So far so good. De auteurs hebben er moeite mee dat de gemeente hier een voordeel krijgt ingeboekt omdat ze hogere OZB-inkomsten krijgen. Want, zo stellen zij, een hogere prijs voor een woning leidt tot gemiddeld een hogere hypotheekschuld en dus tot een hogere hypotheekrente-aftrek en dus tot minder inkomsten bij het Rijk.

Helemaal correct. Het zal nog veel ingewikkelder zijn. Maar bij het beoordelen van je maatregel (en dus bij het waarderen ervan) moet je wel degelijk álle effecten bij álle partijen over zo veel mogelijk perioden in kaart brengen. En inderdaad als het Rijk daardoor minder inkomsten binnen krijgt dan gaat dat van de voordelen elders af. Praktisch een hele klus dit goed te berekenen, maar principieel helemaal terecht lijkt mij.

Bezwaar nummer 3

Dit is eigenlijk een variant op bezwaar nummer 2. Ik parafraseer de auteurs: groen is veel waard omdat er een pretpark kan worden aangelegd want dat betekent meer bezoekers die meer geld uitgeven. Klopt niet, stellen zij, want elders is er ook een pretpark of een restaurant en daar wordt het geld dus niet meer uitgegeven. Het is eigenlijk gewoon een verschuiving in je besteding. Economen spreken dan van een verdringingseffect.

Terecht punt van de auteurs. Maar geen principieel punt. Bij het beoordelen van je maatregelen (om een pretpark in dat groen te bouwen) moet je je inderdaad niet rijk rekenen. Er is blijkbaar sprake van een benadeelde partij (de restauranthouders in de wijde omgeving) die is betrokken in het spel. Je zult als je het goed wilt doen ook dit effect moeten meenemen/waarderen, waardoor dat pretpark inderdaad minder gunstig (waardevol) zal blijken dan aanvankelijk gedacht.

Samenvattend

Ik pleit voor transparantie bij de besluitvorming van duurzame projecten. Wat je in Euro’s kunt uitdrukken moet je ook in Euro’s uitdrukken. Je moet wel naar het hele plaatje kijken, dus ook naar de verdere toekomst en naar andere dan direct betrokken partijen. En waar niet in geld uit te drukken belangrijke zaken spelen moet je die ook op een kwalitatieve manier meewegen.

In de praktijk zie je wel eens dat een project naar een al genomen beslissing wordt toegerekend. Groen wordt dan al snel een overbodig pretpark terwijl de echte achterliggende waarde van dat groen grotendeels verloren gaat. Helaas moet ik zeggen dat ik daarin wel kan meevoelen met de auteurs. Dit is een persoonlijke mening en hoort daarom niet echt thuis op deze site. Maar als ik door de oogharen naar alle bijdragen van Stijn over het landschap kijk, wat zie ik dan? Ik zie dat er geen geld meer is en dat er dus slimmigheidjes moeten worden verzonnen om het groen in stand te houden. Als je al die slimmigheidjes op een rijtje zet (wat Stijn heeft gedaan) dan zie ik 2 hoofdstromingen. De ene hoofdstroming zet financieel gezien zoden aan de dijk en dat is bebouwing van groen (dus woningen, bedrijven neerzetten). Maar dat is precies het oude verdienmodel dat niet meer werkt (nog los van de vraag hoelang je dat nog volhoudt). De andere hoofdstroming is een verzameling van leukigheidjes (pretparken, restaurantjes) die én financieel geen zoden aan de dijk zetten én de oorspronkelijke doelstelling in het gedrang brengen.

Als die snelle constatering van mij klopt dan is er geen andere mogelijkheid: als je groen of natuur écht belangrijk vindt en niet wilt/kunt bebouwen of ‘verpretten’ dan moet je daarvoor gewoon belastinggeld inzetten want daar is dat voor bedoeld. Maar … en dit is een serieuze ‘maar’ en misschien wel de kern van mijn hele betoog …. als je daar belastinggeld aan spendeert dan concurreert dat wel degelijk met andere belangrijke zaken. Natuur heeft niet het monopolie op dat belastinggeld, je zult zorgvuldig en transparant moeten afwegen met zorg, onderwijs en andere belangrijke zaken die bij vrije marktwerking in het geding (kunnen) komen.

Rudy van Stratum

 

 

 

De waarde van natuur: mag dat wel (1)? (Financiering van landschap 9)

Het vorige deel van deze reeks over financiering van de natuur en landschap gaat in de kern over het waarde-begrip. Het lijkt me zeker voor een site als slimmefinanciering.nl van belang om hier nog eens iets uitgebreider bij stil te staan. Natuur en geld lijken vaak te botsen, met soms emotionele reacties tot gevolg. Soms denk ik dat sprake is van onnodige misverstanden. Ik probeer vanuit een economisch perspectief het begrip waarde van natuur nader te ontleden.

Artikel 2007

Op zoek naar een bron vanuit de ‘natuur-hoek’ kwam ik uit op een artikel uit 2007. De auteurs vinden dat de pogingen om de waarde van de natuur te bepalen hun doel voorbij schieten en sterker nog: fundamenteel de aandacht van de kern van de zaak afleiden. Een mooi voorbeeld-artikel dus voor deze uiteenzetting over de waarde van natuur.

Het artikel uit 2007 is hier te vinden: Hoe bepaal je de waarde van natuur?.

Kort de strekking van het artikel. De auteurs, Flip Witte en Arthur Meuleman, zijn niet onverdeeld gelukkig met recente pogingen een waarde toe te kennen aan natuur. De kern van hun betoog houdt verband met een in mijn ogen niet geheel consistente manier van het gebruik van de termen waarde en baten. Baten hebben in hun ogen een relatie met financieel gewin. Waarden zijn soms dermate belangrijk dat ze van levensbelang zijn en dus los staan van baten. De redenering van de auteurs lijkt een beetje op: baten = geld = plat, waarde = belangrijk = hoog.

Door toch zoveel mogelijk geldbedragen (dus ‘baten’ in de termen van het artikel) aan natuur te hangen lijkt natuur financieel profijtelijk maar is het dat in de praktijk niet (de auteurs stellen gekscherend: waarom gaan we als natuur dan zo profijtelijk is niet als de wiedeweerga overals de ecologische hoofdstructuur versterken?). Verder wordt hiermee in hun ogen het begrip natuur uitgehold. Dit zijn hun principiële bezwaren.

Naast principiële bezwaren zijn er nog praktische bezwaren als je dan toch (met tegenzin dus) aan het rekenen slaat met natuur.

Bezwaar 1: vermeden kosten zijn geen baten. Voorbeeld: als je een bos in stand houdt dan scheelt dat de waterzuiveringsinstantie kosten die ze anders wel hadden moeten maken. Natuur-rekenaars boeken dit in als een voordeeltje op de rekening van ‘natuur’.

Praktische bezwaar nummer 2 is: je mag niet de baten van allerlei verschillende partijen bij elkaar optellen. En vaak is het voordeel van de een het nadeel van de ander (een hogere huizenprijs betekent dan wel meer OZB voor de gemeente, maar weer minder inkomsten bij het Rijk vanwege een hogere hypotheekrenteaftrek).

Praktisch bezwaar nummer 3 luidt: er is vaak sprake van verdringing, baten op de ene plek leiden soms tot lagere baten op een andere plek (hier meer pannenkoekenrestaurantjes betekent dat er ergens anders minder pannenkoeken worden verkocht).

Mijn reactie is tweeledig. Eerst kom ik tot een voorstel voor een 4-deling in waardebegrippen, dat is dus het principiële antwoord. In een volgend artikel geef ik een reactie op de drie genoemde praktische bezwaren.

Mijn vertrekpunt hierbij: Een baat is een eenmalig positief effect voor een betrokken partij. Die baat kan soms in geld worden uitgedrukt en soms ook niet. Een waarde wordt berekend of bepaald door alle (netto) positieve effecten over een langere periode over meerdere partijen bijeen te nemen. Ook voor een waarde geldt: soms kan het in geld worden uitgedrukt maar soms ook niet. Een waarde is dus een optelling van (netto) baten.

1 Intrinsieke waarde

Intrinsieke waarde = niet meetbaar, niet kwantificeerbaar, hij is er gewoon. Deze hoogste vorm van waarde noemen we de intrinsieke waarde. Het is de waarde die er los van mensen of wat dan ook is. Een waarde buiten discussie dus. Je zou deze waarde ook de vóór-waarde kunnen noemen. Eerst komt dit, dan praat je pas verder over de andere waarden. Het is een ‘conditio sine qua non’, zonder dit valt er weinig meer te praten, zonder dit bestaat de rest ook niet.

Op zich is dit verdedigbaar denk ik. Maar dan moet er wel zo’n lijst van vóór-waarden komen. En geldt het echt voor álles van de natuur? Of zijn sommigen soorten dan toch belangrijker dan anderen? En hoe zit het dan met de natuurlijke dynamiek waarbij er soorten bijkomen en afgaan? Je komt in de discussie terecht die Bas Haring in zijn boek Plastic Panda’s heeft gevoerd (en die overigens een storm van kritiek over zich heen kreeg).

Principieel bezwaar dat ik heb bij deze vorm van intrinsieke waarde: het lijkt of je er niet over mag discussiëren, ze staan buiten elke orde, ze zijn door God gegeven. Wie bepaalt dan welke intrinsieke waarden er zijn? Waar staat dat dan? Mijn stelling is: ja, intrinsieke waarde kan zeker bestaan, maar discussie hierover is wel nodig.

2 Nutswaarde

Nutswaarde = meetbaar, maar niet optelbaar. Economen gaan ervan uit dat economische ‘subjecten’ of ‘actoren’ bepaalde dingen fijn vinden en ernaar streven die te bereiken. Die dingen, die ze fijn of belangrijk vinden, zitten in wat economen een nutsfunctie noemen (nutsfunctie is economenjargon en heeft niets te maken met nutsvoorzieningen oid). Het kan dan om echt van alles gaan: schone lucht, groene bossen, diversiteit, vrije tijd, vrede, vrijheid, consumptie van materiële goederen en zo verder. Een nutsfunctie is dan een wiskundig verband dat als input de dingen heeft die je belangrijk vindt en als output een bepaalde hoeveel ‘nutseenheden’. Deze nutseenheden gelden dan voor die ene persoon. Optellen van nut van de ene persoon bij die van een andere is niet zonder meer mogelijk. De totale nutswaarde van een bos laat zich op deze manier dus niet zonder meer in kaart brengen.

Het is een misverstand dat economen denken dat alles wat niet in geld uitgedrukt kan worden niet belangrijk is. Wat NIET in de nutsfunctie zit is bijvoorbeeld: geld, want geld geeft slechts toegang tot die dingen die belangrijk zijn, geld is een middel en niet iets wat op zichzelf waarde heeft. Ook niet in de nutsfunctie zit bijvoorbeeld: werk of arbeid. Arbeid is in de meeste economische modellen een productiefactor (met arbeid kun je dingen maken) die je kunt verkopen aan een producten van goederen. De verkoop van je arbeid levert je dan weer een inkomen op dat je in staat stelt de spullen die je van waarde acht te consumeren.

Het woord nut in relatie tot groen roept vaak een emotionele reactie op: ‘bah, sommige dingen zijn gewoon belangrijk, ook als ze geen nut hebben’. Maar dit mist het punt. Nut is misschien een ongelukkig gekozen woord. Noem het beestje dan anders. Spreek niet van nut en nutsfunctie maar noem het importantie en belangrijkheidsfunctie, als dat beter past bij je wereldbeeld.

Overigens zijn er in de praktijk wel degelijk manieren om erachter te komen wat mensen belangrijk vinden, daar zijn allerlei enquêtes en psychologische testen voor. Zeker niet perfect, maar wel prima voor de discussie en het zegt wel degelijk iets over wat er nu echt toe doet in de ogen van de ondervraagden.

3 Waarde in andere eenheden dan nut en geld

Waarde nummer 3 = meetbaar en ook optelbaar, uitgedrukt in vaste eenheden, maar niet in een abstract begrip als nut en ook niet in een concreet begrip als Euro. Dit waardebegrip heb ik maar even verzonnen omdat ik behoefte had aan een tussenstap tussen waardebegrip nummer 2 en 4. Economen hebben in de loop van de tijd allerlei verdeelsleutels en maatstaven bedacht waardoor je de dingen die echt belangrijk zijn alsnog kunt optellen. Een bekend voorbeeld is de arbeidswaarde-theorie van Marx waarin alle waarden worden herleid tot de arbeidsuren die gemaakt zijn om tot het ding van waarde te komen. Elk ‘ding van waarde’ is dus een potje met gemaakte arbeidsuren, zeg maar gestold bloed, zweet en tranen.

Onnodig te zeggen dat het berekenen van ‘gestolde uren’ ook problemen geeft omdat het ene uur weer niet het andere is. Echt grote geaccepteerde rekensystemen die op dit principe van waarde zijn gebaseerd ken ik niet. Maar of het nu gaat over knikkers, achterhoekers of noppes: in principe kun je hier afspraken over maken en ermee rekenen met alle voor- en nadelen die daar bij horen. Ruilsystemen a la ‘Noppes’ werken overigens vaak met een simpele urenadministratie. Je spaart uren door voor anderen te werken en je kunt jouw opgebouwde uren ruilen tegen uren van anderen.

4 Financiële waarde

Hier gaat het over wat in het algemeen spraakgebruik vaak onder waarde wordt verstaan: hoeveel is iets waard, wat brengt het op, wat schuift het, wat kost het. Financiële waarde of ook wel monetaire waarde genoemd. Het gaat om meetbaar, optelbaar en heel specifiek optelbaar, namelijk in Euro’s of dollars. Euro’s mogen bij Euro’s worden opgeteld, wat de herkomst van die Euro’s ook is.

Het is niet zo economen ervoor pleiten om maar zoveel mogelijk in Euro’s uit te drukken. En het is ook niet zo dat alles wat niet in Euro’s kan worden uitgedrukt dus niet van waarde is. Het is eerder een ingesleten patroon geworden vanuit de praktijk van alledag: omdat we het zo makkelijk of belangrijk vinden om met munten en biljetten te betalen (of alles in banksaldi uit te drukken) dat we zijn gaan denken dat de rest niet meer van belang, van waarde, is.

En laat het helder zijn: als je alles gaat terugbrengen tot Euro’s (baten) (en dat het enige is waar je naar kijkt) dan ga je onvermijdelijk hele belangrijke zaken missen of niet goed tot uitdrukking laten komen. Daar ben ik het dus helemaal eens met de auteurs. Maar omgekeerd: dingen boven de streep zetten (boven de streep: niet voor discussie vatbaar, tot intrinsieke waarde verklaren), dat is niet de oplossing. Dit is in mijn ogen een denkfout.

Denkfout: je maakt altijd keuzes ook als je ze niet wilt maken

Die denkfout is dat je denkt zaken boven de streep als intrinsiek waardevol weg te kunnen zetten zonder dat het iets kost. Maar we leven in een wereld waarin per definitie schaarste bestaat. Van de meeste bronnen is er geen oneindige voorraad, en voor veel dingen moet je moeite doen, sommige dingen sluiten elkaar uit, als je het ene doet kun je niet het andere doen.

Als je natuur belangrijk vindt, dan houdt dat onherroepelijk een keuze in. Je kiest dan namelijk niet voor andere dingen. Impliciet zeg je dan dat al die andere dingen minder belangrijk zijn (zorg, onderwijs etc). Een prachtige illustratie van deze denkfout is recent gegeven door Ira Helsloot in zijn inaugurale rede over doorgeschoten veiligheidsmaatregelen. Stralingsrisico van hoogspanningsmasten moet worden verbannen want het kan mensenlevens kosten. En: een mensenleven mag niet in geld worden uitgedrukt want is onbetaalbaar (hoort dus tot de hoogste waardecategorie, buiten discussie). Hoe zeer ik het ook eens wil zijn met de strekking: logisch denkend is het onmogelijk vol te houden. Als je 5 miljard Euro wil besteden aan het besparen van misschien 1 leven op jaarbasis, dan sluit je andere bestemmingen voor die 5 mrd uit. En daarmee gooi je dus de mogelijkheid weg om via een andere route meer levens te kunnen besparen. Hiermee maak je dat ene leven indirect toch meer waard dan x andere levens.

Afsluitend

Het stellen van prioriteiten, het transparant maken van wat je nu echt belangrijk vindt, is onvermijdelijk. Ook als je beslist over wel of niet (behoud van) natuur, groen of biodiversiteit, maak je de keuze om andere zaken niet te doen. En de auteurs hebben gelijk dat het rekenen aan natuur soms doorslaat en ons op het verkeerde been zet. Als je overal pannenkoeken restaurantjes neerzet om de natuur betaalbaar te maken dan is dat waarschijnlijk niet wat je wilt. Maar de poging om meer vat te krijgen op de waarde van natuur is daarmee niet verkeerd.

De auteurs hebben nog een drietal praktische bezwaren. Daar ga ik in een aparte vervolgblog op in.

Rudy van Stratum

 

 

 

 

Financiële denkfout (21): alternatieve paden (uitstel loont?)

Alweer een sprong in de reeks. Weer om een actualiteit die zich aandient als illustratiemateriaal te kunnen gebruiken bij de denkfout.

Uitstel loont

De aanleiding is een publicatie van Koen van Cann over het rendement van (onder andere) zonnepanelen. De publicatie zelf is te vinden op artikel uitstellen loont en is weer een afgeleide van een eerdere afstudeerthesis (2011) aan de TU Eindhoven.

Een opmerkelijk conclusie van Van Cann is dat investeren in zonnepanelen pas rendeert als je rekenhorizon neemt van langer dan 30 jaar. Ik wil in een aparte bijdrage nog eens dieper op de uitkomsten van dit onderzoek ingaan en heb bij de auteur een verzoek liggen om het achterliggende rekenmodel te ontvangen. Op zich baseert Van Cann zich op betrouwbare bronnen. De conclusie is opmerkelijk omdat de berichtgeving van de laatste jaren tendeert naar ‘een hoger rendement op je dak dan op de bank’. En van alle energiebesparende maatregelen zijn zonnepanelen (na isolatie) nog de snelst renderende.

Maar dat is niet het bijzondere aan de studie. Normaal bereken je een rendement door rekening te houden met alle toekomstige kasstromen die bij de maatregel horen en die te vergelijken met de begininvestering. Dat heet de Netto Contante Waarde (NCW) methode. Bij een NCW>0 is de investering economisch zinvol (het verwachte rendement is hoger dan het vereiste rendement). Wat van Cann nu eigenlijk zegt is: zelfs als deze methode tot een positieve beslissing leidt is het nog maar de vraag of de maatregel echt rendeert.

Reële optiewaarde

Hoezo dan? Omdat het er niet over gaat of de investering in absolute zin rendeert. Het gaat er om of de investering voldoende rendeert ten opzichte van alternatieve mogelijkheden. Zo zou je bijvoorbeeld kunnen kijken naar het rendement van de investering als je een jaar wacht (het alternatief is dan: niet nu investeren maar pas over een jaar). En die benadering heeft Van Cann onderzocht aan de hand van het reële optiewaarde model. Je hebt namelijk de optie (mogelijkheid) om te wachten met de aankoop en met wat formules uit de economische literatuur kun je aan deze optie een waarde toekennen. Het rendement van de investeringsbeslissing wordt nu (beter, nauwkeuriger) bepaald door de som te nemen van de netto contante waarde én de reële optiewaarde. Van Cann laat zien dat onder bepaalde vooronderstellingen het loont om te wachten met de aankoop van zonnepanelen.

Reflectie

Illustratie. Je wilt een machine kopen en die geeft ofwel een opbrengst van 300 per jaar ofwel van 100 per jaar. Als de kansen op beide mogelijkheden gelijk zijn zou je de opbrengst terug kunnen brengen naar een verwachting van 200 per jaar. Je hebt dan rekening gehouden met onzekerheid.

En dit is cruciaal voor de conclusie van Van Cann: stel nu dat je weet dat na x jaar nieuwe kennis beschikbaar komt. Vanaf dat moment is met zekerheid de kasstroom ofwel 300 tot in het einde der tijden ofwel 100 tot in het einde der tijden. Na het beschikbaar komen van die kennis slaat je investering structureel om in ofwel winstgevend ofwel verliesgevend. In dat geval, zo is aan te tonen, is het verstandig te wachten tot die nieuwe informatie bekend wordt. Je weet daarna zeker dat je een goede investering hebt (want als het rendement negatief is investeer je niet) maar je moet daar wel mogelijke opbrengsten voor missen die zich aandienen tussen nu en het moment van de nieuwe informatie.

Van Cann heeft in zijn berekeningen overigens nog geen rekening gehouden met technologische vooruitgang en dus prijsdaling van zonnepanelen. Met die aanname zou ‘uitstellen loont’ nog in verhevigde mate opgaan. Maar nogmaals: ik zou hier graag wat dieper in graven want ik vind de conclusies nog contra-intuitief (bij de elektriciteitsprijs is dergelijke nieuwe cruciale informatie niet te verwachten, het gaat om een trendmatige prijsstijging met inderdaad een onzekere spreiding om die trend heen).

Wel stelt Van Cann dat je bij nieuwbouw dan een huis moet bouwen dat klaar is voor de toekomst. Dat betekent dat je later zonder extra kosten alsnog een energiebesparende maatregel in je huis kunt pluggen. Je bent dan optimaal voorbereid om precies op het goede moment de investering te doen.

Metafoor

Is het nog simpeler uit te leggen? Een poging. Stel je gaat een rondje hardlopen. Ga ik nu starten of wacht ik nog even? Het kan over een kwartiertje gaan regenen en dan word ik nat. Als het over een kwartier nog niet is gaan regenen dan gaat het vandaag niet meer regenen. Dus is het misschien handig even een kwartiertje te wachten en dan te gaan hardlopen. Maar ja, als ik een kwartiertje wacht dan kan ik niet meelopen met mijn hardloopgroepje want die vertrekken op een vaste tijd. Als ik wacht mis ik dus wel het genot van samen lopen met mijn vrienden.

Maar misschien gaat het zodadelijk ook waaien. De helft van het rondje heb ik wind mee en de helft van het rondje heb ik wind tegen. Als ik wat later vertrek kan ik mijn vrienden zelfs nog inhalen. Zij krijgen dan een heel stuk wind tegen en ik juist een stuk wind mee. En zo verder.

Wat Van Cann dus terecht aan de discussie over rendement van duurzaamheid toevoegt is de optimale timing van je investeringsbeslissing. Precies zoals je bij je hardlooprondje rekening kunt houden met de voorspelling van ‘buienradar’.

Alternatieve paden

We moeten bij het berekenen van een rendement niet kijken naar het absolute rendement alleen maar ook naar het rendement van alternatieven, van alternatieve paden. Als we rekenen aan duurzaamheid dan doen we dat onvoldoende. Duurzaamheidsguru’s zijn al blij als ze kunnen aantonen dat er een rendementje van 2% uit de berekening komt. Een projectontwikkelaar zal niet overtuigd zijn als hij met traditionele bouw met minder risico op 8% uit kan komen. De projectontwikkelaar kijkt dus wel naar alternatieve paden.

De denkfout van Dobelli gaat dan ook over iets anders. Niet over de situatie vooraf maar over de situatie achteraf. We kijken naar een succesvol bedrijf en concluderen dat het een slimme investering was. Maar we vergeten wat er allemaal fout had kunnen gaan. Ex ante was het een foute investering (geen rekening gehouden met alternatieve paden), ex post was het een goede investering (‘mijn leven was vol ongelukken, waarvan de meeste niet zijn gebeurd’).

Rudy van Stratum

PS 15-10-2012 Dhr van Cann meldt mij het achterliggende rekenmodel niet ter beschikking te stellen. Een alternatief is het model op basis van de achterliggende thesis zelf te programmeren Dat gaat te veel tijd en moeite kosten in relatie tot het gewenste resultaat.

 

Financiering van het landschap 8, waarden en baten

Tot nu toe hebben we erg op geld gefocust. Hoe kan ik geld verdienen aan groen en landschap en daarmee de kwaliteit in stand houden. Eén van de reacties die we daar op krijgen is dat de waarde van natuur en landschap niet alleen in geld is uit te drukken, dat het ook om andere waarden gaat. Vandaag gaan we in op dit soort waarden.

Welke niet financiële waarden zijn er en wat hebben we daar aan?

Uit de reacties die we kregen naar aanleiding van onze bijdrage in Trouw concludeer ik dat nogal wat mensen het niet eens zijn met het economisch waarderen van natuur en het landschap. Belangrijkste argument, de natuur heeft heel veel te bieden dat niet in geld is uit te drukken. Het is daarom voor ons belangrijk een overzicht te krijgen van deze waarden. Ik dacht snel een mooie lijst te kunnen vinden maar dat is niet gelukt (we houden ons aanbevolen voor suggesties). Daarom ben ik op basis van literatuur, gezond verstand en wat ik zoal hoor een lijst gaan maken. Belangrijke niet financiële waarden zijn:

  • Tot rust komen
  • Recreëren
  • Gevoel van ruimte
  • Gezonde lucht
  • Stilte
  • Opvang van emissies
  • Productie van zuurstof
  • Reiniging van water
  • Vastleggen van CO2
  • Bron van kennis
  • Bestuiving van gewassen
  • Waterregulatie
  • Plaagbestrijding
  • Nutriëntenkringloop
  • Voedsel (vis, jacht)
  • Intrinsieke waarde (de natuur heeft waarde van zichzelf, los van de mens)

Deze lijst is natuurlijk niet compleet maar geeft een aardig beeld waar we het over hebben. We kunnen deze waarden grofweg in drie categorieën indelen:

  • Intrinsieke waarde (de natuur heeft waarde van zichzelf, los van de mens). Je kunt hele discussies voeren of deze waarde wel of niet bestaat. Bas Haring betoogt in zijn boek Plastic Panda’s dat intrinsieke waard onzin is. Tegelijkertijd zijn er veel mensen die vinden dat het wel bestaat.  Wij gaan er verder niet op in, voor ons probleem (financiering) kunnen we er niet veel mee.
  • Economische waarde. Kort door de bocht, alles wat voor ons nut heeft vervult een economische waarde. Daar valt dus vrijwel alles uit bovenstaand lijstje onder. Tot rust komen, frisse lucht, schoon water etc. Dat wil nog niet zeggen dat ze meteen in geld uitgedrukt moeten worden.
  • Financiële waarde, het deel van de economische waarde dat we in geld uit kunnen drukken. Voor ons probleem vertaal ik dat maar snel in: hier zouden we geld mee kunnen verdienen. Dat staat los van de vraag of je dat ook echt wilt.

We begonnen met niet financiële waarden, maar kijkend naar het lijstje en de drie categorieën concludeer ik toch dat het in de meeste gevallen uiteindelijk toch gewoon over financiële waarden gaat. We zouden die ook kunnen berekenen. Wat heb je over voor rust? wat kost het reinigen van water? wat levert het bestuiven van gewassen ons op? Klinkt eenvoudig, in de praktijk natuurlijk verdraaid lastig.

Nu terug naar onze probleemstelling, financiering van landschap en natuur. Wat kan ik nou met deze waarden? Eigenlijk niet zo veel. Dat iets een (financiële) waarde heeft betekent nog niet dat er inkomsten zijn die je nuttig kunt gebruiken. Als ik een waardevolle gouden ring heb, dan is dat mooi, maar het levert me pas wat op als ik die verkoop, meer werk binnenhaal omdat ik er mooi uitzie of de ring kan verhuren aan anderen. In het licht van onze probleemstelling betekent dit dat er twee wegen zijn:

  1. Ik kan ze als argument in de strijd gooien en de politiek erop wijzen dat natuur en landschap heel belangrijk zijn, “kijk eens wat we er aan hebben”. Eigenlijk zeg ik dus, “kijk eens wat de natuur ons oplevert”.
  2. Ik kan proberen die waarden te kapitaliseren, iemand of een groep profiteert ervan en we moeten zorgen dat er voor betaald wordt.

Eigenlijk is er weinig verschil tussen beide punten, in het eerste geval vragen we de hele maatschappij om mee te betalen (middels belasting en subsidie), in het tweede geval bepaalde groepen.

Conclusie, dat natuur en landschap allerlei waarden hebben die lastig economisch zijn uit te drukken is helder. Als ik echter een concrete financieringsvraag heb (waar haal ik geld vandaan?) zal ik die waarden toch op de een of andere manier moeten vertalen in financiële cijfers.

Wel of niet economisch waarderen.

Los van onze vraag (ik heb geld nodig voor mijn gebied) is er een discussie over het al dan niet waarderen van natuur en landschap. Veel is geschreven over ecosysteemdiensten. Vrijwel alle bovengenoemde waarden zou je onder kunnen brengen in een aantal diensten die ecosystemen voor ons vervullen. Met name rondom ecosysteemdiensten speelt de vraag of je deze nu wel of niet economisch moet waarderen. Hieronder een aantal argumenten.

Voor:

  • Het helpt bij bewustwording
  • Het geeft het belang aan
  • Het helpt bij de besluitvorming
  • Het helpt bij het verkrijgen van financiële steun
  • Het is nodig om uiteindelijk in een of ander verdienmodel tot inkomsten te komen

Tegen:

  • Er is niet één duidelijke methode, alle methoden hebben beperkingen
  • Keuzes in waardering zijn soms arbitrair
  • Ecosystemen zijn complex, kan je alles wel goed waarderen?
  • Het laat kansen onbenut, bepaalde waarden komen niet terug

Met name de nauwkeurigheid / transparantie is een wezenlijk probleem. Wanneer je ecosysteemdiensten een plek wil geven in bijvoorbeeld een belastingsysteem (voor bepaalde grondstoffen, voor aantasting natuur, voor luchtvervuiling), dan moet er een heldere methode zijn. Daar kan je overigens ook weer over discussiëren, hoe accijnzen voor bijvoorbeeld tabak en alcohol bepaald worden is ook niet helder. Voor ons probleem vind ik dit echter minder relevant, wij zoeken financiering en kijken wie er profiteert van natuur en landschap. De opgave is dan niet zozeer om dat heel precies in beeld te brengen, maar wel om met elkaar te constateren dat er inkomsten zijn die wellicht op een andere / betere manier verdeeld kunnen worden. Een verdeling die uiteindelijk voor alle partijen meer waarde oplevert.

Tot slot, meer lezen:

Breeam 2012: overzicht en evaluatie

Ik had natuurlijk al vaker gehoord van de Breeam-methodiek om de mate van duurzaamheid te beoordelen. Maar enkele weken geleden was er een bijeenkomst over het keurmerk Breeam-NL gebied 2012 dat mij triggerde er nog eens dieper in te duiken.

Aanpak

We hebben wat mensen uit ons netwerk uitgenodigd samen met ons te brainstormen over de methodiek. Het gaat in dit geval specifiek om de gebiedsbrede beoordeling die Breeam sinds enkele maanden in Nederland biedt. Hoewel we geen vast format of agenda hadden, leek het mij wel handig om vooraf de kern van de aanpak op een A4 samen te vatten. Vertrekpunt is de handleiding (augustus 2012) zoals die op de site van Breeam terug is te vinden. Hieronder is de samenvatting die wij gebruikt hebben te downloaden.

klik hier voor download

Positief

Het gaat hier om een korte discussie onder gelijkgestemden (zeker geen specialisten in de Breeam-methodiek) en onze eerste indrukken op basis hiervan.

Wat ons vooral aanspreekt is:

  • De systematiek en volledigheid van de onderwerpen met betrekking tot duurzame gebiedsinrichting
  • Het open source karakter van Breeam (in principe is alles gratis te vinden en te gebruiken)
  • De historie en ontstaansgeschiedenis (geen eendagsvlieg, 20 jaar denkwerk, roots in de UK)
  • De transparantie van de aanpak (zo wordt er bij elke claim gevraagd naar objectieve bewijslast en worden volgens een zogenaamde participatie-ladder betrokkenen geïnformeerd of geraadpleegd)
  • De aandacht voor het proces en de borging van de voorgenomen ambities (nieuw in deze aanpak ten opzicht van GPR en DPL is de expliciete toets bij het management om mensen met bevoegdheden ter beschikking te stellen inclusief een bijbehorende planning en begroting)
  • Er is sprake van een aantal ‘knock-out’ criteria. Als je daar niet aan voldoet dan lig je uit het spel.

Verbetering

Wat we twijfels over hebben is:

  • Het is een complexe systematiek die al snel leidt tot een enorme papierwinkel en bijbehorende hoge kosten van organisatie.
  • Het is meer een checklist dan een visie. Dat betekent dat de aanpak op zich niet inspireert, eerder een toets achteraf of tijdens is. Als contrast: Cradle-2-cradle is veel meer een inspirerende visie op duurzaamheid, maar is dan weer minder toetsbaar en concreet (althans op gebiedsniveau is ons niet bekend hoe je dat werkt).
  • De hele opzet lijkt integraal, overal wordt rekening mee gehouden. Maar in wezen is de opzet niet echt integraal maar gebaseerd op punten scoren per onderdeel. De onderlinge dwarsverbanden worden zo wat uit het oog verloren.
  • Duurzaamheid zou in mijn ogen moeten gaan over waardecreatie. De meeste punten die je kunt halen bij Breeam hebben dan ook te maken met het toevoegen van waarde aan een gebied (het meer dan wettelijk is vereist voldoen aan een bepaalde doelstelling levert dan punten op). Maar de systematiek kent geen strafpunten toe waar mogelijk sprake is van waarde-vernietiging. Je kunt bij wijze van spreken punten sprokkelen op onderdelen en waar de schoen mogelijk wringt komt je weg met ‘geen punten’.

Evaluatie

Per saldo zijn we positief over deze toevoeging aan het ‘landschap’ van duurzaamheidssystematieken. Er is overigens ook behoefte aan een overzicht van wat we nu beschikbaar hebben aan methodieken (GPR, DPL en Breeam zijn de bekendste) en welke aanpak waar voor staat (wellicht iets voor een vervolg onderzoekje). Met name de volledigheid en degelijkheid van Breeam spreekt aan. Nieuw is met name het toevoegen van proces- en borgings-indicatoren.

Niet helemaal duidelijk is voor wie we dit keurmerk nu in het leven roepen. Wie heeft hier nu de echte vraag? Zijn dat de adviesbureaus (meer werk) of zijn het de overheidsinstellingen die zo hun publieke uitgaven kunnen legitimeren? En is het gevaar van meerdere keurmerken (zonder duidelijke wettelijke status) niet dat er net zo lang geshopt wordt tot het ‘juiste’ keurmerk is gevonden? We hebben het idee dat de meerwaarde eerder zit in het gebruik als checklist dan als officieel keurmerk. Je moet dan wel vooraf zelf een visie op duurzaamheid formuleren, anders wordt het een ongeïnspireerde invuloefening.

Wij zouden willen pleiten voor een verkleinde en meer praktische diy (do it yourself) variant van het huidige Breeam-gebied. En dan geen keurmerk, maar meer zoiets als ‘gebruik gemaakt van Breeam’.

Rudy van Stratum

Casus, financiering van onderaf

Pas achteraf realiseerde ik me dat we vandaag slimme financiering in de praktijk hebben gebracht. Financiering van onderaf zien we als één van de mogelijkheden om een wens gerealiseerd te krijgen. Wij  hadden ook een wens, ons verdiepen in een nieuwe instrument BREEAM-NL gebiedsontwikkeling. Het instrument is de afgelopen jaren ontwikkeld en hier te vinden. Wij wilden graag meer weten over het instrument, wat houdt het in, waar kan je het voor gebruiken en is het iets voor ons of onze opdrachtgevers?

We hadden er voor gekozen de beoordelingsrichtlijn goed te lezen en vervolgens te bespreken in een team waar we veel mee samenwerken. Vervolgens kwam het idee daar anderen bij aan te laten sluiten en een uitnodiging te versturen voor deelname. Gevolg positieve reacties en een klein aantal geïnteresseerden. Uiteindelijk hebben we vandaag bij InHolland in Delft met twee docenten, twee ambtenaren en twee adviseurs een interessant gesprek gehad over BREAAM. Zie het als een leesclub die een boek leest en gezamenlijk probeert het boek beter te begrijpen. Het resultaat is wat mij betreft buitengewoon goed, niet alleen meer inzicht in het instrument maar ook meer inzicht in het nut dat het instrument kan hebben voor mij en voor anderen. Oké, er kwamen ook weer nieuwe vragen, maar dat getuigt m.i. eerder van een succes dan van falen.

Waarom is dit nu een vorm van SlimmeFinanciering? Slimme financiering draait wat ons betreft om het rendement, een doel behalen met zo min mogelijk middelen. In dit geval:

  • Het doel is ruimschoots gehaald
  • Het heeft niemand iets gekost (afgezien van reiskosten en tijd)
  • Iedereen is er wijzer van geworden
  • Overcapaciteit is benut / gebruikt (een leeg lokaal bij InHolland)
  • Het netwerk is versterkt, nieuwe contacten zijn ontstaan

Terugkijkend durf ik te beweren dat dit een veel efficiëntere mannier is om kennis van instrumenten, nieuwe nota’s en plannen te vergaren dan het bezoeken van allerlei symposia. Ons voornemen is in ieder geval om de komende tijd nog een paar keer van dit soort bijeenkomsten over andere onderwerpen te organiseren. Het model daarbij, klein gezelschap (maximaal 10 personen), iedereen is gelijkwaardig en levert een actieve inbreng, één persoon bereidt het ten behoeve van het gesprek wat beter voor. Maar, mijn advies, wacht niet op ons maar organiseer zelf wat! (en nodig ons eventueel uit ;-))

Stijn van Liefland

P.S. één van de deelnemers heeft aangeboden de bevinden kort in een verslagje te zetten, t.z.t. komen we terug op de inhoud van de bijeenkomst.

 

Financiering van landschap 7, geld verdienen vraagt zakelijke aanpak

[Dit artikel is een uitgebreidere versie van onze bijdrage aan de opiniepagina van Trouw op 4 oktober 2012]
Voorpaginanieuws in de Trouw: “Natuurclubs gaan hun eigen geld verdienen”. Wij vinden dat goed nieuws. De afgelopen jaren is gebleken dat de afhankelijkheid van overheidsgeld de sector erg kwetsbaar maakt. Blijkbaar hebben wij op dit moment als samenleving minder geld over voor natuur en dat uit zich in een kleinere bijdrage van de overheid. De natuurorganisaties willen graag de natuur in Nederland behouden en zelfs versterken, het geld moet dus ergens anders vandaan komen. Naar aanleiding van het artikel in Trouw zien we twee belangrijke vragen: Wat voor natuur willen we in Nederland? en, wat valt daarmee te verdienen?

Wat voor natuur willen wij in Nederland?

Het valt ons op dat natuurorganisaties nogal wat willen. Grofweg gaat het om drie zaken: geld binnenhalen bij het grote publiek; verdubbeling van de biodiversiteit en allerlei neveninkomsten genereren. De experts moeten zich maar buigen over de inhoudelijke vraag of dat allemaal samengaat. Vanuit het financieringsvraagstuk willen we het zakelijk bekijken. Wil je geld krijgen van het publiek, dan moet je ze wat bieden. Wil je  neveninkomsten genereren dan heeft dat invloed op de kwaliteit van je gebied. Simpeler gesteld, het vraagt van natuurorganisaties dat ze marktgericht gaan werken. Zie de natuur als een product of dienst waar mensen graag voor betalen.

Een goede ondernemer zou in zo’n geval een marktonderzoek doen, vervolgens het product optimaliseren en tot slot een reclamecampagne organiseren. Hoewel de natuurorganisaties geen ondernemingen zijn kan het geen kwaad dit soort ‘ondernemersvragen’ te stellen. Wij hebben het gevoel dat het op dit punt niet helemaal lekker gaat. Het product is feitelijk al gedefinieerd, natuur met meer biodiversiteit, maar wij vragen ons echt af of mensen in Nederland daarop zitten te wachten? Gaan ze meer betalen voor extra biodiversiteit of juist liever voor ruimtelijke kwaliteiten, een mooi plaatje, zichtbare natuur en natuur die spannend is?

Natuurlijk is het belangrijk een aantal bijzondere gebieden te behouden en de soorten daar te beschermen. We zijn er zelfs toe verplicht. Maar in andere gebieden kan het wellicht wat minder. Dat betekent minder geld uitgeven aan verhoging van de biodiversiteit, wat meer aan aantrekkelijkheid en op die manier minder uitgeven en meer inkomsten genereren. Zie de natuurbeleving maar als een grote markt en natuurgebieden als producten en kom zo tot differentiatie, kijknatuur, biodiverse natuur, doe-natuur, dierennatuur, productienatuur, etc.

Waar ga je aan verdienen?

In Trouw wordt gesproken over verbreding richting gezondheidszorg, waterveiligheid en energievoorziening “niet alleen kan daar veel geld worden verdiend dat ten goede komt aan de natuur, ook laat de verbinding zien dat natuur andere waarden heeft dan alleen recreatie”. Wij kunnen dat alleen maar bevestigen en hebben daar al eerder over geschreven. Het lijkt eenvoudig, geld verdienen met de natuur de praktijk is echter weerbarstig.

Gezondheidszorg. Het rustgevende karakter van de natuur wordt hier ingezet om mensen te genezen. We kennen natuurlijk al de zorgboerderij, maar zo zou je ook kunnen denken aan de zorgnatuurwerkplek en vroeger hadden we al de sanatoria. Maar vergis je niet, er liggen al diverse zorginstellingen in groene gebieden, met name in de psychische zorg. De vraag is dus of er behoefte is aan meer ruimte in het groen? Is hier nog een markt voor? Wat zijn hier nou de werkelijke mogelijkheden? Welke instellingen / patiënten hebben behoefte aan natuur en willen daar voor betalen? Maar allereerst zal je aan moeten tonen dat natuur ingezet kan worden in de zorg, dat natuur beter en goedkoper is dan andere middelen en dat er uiteindelijk voor de natuurbeheerder een positief rendement te halen is.

Waterveiligheid. In het verleden is hier natuurlijk rondom de grote rivieren een enorme slag geslagen. Meer ruimte creëren voor de rivieren en tegelijkertijd ruimte voor de natuur. Maar hier ben je wel gebonden aan een locatie. Wij hebben toch de indruk dat je hier bijvoorbeeld in een gebied als de weerribben niet zo veel mee kunt en ook op de zandgronden is waterveiligheid minder relevant. Ook hier dus een hoop vragen. Waar is waterveiligheid relevant? Kan natuurontwikkeling op die plekken een bijdrage leveren? Werkt dat beter of goedkoper dan andere maatregelen? En, net als bij de zorg, blijft er uiteindelijk nog een positief rendement over voor de natuurbeheerder?

Energievoorziening. Op de website van InnovatieNetwerk staat een aardig filmpje dat laat zien hoe je windturbines in het bos beleeft. Boodschap, eigenlijk zie je ze niet, je moet ze echt zoeken en pas als je heel dichtbij bent kun je ze zien. Wellicht ligt hier een mogelijkheid, ook zonne-energie (bijvoorbeeld in bufferzones) zou een mogelijkheid kunnen zijn. Biomassa uit de natuur lijkt zo voor de hand liggend maar blijkt over het algemeen niet echt rendabel, het is te nat, gebieden zijn niet goed ontsloten en het ligt ver van centrales die het kunnen gebruiken. Maar, de techniek staat niet stil mogelijk dat kleinschalige toepassingen een deel van de problemen weg kunnen nemen. Echter, wil je echt geld gaan verdienen met energie uit de natuur dan heeft dat absoluut gevolgen voor hoe die natuur eruit ziet en functioneert.

Drinkwater, afvang van CO2, waterzuivering, de zogenaamde ecosysteemdiensten. Tot nu toe wordt hier niet of weinig voor betaald terwijl deze diensten zeer waardevol zijn. Hier zal toch vooral een lobby richting overheid nodig zijn om op langere termijn tot inkomsten te komen.

 Conclusie

  • Met het oog op het genereren van nieuwe inkomsten is een heroriëntatie op de doelen van natuur in Nederland gewenst. Je kunt niet alles en moet dus een keuze maken.
  • Simpele oplossingen zijn niet voor handen. De voorbeelden die in Trouw genoemd worden lijken mooi maar de praktijk is weerbarstig. Er zijn zoveel factoren die bepalen hoe en wat er verdiend kan worden, de ligging, de karakteristieken, de omgeving etc. dat alleen maatwerk kan volstaan. Als voorbeeld de windmolens in een bos. Dit is wellicht een goede mogelijkheid, maar als er geen weg ligt en geen kabels wordt het heel lastig.
  • Naast creativiteit is ook een kritische blik noodzakelijk. Een kritische blik op de doelen voor natuurgebieden en een kritische blik op het rendement van nieuwe verdienmogelijkheden.