Jaarlijks archief: 2014

Systeemdenken (4): De wielrennersparadox (vervolg)

Ik voel me als schaatser en fietser inderdaad onmiddellijk aangesproken door het artikel van Rudy. Eerder kwamen mijn nieuwe schaatsen al eens aan de orde in een artikel over rendement. Nu hebben we het dus over wielrennen. Allereerst, ik ben het grotendeels met Rudy eens, maar het ligt volgens mij wel wat ingewikkelder. Daarover later meer. Eerst een korte anekdote, dan de relatie met slimme financiering, tot slot mijn eigen visie op dit belangrijke onderwerp.

Ik deed een jaar of 5 geleden samen met een vriend mee aan een toertocht door Limburg en de Ardennen, 250 km heuvel op heuvel af. Vanaf  7.00 uur kon je vertrekken en dat deden we dus. Met nog ca. 40 km te gaan kwamen we bij een verzorgingspost een Italiaan tegen. Hij had een gruwelijk oude fiets, een fietsbroek waarvan het kruis op z’n knieën hing en een shirt dat vermoedelijk nog van z’n opa was geweest. Kortom het zag er niet uit. Maar, hij had minstens zo snel gefietst als wij, want eerder vertrekken dan 7.00 uur was niet mogelijk. Hij fietste een aantal kilometers achter ons aan tot hij op de steilste helling van de dag bij ons weg reed. Bij het eindpunt dronken we een biertje, liepen onze Italiaan tegen het lijf en maakten een praatje. Hij werkte sinds een jaar in Nederland, ergens in Limburg en kende daar vrijwel niemand. Wat doe je dan? In zijn geval een beetje fietsen. En als je vrijwel niemand kent heb je daar dus heel veel tijd voor. We hadden het ook over zijn sprint op die steile helling. “Ja, dat komt door mijn oude fiets, ik heb geen lichte versnelling, dus de enige manier om zo’n steile helling op te rijden is door het zo hard mogelijk te doen”. (Gelukkig zei hij daarna dat hij ons op de vlakke stukken bijna niet bij kon houden, dat was aardig van hem. ;-))

Waarmee de kern van Rudy’s verhaal wat mij betreft is bewezen, als je hard wil fietsen, aan je conditie wilt werken of af wil vallen, dan gaat het in eerste instantie niet om het materiaal maar om je inzet. Is dat dan alles en is materiaal dan onbelangrijk? Nee, zeker niet.

Fietsen, systeemdynamiek en slimme financiering
Als ik het artikel van Rudy lees komt bij mij de vraag op, wat had dit ook al weer met slimme financiering te maken? Heel veel wat mij betreft. Net als bij veel andere situaties hebben we hier te maken met één of meerdere doelen en is de vraag hoe je die doelen kunt bereiken. En uiteindelijk kom je dan volgens mij op de vraag hoe je daarbij het hoogste rendement haalt. Zet je doel aan de ene kant als positief (gezondheid, gewicht of wat dan ook), aan de andere kant staan de kosten, geld, blessures, ongelukken, de tijd die het je kost etc. Hoewel tijd, fietsen kan natuurlijk ook gewoon tijdverdrijf zijn, zie het verhaal over onze Italiaan. Meer tijd op de fiets draagt dan bij aan het verhogen van het rendement want het betekent minder verveling en verveling draagt negatief bij.

Waar Rudy volgens mij de mist in gaat is bij de formulering van het doel. Dat is namelijk voor de meeste fietsers niet alleen gezondheid, conditie en een goed gewicht, maar ook ontspanning, buiten zijn, gezelligheid, beetje competitie, je vrienden weer eens zien etc. De een leest een boek, de ander gaat vissen, weer andere gaan naar het café en sommige mensen gaan fietsen. Maar, al deze doelen maken het systeem wel complex. Vooral omdat deze doelen elkaar beïnvloeden. Is het gezellig met je vrienden, dan ga je vaker fietsen en gaat je conditie vooruit. Maar, een goede conditie is ook belangrijk om je vrienden bij te kunnen houden. Als je er steeds afgereden wordt (en er worden later nog grappen over gemaakt ook), dan is er op een gegeven moment weinig meer aan en ga je steeds minder fietsen. Overigens zijn er natuurlijk ook nog heel veel mensen die alleen fietsen.

Een tweede fout die Rudy maakt is te stellen dat het fietsen op een dure nieuwe fiets weinig inspanning vraagt. Zonder me hier verder in te verdiepen en dus gewoon op basis van eigen ervaring durf ik wel te stellen dat die fiets voor niet meer dan 10% de prestatie bepaalt, ik vermoed nog veel minder (dan laat ik het echte oude wrak met aanlopende banden even buiten beschouwing). De andere 90% moet dus gewoon uit het lichaam komen. Nou is 10% beste veel, het kan het verschil zijn tussen je vrienden wel of niet bij kunnen houden. Maar in mijn ogen veel belangrijker aan een fiets is dat die lekker zit, comfortabel, goede versnellingen etc. Een fiets waar je graag op zit en waarop je geen last krijgt van rug, achterwerk, knieën etc. hieronder mijn versie van deze dynamiek, ik heb wat toegevoegd (wijst zich zelf) en enkele woorden veranderd (met rood aangegeven).

wielrenparadox2-02

Maar stel nu dat je een nieuwe (dure) fiets hebt gekocht, dat was eigenlijk niet nodig want de oude zat ook goed, maar deze is lichter, aerodynamischer en dus sneller. En als je dan geïnvesteerd hebt in deze dure fiets, en je kan nu je vrienden wel bij houden en daardoor ga je nu vaker en verder fietsen en wordt je conditie steeds beter en je gewicht steeds lager, dan is het de investering wel waard geweest. Maar als je net begint met fietsen en nog een buikje weg moet werken, dan is de kans klein dat je opeens je vrienden bij kunt houden. Het is waarschijnlijk beter eerst een jaartje op die oude fiets te trainen, met een mooie beloning (nieuwe fiets) in het vooruitzicht als je je doel gehaald hebt (kilo’s eraf, 5000 km gefietst, noem maar op).

Blijft er één wezenlijk punt over uit het artikel van Rudy, de ratrace om steeds beter materiaal te kopen waarmee je mogelijk sneller zou kunnen gaan. Dient dat nog een doel? Misschien, ergens is er blijkbaar een enorme drijfveer om sneller te kunnen fietsen, vrouwen, aanzien? Er moet iets zijn, op de een of andere manier willen we ons immers steeds weer bewijzen (of in ieder geval is er een groep die dat wil). Helpt steeds beter materiaal daarbij? Niet echt denk ik. Tegenwoordig heb je fietsen die elektronisch schakelen. In plaats van die hendeltjes aan je stuur druk je op een knopje. Lijkt me reuze handig en comfortabel. Maar, was schakelen nou het grote probleem tijdens het fietsen? Nee natuurlijk niet. Het grote probleem is dat de helling te stijl is, de wind te hard waait, je vrienden te snel fietsen en jouw conditie niet goed genoeg is. Het idee alleen al dat iets nieuws zou kunnen leiden tot een hogere snelheid is voor sommige mensen echter alvoldoende om een nieuwe (dure) fiets te kopen. Het rendement van deze investering is twijfelachtig.

 

wielrenparadox2-03

Gelukkig zit goed presteren voor een groot deel tussen de oren, als die fiets uit zich zelf al niet sneller is, dan voelt het in ieder geval een stuk lekkerder en sneller.

Stijn van Liefland

Systeemdenken (3): de wielrenners paradox

In eerdere afleveringen over systeemdenken zijn de theezakjes (circulaire economie) en de NS-Prorail discussie (onbedoelde tegenstrevers) aan de orde gekomen. Ditmaal weer een simpel voorbeeld uit het dagelijkse leven, ‘meer theezakjes dan NS’ dus.

Fietsen

Fietsen is hier genomen als voorbeeld. Het had ook kunnen gaan over schaatsen of over hardlopen of over sport in het algemeen. Ik hoop/denk dat de paradox voor veel mensen herkenbaar is.

Het begint vaak bij mannen op een iets gevorderde leeftijd. Een combinatie van ‘een buikje willen wegwerken’ en ‘financieel wat te verhapstukken hebben’. Op een gegeven moment constateer je dan dat je een buikje begint te krijgen en dat je meer aan sport moet gaan doen. Bewegen is goed. Je besluit je oude fiets uit de garage af te stoffen en gaat lekker op de zondagmorgen een uurtje of wat trappen. In het begin valt het niet mee, maar zoetjesaan begin je er toch lol in te krijgen. Je ziet je ‘rondetijden’ verbeteren en praat er ook met collega’s en vrienden over. Voor je het weet rij je mee met een van die clubjes die je op zondagochtend altijd voorbij ziet rijden.

Soms kun je lekker meerijden met het clubje maar soms ook moet je gewoon toegeven dat je het tempo niet bij kan houden. Dat komt natuurlijk omdat die anderen uit dat clubje al langer fietsen. Of omdat ze jonger zijn. Of … omdat ze betere spullen hebben. Jij fietst nog op dat oude ding immers. Omdat je zo lekker bezig bent, vind je dat je jezelf mag belonen met een betere fiets. De techniek staat immers niet stil! Je gaat boekjes lezen, weet inmiddels steeds meer over aerodynamica en veiligheid en energiedrank. Na vele prijsvergelijkingen op internet en het bezoeken van wat specialistische beurzen in het land, stap je naar de dealer om die ene fiets met accessoires te bestellen.

Zo, dat gaat lekker zeg, met die nieuwe fiets. Je raakt nog enthousiaster, je telt weer helemaal mee. Totdat je er na een paar maanden achter komt dat ook met die nieuwe fiets het toch op fysieke inspanning aankomt. En soms kun je toch een zondag niet. Hoe houd ik het ritme vast?

De paradox

De paradox die ik zie is dat het je uiteindelijk om meer beweging en inspanning te doen is. Natuurlijk mag het ook leuk zijn en als je met vrienden fietst geeft dat een sociale verplichting. Allemaal prima. Het basisprincipe is en blijft dat je lichaam inspanning moet leveren. En een oude fiets betekent meer inspanning. Toch is er de escape van een steeds betere en lichtere fiets. Maar dat betekent juist minder inspanning! Bij topsporters die een wereldprestatie willen/moeten neerzetten gaat het om de laatste onsjes en dan is de nieuwste techniek van belang. Dan gaat het om die ene honderste van een seconde sneller. Maar bij onze buikjes-man is dat helemaal niet aan de orde. Soms zie ik zelfs dat de duurste spullen worden aangeschaft nog voordat er serieus is gefietst op wat voor fiets dan ook. Vaak eindigt zo’n actie al na een paar maanden en komt een prima fiets op marktplaats terecht.

In een plaatje

In een systeemplaatje krijg ik dan zoiets:

ScreenShot191

Ik wil aan beweging gaan doen en ga dus wielrennen. Dat is de cirkel van ‘veel inspanning’. Er is een escape door via betere en vooral duurdere spullen juist minder aan inspanning te gaan doen. Dat is de cirkel van ‘weinig inspanning’. Van Guus hebben we geleerd meer het onderscheid te maken in ‘bovenstroom’ en ‘onderstroom’. Het plaatje hierboven gaat over de bovenstroom, over wat je feitelijk kan zien of constateren. Hij gaat meer wielrennen, hij koopt een betere fiets etc.

Onderstroom

Hoe zou de bijbehorende onderstroom eruit zien? Wat denkt of gelooft deze man-met-buikje? Tja, ik heb daar geen onderzoek naar gedaan maar kan natuurlijk makkelijk de plaats van deze man innemen :-). Ik kom dan tot zoiets:

ScreenShot192

Ik wil van mijn buikje af. Dat valt nog niet mee. Het ligt niet aan mij maar aan de spullen. Betere spullen is inderdaad fijner maar nog steeds is het niet makkelijk (en het went zo snel). Tja, fietsen is ook maar een manier om af te vallen. Beter is het om gewoon minder te eten. (en nu komt weer een nieuwe dynamiek over eten en duurdere voeding en wel/geen uitzonderingen etc).

Het lijkt er op dat de oplossing centraal komt te staan. In ‘no-time’ gaat het niet meer om het echte probleem (afvallen, gezond leven) maar om de verleidelijke oplossing (je te verliezen in de techniek en het kopen van spullen). Hiermee is de dynamiek dat je het echte probleem uit de weg gaat en vlucht in oppervlakkige en niet-blijvende oplossingen.

Stijn voelt zich als fanatiek schaatser meteen aangesproken en is het hier niet mee eens. Ik zie uit naar zijn versie. Zelf ben ik een audio-nerd en daar ben ik slachtoffer van een soortgelijke valkuil. Ik ga in een andere blog in op deze zogenaamde ‘audio-paradox’.

Rudy van Stratum

Adviezen Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur

Gisteren zijn de adviezen ‘De toekomst van de stad: de kracht van nieuwe verbindingen’ en ‘Kwaliteit zonder groei: over de toekomst van de leefomgeving’ aangeboden aan minister Blok voor Wonen en Rijksdienst en minister Schultz van Infrastructuur en Milieu aan. Minister Blok nam beide adviezen in ontvangst. De adviezen zijn opgesteld door de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI).

In het advies ‘de toekomst van de stad’ wordt bekeken hoe de kracht van steden in Nederland verder kan worden ontwikkeld en benut. De raad constateert twee ontwikkelingen. Enerzijds worden steden steeds belangrijker in de mondiale economie, maar is het voor Nederlandse steden door een gebrek aan agglomoratiekracht moeilijk de concurrentie aan te gaan. Anderzijds is er in steden steeds meer maatschappelijk initiatief van bewoners en ondernemers zichtbaar. Deze ontwikkelingen vragen om een nieuwe visie op de stad.

Aanleiding voor het advies “kwaliteit zonder groei …” was de constatering dat omgevingskwaliteit door gemeenten vaak gefinancierd wordt uit de opbrengsten van de grondexploitaties. Nu het aantal bouwprojecten fors is afgenomen lopen ook de inkomsten uit grond terug. Het is daarbij nog maar de vraag of deze inkomsten in de toekomst weer terugkomen. RLI is op zoek gegaan naar een antwoord op de vraag hoe je dan als nog kunt werken aan omgevingskwaliteit.

Infographics
Voor het advies kwaliteit zonder groei hebben wij in een eerder stadium al een bijdrage geleverd door te kijken naar nieuwe verdienmogelijkheden. De afgelopen maanden hebben we voor beide adviezen infographics gemaakt die gebruikt zijn tijdens de aanbieding van de adviezen en ook in de verdere communicatie gebruikt zullen worden.

Kwaliteit zonder groei

Kwaliteit zonder groei

Toekomst van de stad

Toekomst van de stad

De infographics en adviezen zijn te vinden op de site van RLI.

 

Stijn van Liefland

Coöperaties (1), de Energiecoöperatie

Voor me ligt een publicatie van het planbureau voor de leefomgeving over energiecoöperaties. Geprikkeld door de eerder artikelen van Rudy waar de coöperatie als mogelijk oplossing voor groenfinanciering wordt gepresenteerd heb ik het doorgenomen. De publicatie is het verslag van een onderzoek dat op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is uitgevoerd. Belangrijkste vragen zijn, wat doen de energiecoöperaties, hoe faciliteren gemeenten de coöperaties en in hoeverre leveren de coöperaties een rol bij het oplossen van het klimaat- en energieprobleem.

De publicatie heeft het over handelingsperspectieven. Dat gaat over de vraag wat de coöperaties doen, maar vooral ook over de vraag welke bijdrage coöperaties kunnen leveren aan het realiseren van gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Op het eerste gezicht lijkt het antwoord eenvoudig, coöperaties werken aan klimaat, dat is dus mooi voor gemeenten met hoge ambities. In de praktijk blijkt het een stuk ingewikkelder, de coöperaties zijn relatief klein en werken veelal met vrijwilligers. De bijdrage is dus relatief klein, maar als ze groeien moeten ze al snel concurreren met commerciële partijen. De komende tijd  zullen we uitgebreider stilstaan bij de vraag wat coöperaties kunnen betekenen bij het werken aan de kwaliteit van onze leefomgeving en gaan we ook meer de diepte in als het gaat om de energiecoöperaties.  Daarbij hoort ook de vraag hoe overheden de coöperaties kunnen faciliteren. Voor vandaag een algemeen beeld, wat zijn energiecoöperaties, wat doen ze en hoe financieren ze dat?

Wat is het, wat doen ze?

Energiecoöperaties bestaan al sinds het eind van de jaren 80 van de vorige eeuw. Toen ging het uitsluitend om windenergie, gezamenlijk werd door de leden een molen gekocht, de opbrengst werd onder de leden verdeeld. Het waren er toen ca. 15 waarvan de meeste nog steeds bestaan. Sinds een aantal jaren zijn er weer nieuwe energiecoöperaties ontstaan, de publicatie gaat er van uit dat er nu zo’n 110 actief zijn. Maar, dat hangt af van de definitie, je kunt ook op veel meer uitkomen. De nieuwe coöperaties houden zich met diverse activiteiten bezig, de gemeenschappelijke noemer daarvan is een duurzame ontwikkeling en meer specifiek tegengaan van klimaatverandering.

Waren de coöperaties uit de jaren 80 / 90 gericht op windenergie, tegenwoordig is het veel breder:

  • Doorleveren van energie. Inkoop van energie (gas en elektriciteit) en levering aan de leden. Elektriciteit is over het algemeen afkomstig uit duurzame bronnen, gas op een enkele uitzondering na niet. Op de inkoop en verkoop wordt een kleine winst gemaakt die gebruikt kan worden voor eigen projecten.
  • Collectieve inkoop van zonnepanelen. Organisatie van de gezamenlijke inkoop van zonnepanelen. Dit leidt tot een lagere prijs voor de leden en niet onbelangrijk, de leden hoeven zelf niet na te denken over welk type het beste is (ontzorgen).
  • Bouwen van een zonnecentrale. De coöperatie bouwt een groot systeem, op een groot dak of bijvoorbeeld op een braakliggend stuk grond. Inkomsten krijgt de coöperatie ui de verhuur van panelen of de verkoop van elektra.
  • Windenergie, de bouw van windmolens. De coöperatie ontvangt hiervoor subsidie en verkoopt de energie.
  • Energiebesparing. De organisatie van activiteiten om de isolatie van bestaande gebouwen van de grond te krijgen. Bijvoorbeeld door het organiseren van informatieavonden, het leveren van adviezen of het gezamenlijk inhuren van een aannemer.
  • Informatie en advies over duurzame energie en energiebesparing.

 

Al deze activiteiten leveren op de een of andere manier geld op en houden zo de coöperatie draaiend. De opbrengst wordt gebruikt voor investeringen in energie of voor andere investeringen in de lokale gemeenschap. Onderstaande figuur (klik voor vergroting) geeft een overzicht van de activiteiten en inkomsten.

energiecooperaties-01

Wat levert het op?

Een belangrijke vraag is wat het effect is van de energiecoöperaties, gaan zij er voor zorgen dat overheden hun klimaatdoelstellingen realiseren of is het een druppel op een gloeiende plaat. Op de korte termijn moeten we er niet te veel van verwachten:

  • De productie van duurzame energie is relatief klein. Daar komt bij dat het op dit moment erg onduidelijk is hoe de vergoeding voor collectief opgewekte  duurzame energie er uit zal zien. Deze onzekerheid maakt dat investeringen in collectieve voorzieningen uitgeteld worden.
  • De collectieve inkoop  van bijvoorbeeld zonnepanelen. Het is niet bekend hoeveel dit is, maar het zou heel veel kunnen zijn. Het is een relatief eenvoudige werkwijze.
  • Windenergie op land, zo’n 4% van de windenergie op land wordt door coöperaties opgewekt. Het Rijk vindt dat er meer windmolens op land moeten komen, de coöperaties kunnen daar een rol bij spelen. Hun projecten hebben vaak draagvlak onder de bevolking.
  • Isolatie bestaande bouw. De bijdrage van de coöperaties is gering, het vraagt veel en langdurige inzet van vrijwilligers om hier iets substantieels te bereiken. Hier wordt de term vrijwilligersmoeheid geïntroduceerd. Opvallend is overigens wel dat het onderzoek uitwijst dat adviezen van vrijwilligers eerder opgevolgd worden dan adviezen van commerciële partijen of de overheid.

 

Maar, elke bijdrage aan het tegengaan van klimaatverandering is welkom. Daar komt bij dat energiecoöperaties ook een bijdrage leveren aan gemeenschapszin. Ook niet onbelangrijk.

 

Stijn van Liefland

Tegendenken (17): Slim afvallen volgens de beslisboom?

Een paar weken geleden las ik een boekbespreking van ‘Smart change’ van Art Markman. Het gaat over (vijf) manieren om je gedrag duurzaam te veranderen. In de kantlijn van het artikel stonden de 5 tips handzaam samengevat zodat ik het boek niet helemaal zelf hoef te lezen.

ScreenShot1545 tips

De tips zijn als volgt:

  1. Optimaliseer je doelen
  2. Tem het GO systeem
  3. Versterk het STOP systeem
  4. Pas je omgeving aan
  5. Schakel buren, collega’s en vrienden in.

 

Toen ik het las dacht ik meteen aan onze beslisboom. Die gaat toch ook ongeveer langs die lijnen? Hoe zit het nu precies?

Nog wat duiding. Optimaliseer je doelen (1). Dat is de beginvraag: je moet wel weten waar je naar toe wil.  Dat doel moet het liefst positief geformuleerd zijn en gesteld in duidelijke en heldere termen. Een doel geeft richting en energie. ‘Het brein heeft een doel nodig.’

Tem het GO systeem (2). Wordt jezelf bewust van de valkuilen, van de momenten dat je in de verleiding komt het ongewenste gedrag te vertonen.

Versterk het STOP systeem (3). Als je dan toch in het ongewenste gedrag vervalt, heb dan de juiste wapens bij de hand om het te stoppen. Maak jezelf weerbaar en sterk.

Pas je omgeving aan (4). De tips 1-3 betreffen je eigen interne huishouding, je eigen ‘state of mind’. Tips 4 en 5 gaan over de buitenkant, de omgeving. Pas je omgeving aan betekent dat je de verleiding vooral niet moet opzoeken. Van tip 4 kun je ook nog zeggen dat die ‘intern’ is: jij zorgt er immers voor dat je omgeving niet uitlokt tot ongewenst gedrag (door die omgeving niet op te zoeken, of door die omgeving anders in te richten).

En de laatste, schakel je vrienden in (5), betekent dat je anderen op de hoogte houdt van je doelen en je targets zodat je jezelf ook jegens hen verplicht voelt je eigen afspraken na te komen (en via hun hulp steeds een reminder krijgt of een zetje in de goede richting). Hier spreekt de neiging om vooral consistent over te willen komen.

Afvallen

Stel dat je jezelf te dik vindt en je wilt slanker en gezonder worden, hoe gaat dat dan?

ScreenShot155Stel jezelf een doel: ik wil afvallen, in zoveel dagen zoveel kilogram (1). Dat doe ik door minder te eten (2) en door meer te bewegen (3). Vervolgens zorg ik dat op de terugweg van werk naar huis op de fiets niet langs de frietkraam rijd. Ook zul je bij mij in huis geen zakken chips meer aantreffen (4). Aan al mijn vrienden vertel ik uitgebreid wat mijn doelen zijn, hoe belangrijk ik dit vind en wat het mij gaat opleveren. Mijn vrienden gaan mij aan mijn afspraak houden (5). En als dat allemaal nog niet helpt, dan ga ik naar de dokter voor een medische ingreep ..

Hierboven hebben we de ‘beslisboom afvallen’ getekend. Daarnaast hebben we een sterk vereenvoudigde versie van onze eigen beslisboom slimme financiering getekend. ‘Help ik ben te dik’ heeft griezelig veel overeenkomsten met ‘Help ik heb geen geld (meer)’.

Rudy van Stratum

Alternatieve financiering Rural Alliances (3) / slot

In twee eerdere blogs zijn we dieper ingegaan op de publicatie ‘Alternatieve financieringssystemen voor het platteland’. Tijd om enkele afsluitende conclusies te trekken.

Vorm

Een aantrekkelijk vormgegeven publicatie die makkelijk weg leest, zaken helder uitlegt en een goed overzicht geeft van wat er (nog) mogelijk is op het platteland als traditionele subsidies wegvallen. De studie maakt gebruik van illustraties en samenvattende overzichten en tabellen. En is slim geschreven vanuit de behoeften van de doelgroep.

Inhoud

Een aantal zaken valt (mij) op:

  • Dit onderzoek onderscheidt zich door expliciet stil te staan bij de soms beperkte en beperkende rol van geld. Geld is een menselijke uitvinding en een middel tot een doel. Dat doel kun je ook op andere manieren, buiten geld om, bereiken. Zo gaat deze studie meer dan gemiddeld in op (lokale) ruilhandel, en op (lokale) alternatieve munten.
  • Dit onderzoek onderscheidt zich door minder aandacht te hebben voor de zogenaamde ‘ecosysteemdiensten’. Dat zijn manieren om het platteland op nieuwe manieren te vermarkten. Waar vaak in dit soort studies de hype is dat het platteland meer ondernemerschap nodig heeft en nog zoveel kan vermarkten, laat de auteur zich hier kritisch uit over deze richting.
  • Deze publicatie heeft een mooie overzichtstabel van alle geïnventariseerde oplossingen die worden gescoord op 5 dimensies. Als ik dus lekker lui gewoon naar de tabel kijk: wat is dan dé oplossing voor de afnemende subsidies op het platteland? Dan blijven er slechts 2 modellen over die op alle 5 de criteria positief scoren: giften en lidmaatschap. Hiermee lijkt de studie ook iets van een paradox te hebben ingebouwd. Er is een groot ‘geefsysteem’ (namelijk dat van de gratis subsidies) weggevallen en nu lijkt de beste oplossing op zoek te gaan naar andere gratis geefsystemen. Ook deze ‘nieuwe’ geefsystemen zijn vaak niet echt duurzaam omdat ze over een paar jaar net zo makkelijk weer wegvallen.
  • Door de nadruk op nieuwe geefsystemen, is het terecht dat de studie ook enkele pagina’s uitgebreider ingaat op hoe je mensen zover krijgt dat ze ook daadwerkelijk gaan geven. Precies met dit doel is ook een hoogleraar in de psychologie geïnterviewd die met meer achtergronden uit de geefwereld komt. Zo speelt status, een positief zelfbeeld, sociale druk, autoriteit, wederkerigheid en een neiging tot zelfbevestiging een rol bij het geven. Wij hebben hier op deze site daarom ook uitgebreid stil gestaan bij ‘denkfouten’. Je kunt de denkfouten dus bewust inzetten om je geefsysteem te ‘boosten’.
  • Lees in de tabel ook: makkelijke oplossingen voor de ontstane situatie bestaan er dus niet. Aan nagenoeg alle oplossingen kleven wat nadelen. Niets voor niets, geen easy way out. Waarschijnlijk is dat de reden dat deze studie zich ook onderscheidt door een meer dan normale aandacht en diepgang voor de coöperatieve vorm van samenwerken. Als we eenmaal accepteren dat de markt niet echt kan helpen, moeten we het zelf maar gaan doen en op zoek naar een ander transactiemodel. Dat grijpt dieper in en kost ook het nodige kruim. Maar als je die kosten voor lief neemt, door de zure appel heen bijt, dan is de coöperatie wel degelijk een veelbelovende en duurzame oplossing. Het lijkt alsof België meer dan Nederland dit (op zich natuurlijk al oudere) model heeft omarmd.

 

Rudy van Stratum

Alternatieve financiering Rural Alliances (2)

In een eerdere blog hebben we een start gemaakt met de bespreking van het rapport ‘Alternatieve financieringssystemen voor het platteland’. Ditmaal ga ik meer in het bijzonder in op de besproken ‘verdienmodellen’ (dat woord mag volgens sommigen niet meer gebruikt worden …) en beperk me daarbij op de zaken die opvallend of anders of nieuw zijn. Als basis (voor wat we al kennen) kun je kijken bijvoorbeeld naar dit overzicht of naar dit overzicht.

Indeling

Het rapport gaat uit van een 4-deling (alternatieve financiering gebeurt door 1) krijgen, 2) verkopen, 3) ruilen, of 4) coöperatief samen werken). Volgens deze indeling lopen we de besproken financieringssystemen dan ook na.

In totaal worden 35 systemen besproken: ongeveer de helft is ‘krijgen’, ongeveer 20% is ‘ruilen’, ongeveer 20% is ‘coöperatief samenwerken’ en ongeveer 10% is’ verkopen’. Elk van de 35 mogelijkheden wordt gescoord in een tabel die 5 dimensies heeft zoals onderstaand is te zien:

ScreenShot138Krijgen

In deze categorie treffen we 16 van de 35 mogelijkheden aan. In onze beslisboom stelden wij destijds al snel: krijgen is de makkelijkste manier om je probleem voor elkaar te krijgen. Alleen jammer dat ‘krijgen’ (lees: subsidie) vandaag de dag niet meer aan de orde is. Wij hebben er daarom op deze site nauwelijks aandacht aan gegeven. Deze publicatie kiest dus een wat andere route.

ScreenShot139De meeste oplossingen die hier worden besproken zijn eerder op deze site aan de orde gekomen. Een landschapsveiling is een vorm van sponsoring waarbij je een stuk grond kan adopteren waarbij het geld wordt gebruikt voor bijvoorbeeld het beheer van het gebied. Een beursvloer is een soort marktplaats waar je ter plekke de ene dienst kunt ruilen tegen de andere (ik zou hem dus onder ‘ruilen’ plaatsen). De venture philantropy is een Belgische constructie waarbij er geleend kan worden tegen lage rente maar in combinatie met inbreng van expertise vanuit de uitlener (geconditioneerde lening). Nieuw is verder nog de JAK bank waarbij je renteloos kunt lenen en in ruil daarvoor ook de verplichting aangaat later voor eenzelfde bedrag renteloos te sparen (ook een vorm van ruilen dus).

We kijken nog even niet naar de scores, die komen in de volgende aflevering aan de orde.

Verkopen

Zoals gezegd: veel van de bestaande overzichten met verdienmodellen besteden de meeste aandacht aan nieuwe vormen van verkoop. Hier gaat het slechts om 5 mogelijkheden (van de 35). Visitor payback is een verzamelnaam voor alle vormen waarbij groen een ecodienst biedt die apart verkocht kan worden. Dus het kan gaan om heffen van parkeer- en entree-gelden, het verkopen van een routekaart of het verkopen van streekgebonden producten. De groengarantie behelst dat de koper van onroerend goed dat van groen geniet een opslag betaalt (die dan wordt besteed aan beheer van groen). Een knooperf is een voormalig (deel van een) landschap waar nieuwe bewoners komen die bij de koop overeenstemmen tevens het gebied te onderhouden (een vorm van geconditioneerde verkoop).

Verhandelbare ontwikkelingsrechten is iets complexer. De overheid geeft aan (eigenaren van) een gebied waar beheerd moet worden zogenaamde ontwikkelingsrechten. Aan andere gebieden wordt de verplichting opgelegd dat ontwikkelingsrechten nodig zijn alvorens te mogen bouwen. De opbrengst van de verkoop van de ontwikkelingsrechten gaat zo van het ene gebied naar het andere gebied (waardoor uiteindelijk nieuwbouw op de ene plek nodig is en voor beheer op een andere plek, geen houdbare oplossing voor de langere termijn).

Ruilen/complementaire munten

ScreenShot140Onder dit kopje gaat het om alternatieve en/of complementaire munten/biljetten/rekensystemen. Bij de Brixton Pound gaat het letterlijk om het introduceren van een nieuw lokaal geldsysteem (dat bestaat naast het bestaande ponden-systeem), bij Timebanking gaat het om het ruilen van uren arbeid onderling (waar je je tegoed of tekort op allerlei manieren kan bijhouden en/of ruilen). De Biwa Kippu is een Japanse uitvinding waarbij de overheid bewoners van een gebied verplicht stelt x uur te werken aan onderhoud en beheer en daarvoor in ruil een Biwa (munt) krijgen. Die lokale Biwa kan dan onderling weer worden gebruikt om elkaar af te rekenen.

Coöperatieve samenwerking

De laatste categorie financieringssystemen gaat uitgebreid in op een specifieke vorm van samenwerken, de coöperatie of ‘coöp’. Coöperaties zijn er in alle soorten en maten. Belangrijkste kenmerk van een coöperatie is dat je samen sterk(er) staat. De coöperatie is er voor en door de aangesloten leden. Als je als lid toe wilt treden moet je soms eerst geld inleggen waardoor ook de financiering van het collectief is geregeld. Als een coöperatie uitsluitend het doel heeft de belangen van de leden te behartigen dan is sprake van ‘mutual benefit’ (wederzijds voordeel). In zo’n geval zou je kunnen zeggen dat een coöperatie een vorm van anders en efficiënt organiseren is. Samen inkopen, samen reclame maken, samen verzekeren tegen ziekte of uitval, samen beheer uitvoeren etc. Wellicht is het zelfs een variant op winstmaximalisatie, alleen is hier sprake van een collectief aan leden die de winst maximaliseert (met allerlei restricties op wat er met die winst kan en mag gebeuren). Soms gaat een coöperatie echter verder dan het belang van de leden en is er ook een ‘hoger’ of maatschappelijk doel opgenomen in de statuten.

Duidelijk is dat de coöperatie op dit moment (weer) in de belangstelling staat.

In de volgende en laatste aflevering zullen we zien wat volgens deze publicatie de meest kansrijke verdienmodellen zijn voor de groene sector aka platteland.

Rudy van Stratum

Tegendenken (16): Mooie modewoorden

Wij zijn een autoriteit op het gebied van slimme financiering. Doordat wij op een unieke en innovatieve manier naar financieringsvraagstukken kijken, resultaatgericht zijn en de klant centraal stellen leveren we altijd topkwaliteit.

Wat denk je als je dit leest? Het klinkt heel mooi, en best geloofwaardig. Maar er is  een kans dat je er niets van gelooft. Autoriteit, uniek, innovatief, resultaatgericht, klant centraal en topkwaliteit, het is wel een beetje veel van het goede. Het kan natuurlijk ook subtieler, door bijvoorbeeld alleen het woordje innovatief terug te laten komen en de rest van de mooie woorden te schrappen. “Wij werken op een innovatieve manier aan financieringsvraagstukken”. Misschien dat je dit wel gelooft.

Mensen of bedrijven die zichzelf of hun product / project aanprijzen als vernieuwend, innovatief, uniek etcetera, het doet me altijd een beetje denken aan de reclame die vroeger door WC-Eend werd gemaakt. “Wij van WC-Eend adviseren u WC-Eend.”

Mooi over jezelf praten
In een masterplan voor een ruimtelijke ontwikkeling dat ik onlangs bestudeerde, schrijven drie bestuurders een voorwoord. Alle drie hebben ze het over “de unieke locatie” die zoveel kansen biedt en waar echt iets bijzonders gaat gebeuren. Als lezer ga je daar al gauw in mee. Het is net zoiets als een adviesbureau inhuren dat zegt dat ze de beste, de snelste en de goedkoopste zijn.

Wat scheelt hier aan?
Ten eerste dat ze het over zichzelf zeggen. Als iemand zijn eigen project, bedrijf, idee of wat dan ook uniek, innovatief, creatief, baanbrekend of grensverleggend noemt, dan moet je gaan twijfelen (of tegendenken). Waarom zeggen ze dit over zichzelf? Het zouden juist andere mensen moeten zijn die dit zeggen, “dat bureau, daar werken creatieve mensen”, “die locatie, die is echt uniek”, “als je echt iets innovatiefs wilt moet je daar zijn”. Vergelijk het maar met een hotel dat je wilt boeken, waar hecht je meer waarde aan, de hoteleigenaar die zegt dat de klant centraal staat of de reacties van de klanten?

Modewoorden gebruiken
Het tweede punt is dat het wel mooie woorden zijn maar dat we daar vaak helemaal geen behoefte aan hebben. Als een organisatie een financieringsprobleem heeft, zitten ze dan te wachten op iets creatiefs of innovatiefs? Nee, helemaal niet. Het klinkt wel leuk, maar het belangrijkste is dat het probleem wordt opgelost. Misschien is daar een innovatief idee voor nodig, maar ik zou het eerst maar eens proberen met een saaie boekhouder. Als blijkt dat al het bestaande niet werkt of als je het gevoel hebt dat er een betere oplossing moet zijn, dan ga je op zoek naar iets innovatiefs. Het doet me een beetje denken aan de denkfout ‘availability bias’. Omdat dit soort begrippen overal opduiken en mooi klinken lijkt het of je er behoefte aan hebt. De kunst is natuurlijk eerst te kijken wat het probleem is en welke oplossing daar bij past.

Maar wat moet je hier nou praktisch mee? Bij het volgende rapport, advies of plan dat je moet bespreken of het volgende bureau dat je inhuurt ga je (door-) vragen naar het bewijs. Een unieke locatie, waarom is deze locatie zo uniek? Wat vind je hier wat je elders niet hebt? Kan je een voorbeeld geven van jullie innovatieve werkwijze? Als jullie de klant centraal stellen, wat doen jullie dan anders dan anderen? Eigenlijk gaat het hier om het onderscheid tussen het vaststellen van de feiten en het beoordelen daarvan. En, als dan blijkt dat het inderdaad allemaal heel innovatief, uniek en creatief is, vraag je dan af of je daar wel behoefte aan hebt.

mooie woorden-01
Om nog even terug te komen op de eerste alinea, “wij zijn een autoriteit op het gebied van slimme financiering … uniek … innovatief … etc.”, kijk nog eens wat verder op onze site en beoordeel zelf wat je er van vindt. Grote kans dat je het met ons eens bent ;-). En ja, om de volgende vraag te beantwoorden jij als lezer hebt daar zeker behoefte aan ;-).

Stijn van Liefland

Tegendenken (15): Moeilijke woorden

Pak ‘m beet vier jaar geleden werden wij gevraagd om mee te denken over de toekomst van een stichting. Heel concreet was de vraag wat is of wordt het verdienmodel van deze stichting. We waren nog niet met slimmefinanciering.nl begonnen en het woord verdienmodel zei mij niets, maar het leek me iets heel bijzonders. Bang om een flater te slaan zocht ik een dag voor de bijeenkomst op wat verdienmodel betekent zodat ik in ieder geval goed mee kon praten. Inmiddels is het vier jaar later en nog steeds kom ik regelmatig nieuwe moeilijke woorden tegen. Het woord verdienmodel zit inmiddels stevig verankerd in mijn woordenboek, ik gebruik het woord vrijwel dagelijks, best een handig woord. Een greep uit de oogst van de afgelopen maanden: value proposition, value cycle, waardecreatie, co-creatie, en stakeholder governance code.

Is dat nou erg het gebruik van moeilijke woorden? Ik denk dat je dat vanuit twee perspectieven moet bekijken, dat van de zender en dat van de ontvanger.

Zender

De zender, bijvoorbeeld de schrijver van een beleidsstuk of investeringsvoorstel. Uitgaande van goede bedoelingen wil deze de lezer goed informeren zodat deze op basis van het stuk een goed besluit kan nemen. Soms is het daarbij handig (maar niet noodzakelijk) om een woord te gebruiken dat precies en bondig beschrijft wat je bedoelt. Toen ik vier jaar geleden verdienmodel opzocht zag ik dat het “manier om geld te verdienen” betekent. Niks bijzonders, wel makkelijk in het gebruik en misschien ook wel functioneel. De vraag is wel hoe ver je moet gaan in het gebruik van dit soort ‘moeilijke’ woorden.

De zender kan natuurlijk ook minder goede bedoelingen hebben. Door precies de juiste dosering moeilijke woorden te gebruiken zorg je ervoor dat mensen het stuk wel serieus nemen maar er weinig of niets van begrijpen en er niets over durven te zeggen, een apathische houding dus. Te veel moeilijke woorden zal tot weerstand leiden, gebruik je te weinig moeilijke woorden dan zouden mensen het kunnen begrijpen (wat wellicht niet de bedoeling is). Weinig moeilijke woorden kan soms ook oproepen: als het zo simpel is, dan kan het niet goed zijn ….

Ontvanger

De ontvanger, de lezer. Ik denk dat iedereen regelmatig geconfronteerd wordt met woorden die hij niet of nauwelijks begrijpt, of (wellicht nog ingewikkelder) woorden die je wel kent maar absoluut niet begrijpt in de context waarin ze in dat geval gebruikt worden. De eerste gedachte is “het zal wel aan mij liggen”. Maar wat blijkt, als je het in de groep gooit “wat bedoelen jullie eigenlijk met …” dan wordt er instemmend geknikt en blijken er meer te zijn die het niet snappen. Best raar, want teksten zijn vaak bedoeld als voorbereiding op werkelijk handelen, investeren, iets gaan doen, ergens mee stoppen etc. Teksten zoals ik die in mijn werk tegenkom zijn dus vaak gericht op een besluit, en besluiten kan alleen als je begrijpt waarover het gaat.moeilijke woorden-01

Je vraagt je wellicht af, wat dit met tegendenken te maken heeft. Tegendenken gaat wat mij betreft over het niet automatisch meegaan of instemmen met wat op het eerste gezicht logisch lijkt. Dat vraagt om het kritisch onderzoeken van de feiten, het afpellen van de belangen, onderzoeken of er alternatieven zijn etc. Maar het begint allemaal met goed te begrijpen wat er geschreven is, wat staat er eigenlijk. Laat je dus niet gek maken door moeilijke woorden maar vraag of het eenvoudiger kan, in gewone woorden. Kan het niet eenvoudig uitgelegd worden dan is er iets aan de hand, een verborgen agenda, een risico of onzekerheid, een tekort of een overschrijding of nog erger, de schrijver snap het zelf ook niet.

Stijn van Liefland

Alternatieve financiering Rural Alliances

Vorige week is tijdens een bijeenkomst van ‘Rural Alliances’ in Leuven een boekwerkje gepresenteerd over alternatieve financieringssystemen voor het platteland. De publicatie is hier te downloaden.

Deze publicatie sluit nauw aan bij de filosofie en het (oorspronkelijke) aandachtsgebied van ‘slimme financiering’. Ook heeft de studie overeenkomsten met de eerdere publicatie over nieuwe verdienmodellen van ‘Nederland onder Water’. Het idee is/was antwoord te geven op de vraag: als ik er met de bestaande financiële mogelijkheden niet meer uit kom, wat zijn dan nog de alternatieven (om te blijven doen wat ik doe)? Dus als ik minder subsidie krijg en niet meer bij de bank terecht kan: wat dan?

We gaan in enkele afleveringen nader op deze publicatie in. We beginnen met de aanpak waarvoor is gekozen (1), dat doen we in deze aflevering. Vervolgens kijken we of er nieuwe financieringsvormen boven tafel zijn gekomen (2) en tenslotte kijken we naar de algehele conclusies en aanbevelingen (3).

De aanpak

Ondanks dat de auteur Sylvie Foselle bekend is met onze aanpak (vorig jaar heeft ze ons voor haar publicatie geïnterviewd, jammer dat we nergens in de publicatie als bron worden genoemd) heeft zij voor een andere indeling gekozen. Dan is het natuurlijk leuk beide aanpakken eens naast elkaar te leggen.

Onze beslisboom heeft in sterk vereenvoudigde vorm de volgende opzet:ScreenShot112Wij kijken altijd eerst of je het zelf intern kunt oplossen. Normaal wordt dat geen financiering genoemd. Je kijkt of je efficiënter kunt werken (minder kosten maken) of dat je meer kunt verkopen (meer opbrengsten genereren). Misschien kom je er zo wel uit en heb je niet langer subsidie nodig en/of hoef je niet meer bij de bank aan te kloppen.

Pas dan, als in een tweetrapsraket, ga je naar buiten kijken. In onze beslisboom zijn er dan 4 mogelijkheden van externe financiering. Ofwel krijg je geld, dat is bijvoorbeeld subsidie of een gift. Ofwel ga je geld lenen, dat is bijvoorbeeld een lening bij een bank. Ofwel sta je je eigendom af, dat is bijvoorbeeld huren of leasen. Ofwel doe je tenslotte ‘financiering van onderaf’. Dat laatste is een grote verzamelpot van vormen van financiering die we op een andere manier niet kwijt konden, en dat is wat wij ‘alternatieve financiering’ noemen. Dat kan gaan om ruilen van goederen (of tijd, of arbeid) of bijvoorbeeld om het introduceren van een alternatieve eigen munt.

Rural alliances

De aanpak die Sylvie kiest komt in mijn versimpelde notatie op het volgende neer:

ScreenShot113Om te beginnen wordt alles ‘alternatieve financiering’ genoemd. Daar is wat voor te zeggen: alles wat je maar anders kunt doen als je geen/minder subsidie krijgt en niet meer bij de bank terecht kan.

Er zijn hier vier mogelijkheden: krijgen, verkopen, ruilen of (het oprichten van) een coöperatie.

Krijgen

Als je geld krijgt is dat een oplossing. Met name als je het niet hoeft terug te betalen. Als je het wel terug moet betalen dan spreekt men in het algemeen van een lening. Een lening krijg je dus niet zomaar, er zal eerst gekeken worden door de geldverstrekker of je überhaupt in staat zult zijn ooit de hoofdsom terug te betalen (vandaar onze eerdere stap: heeft deze operatie voldoende intrinsiek rendement). Maar met name de mogelijkheid van ‘zachte leningen’ is hier wel een vorm van alternatieve financiering. Bij een zachte lening zou je kunnen stellen dat je de normale rente krijgt kwijt gescholden, een vorm van krijgen dus.

Als je niet terug hoeft te betalen dan is echt sprake van krijgen. Soms is er helemaal geen sprake van een tegenprestatie, bijvoorbeeld bij een donatie of een subsidie. Soms is er wel sprake van een tegenprestatie. De laatste wordt in mijn beleving al verwarrend. Je zou kunnen zeggen dat een lidmaatschap (leden die betalen voor hun lidmaatschap) een vorm van geven/krijgen is maar met een tegenprestatie. Immers, je moet de leden wel wat bieden (een reisje, een nieuwsbrief etc). En crowdfunding valt in deze indeling soms ook onder ‘krijgen + tegenprestatie’. Bij crowdfunding krijg je bijvoorbeeld korting op de cd van de artiest die je sponsort.

Verkopen

Om je problemen op te lossen kun je ook creatief nagaan wat je nog allemaal (extra) kunt verkopen. Syvlie noemt hier als voorbeelden het verkopen van streekproducten of het heffen van entree-gelden (voor toerisme en recreatie). Strikt genomen zou ik dat geen alternatieve financiering noemen, dat is gewoon een kwestie van het eigen huis op orde brengen. De meeste publicaties over ‘nieuwe verdienmodellen’ besteden overigens hier de meeste aandacht aan.

Ruilen

Dan hebben we als derde mogelijkheid ‘ruilen’. Dat kun je rechtstreeks doen dus het ruilen van het ene goed tegen het andere goed (.. dienst). Op kleine schaal gebeurt dat wel: als jij hier het gras maait, dan krijg je melk of kaas van mij. Maar je kunt dat lokaal ruilen ook wat handiger opzetten door te werken met een eigen lokale munt. De munt is dan als het ware de ‘boekhouding’ die onderling uitspreekt wie waar recht op heeft. De publicatie gaat op deze thematiek (het opzetten van een eigen lokale munt) uitgebreid in. Dat is onderscheidend voor deze publicatie, het opzetten van een eigen lokale munt is niet zo voor de hand liggend.

Coöperatie

Tenslotte kun je je problemen ook oplossen door anders te organiseren, door meer en beter samen te werken. Dat kan natuurlijk op allerlei manieren, maar hier is gekozen voor het verder uitdiepen van de coöperatieve organisatievorm. In onze beslisboom zouden we dat misschien een vorm van efficiëntie noemen: samen inkopen, samen aan marketing doen. Maar er is veel voor te zeggen de coöperatie een vorm van alternatieve financiering te noemen.

Soms heeft de coöperatie als doel elkaar te helpen (de win-win op te zoeken). Dan is sprake van mutual benefit. Soms ook gaat de coöperatie bewust verder en wil het ook nog een positief effect op de omgeving bewerkstelligen (waardoor de coöperatie verder gaat dan de aangesloten leden, een social impact heeft).

Verschillen en overeenkomsten

Uiteindelijk komt deze publicatie tot ruim 30 verdienmogelijkheden.De mogelijkheden worden netjes in een tabel samengevat en beoordeeld op 5 dimensies: schaal (klein/groot), rol overheid (wel/niet), sociale impact (wel/niet), opstartkosten (laag/hoog) en complexiteit (laag/hoog). Zo ontstaat een mooi overzicht van wat beschikbaar is en wat wel of niet in een specifieke situatie kan helpen.

We gaan in de volgende aflevering kijken welke verdienmogelijkheden dat zijn. De indeling van de mogelijkheden is wat anders dan zoals wij die hanteren. Maar dat is natuurlijk ook een kwestie van smaak.

De indeling van deze publicatie oogt wel wat vriendelijker en intuïtiever. Misschien is die van ons te gezocht of te stijf. Wij kunnen nog eens nagaan of we naast onze bestaande beslisboom een meer intuïtieve versie kunnen maken. Ook de scoringstabel is iets waar wij nog van kunnen leren, prima werk.

Maar er zijn ook wat fundamentelere verschillen:

  • De basisvraag of je überhaupt met een ‘goede business-case’ van doen hebt, wordt hier niet gesteld. Soms is het beter te stoppen of iets anders te gaan doen. De vraag of wat je doet bijdraagt aan het bereiken van je doelen (en wat die doelen dan zijn) is voor ons belangrijk en gaat vooraf aan het zoeken naar nieuwe verdienmogelijkheden.
  • De vraag of je wat je doet slimmer/beter/handiger/sneller kunt doen is in deze publicatie wat onderbelicht. De vraag naar een hogere efficiency als ‘alternatief financieringsmodel’ komt nauwelijks aan de orde. In de praktijk is in onze ervaring juist hier het meest te halen. Je zou overigens kunnen stellen dat de uitgebreide aandacht voor de coöperatieve samenwerkingsvorm een voorbeeld van hogere efficiency is.
  • De coöperatieve gedachte krijgt ruim aandacht in deze publicatie. Het gaat hier om een vorm van ‘anders organiseren’.
  • De lokale munten krijgen ruim aandacht in deze publicatie. Ook dat zou je kunnen zien als een andere vorm van organisatie en dus ook van efficiëntie.
  • Ook sterk aan deze publicatie is dat ruim wordt ingezet op de relatieve betekenis van geld. Geld is slechts een middel om een doel te bereiken. Uiteindelijk ligt er ‘achter geld’ altijd iets harders zoals tijd, arbeid, spullen. Financiering gaat dus niet over geld maar over het (hoe dan ook) mogelijk maken van zaken die belangrijk zijn.

 

Ik heb me natuurlijk afgevraagd waarom er wat minder aandacht is voor het verhogen van efficiency (kostenreductie) en het verhogen van de opbrengsten. En omgekeerd juist meer aandacht voor de zaken die anders wat onderbelicht blijven: het opzetten van een coöperatie en het introduceren van lokaal geld. Mijn vermoeden is dat de auteur hier heel goed heeft aangevoeld wat de doelgroep wil horen en wat vooral niet.

Rudy van Stratum