Maandelijks archief: augustus 2015

Top 10 milieu: Milieubeleid (afl. 6)

Milieubeleid in Nederland is er al heel lang. In eerste instantie was het vooral gericht op gezondheid. Zo kwam er op steeds meer plekken riolering en rioolwaterzuiveringsinstallaties en werden de grootste luchtverontreinigingsproblemen aangepakt. Luchtverontreiniging was in de jaren 70 vooral een lokaal probleem. In de Rijnmond was de luchtkwaliteit zo slecht dat er in dat gebied maatregelen genomen moesten worden. Pas vanaf de jaren 80 richtte milieubeleid zich op een breder spectrum, bodemverontreiniging, afval, energie, zure regen en nog veel meer problemen kwamen op de agenda. Het eerste nationale milieubeleidsplan verscheen en was destijds wereldwijd een zeer vooruitstrevend plan. Zo wordt onder andere gesproken over integraal ketenbeheer. Je moet problemen bekijken in relatie tot de hele productie keten waar deze in horen. Dus het mestprobleem los je niet alleen op door naar de boer te kijken, maar door ook te kijken waar het veevoer vandaan komt, hoe het daar groeit, waar het vlees heen gaat etc. We gaan daar in aflevering 8 verder op in.

Wat is er bereikt

Tot de jaren 80 werden milieuproblemen erg sectoraal aangepakt. Als het water vies is maak je dat schoon, dan hoef je er verder niet meer naar te kijken. In aflevering 2 hebben we het gehad over de wet van behoud van ellende. Als je een waterprobleem oplost is de vervuiling nog niet weg, je houdt dan slib over dat je ergens moet storten of verbranden.

De laatste 30 jaar worden milieuproblemen voortvarender aangepakt, maar wat heeft dat nou opgeleverd? Kort door de bocht zou je dat voor de Nederlandse situatie als volgt kunnen schetsen:

  • Verontreiniging, heel veel problemen zijn fors verminderd. De uitstoot van industrie, verkeer, de verontreiniging van water en bodem, het is allemaal flink afgenomen. Maar, er zijn nog wel wat knelpunten. In het bijzonder de uitstoot van CO2 (veroorzaker klimaatverandering), die hebben we nog lang niet onder controle. We voldoen weliswaar redelijk aan de zelf gestelde doelen, maar de uitstoot is nauwelijks afgenomen. Ook hebben we te maken met historische vervuiling, vooral in de bodem.
  • Uitputting, hier is het milieubeleid veel minder succesvol geweest. We zijn er nauwelijks in geslaagd onze vraag naar energie, grondstoffen en zaken als vis en hout te verminderen.
  • Aantasting, hier is de afgelopen jaren veel aandacht voor geweest. Er is gewerkt aan de ecologische hoofdstructuur, watersystemen worden hersteld (bijvoorbeeld oude beeklopen) en er komen steeds meer faunapassages over of onder infrastructuur.

Er zijn dus successen, maar daar hoort wel een kanttekening bij. De uitstoot naar water en lucht is verminderd, daar hebben we in Nederland hard aan gewerkt. Maar, een deel van dit succes komt doordat vervuilende industrie verplaatst is naar het buitenland, bijvoorbeeld naar Azië. De wet van behoud van ellende lijkt dus nog steeds deels van kracht, alleen op een andere schaal. Hetzelfde geldt voor het probleem van aantasting, we werken er in Nederland hard aan. Maar, tegelijkertijd importeren we hout, vlees, palmolie, katoen, veevoer etc. uit gebieden waar de aantasting gewoon doorgaat. Het gaat te ver om te zeggen dat wij het probleem van aantasting verplaatst hebben. Ik durf wel te stellen dat dit probleem in Nederland kleiner wordt maar wereldwijd juist groter.

Successen en falen

Het is aardig nog even stil te staan bij het succes van het verminderen van waterverontreiniging. Eind jaren 60 is voor de industrie een heffing ingevoerd op lozingen naar het oppervlaktewater. De bedoeling was deze heffing te gebruiken voor het bouwen van nieuwe zuiveringsinstallaties. Ondernemers gingen echter rekenen en kwamen tot de conclusie dat het veel goedkoper was iets aan de oorzaak van de verontreiniging te doen. Ze gingen zelf een zuivering bouwen of paste het productieproces aan. Het laat goed zien hoe financiële prikkels kunnen helpen bij het oplossen van milieuproblemen. Toch is het bij heel veel andere vormen van verontreiniging niet gelukt een financiële prikkel in te voeren. Ondernemers voerden aan dat als dit alleen in Nederland zou gelden bedrijven uit ons land een slechtere concurrentiepositie zouden krijgen, ook dreigden bedrijven naar het buitenland te verhuizen.

Een ander groot succes is gehaald bij het verminderen van de uitstoot van stoffen die de ozonlaag aantasten. In 1985 werden hierover de eerste afspraken gemaakt, 10 jaar later was de uitstoot al met 75% afgenomen. Er is mijns inziens een aantal factoren dat dit succes mede bepaald heeft. Het probleem was heel urgent en een bedreiging voor de gezondheid, er waren goede alternatieven aanwezig voor de gebruikte stoffen en er werd een speciaal programma opgezet om ontwikkelingslanden te helpen bij het nemen van maatregelen.

In contrast hiermee staat de aanpak van de klimaatproblematiek. Er is natuurlijk wel een alternatief voor fossiele brandstoffen, maar dat is duur en vraagt veel tijd om te ontwikkelen. Daar komt bij dat de belangen van de gevestigde industrie enorm zijn. Economische groei ging in de twintigste eeuw gepaard met een enorme toename van het energiegebruik. Dit zien we nu ook in landen die zich nu snel ontwikkelen. Dit mondiale probleem kunnen we daarom alleen oplossen met een mondiale aanpak. Een ander punt is dat het nog even duren voor de effecten van klimaatverandering echt ernstig worden. Tot slot is er natuurlijk nog altijd een groep sceptici die het bestaan van het klimaatprobleem ontkent. Dit maakt dat de urgentie nog niet bij iedereen is doorgedrongen.

Doel van milieubeleid

Een belangrijke vraag is wat we nu precies willen bereiken met het milieubeleid. We willen natuurlijk dat de milieubelasting afneemt en binnen aanvaardbare grenzen blijft. Maar dat blijkt complex. Het begrip ontkoppeling speelt een belangrijke rol in deze discussie.

In aflevering 1 hebben we het gehad over de factoren die de ernst van milieuproblemen bepalen: het aantal mensen; het niveau van consumptie en de milieu-impact per eenheid consumptie. Het aantal mensen en het niveau van de consumptie zou je als de stand van de economie kunnen zien. Als je dan naar Nederland kijkt kan je succes op twee manieren bekijken. Als eerste als er absoluut gezien gewoon minder milieubelasting is, ongeacht wat de economie doet. Dat hebben we op een aantal fronten bereikt, bijvoorbeeld op gebied van waterverontreiniging. Een tweede manier is door de milieubelasting te relateren aan de stand van de economie. Als de milieubelasting minder snel groeit dan de economie (de consumptie), dan kan je dat ook als een succes beschouwen.

We spreken in dit kader over relatieve of absolute ontkoppeling van milieu en economie. Dit is drie jaar geleden al ter sprake gekomen toen we het boek van Tim Jackson bespraken (Welvaart zonder groei). Ik citeer maar even uit onze eerdere blog.

Jackson maakt onderscheid in relatieve en absolute ontkoppeling. Er is sprake van relatieve ontkoppeling als de milieubelasting per eenheid product afneemt, absolute ontkoppeling vindt plaats als bij economische groei de totale milieubelasting afneemt (dus economische groei, maar bijvoorbeeld minder uitstoot van CO2). Bij relatieve ontkoppeling kan als gevolg van een toename van de wereldbevolking en een toename van de consumptie de milieubelasting in absolute zin nog steeds stijgen, bij absolute ontkoppeling niet.

Hoe relatieve ontkoppeling werkt is mooi te zien bij het gebruik van energie. Jarenlang werden apparaten, woningen en auto’s zuiniger. Toch gebruikten we met elkaar meer energie. Er kwamen meer mensen, kleinere huishoudens en dus meer woningen, we gingen meer autorijden en vliegen en er kwamen meer apparaten in huis (die op zichzelf wel steeds zuiniger werden). Relatief gezien werd er steeds minder energie gebruikt. Heel veel mensen konden zich op de borst kloppen dat ze veel bereikt hadden (producenten, politici, ontwerpers etc.). In absolute zin nam het energiegebruik echter gewoon toe. De laatste jaren lijkt het energiegebruik bij huishoudens werkelijk minder te worden. Is er sprake van een trendbreuk, een absolute ontkoppeling, of heeft dit toch gewoon te maken met het feit dat het economisch tegen zit en de winters wat warmer zijn geweest? Over een jaar of 5 zullen we het weten.

Absolute ontkoppeling wil dus eigenlijk gewoon zeggen dat de belasting op het milieu afneemt ongeacht wat de economie of de bevolking doet. Bij groei of krimp, de milieubelasting moet afnemen. En, het spreekt bijna voor zich dat we moeten streven naar absolute ontkoppeling. Waarbij de randvoorwaarde is dat we de problemen niet naar een andere locatie verplaatsen.

Instrumenten

Om milieuproblemen aan te pakken kan de overheid verschillende instrumenten gebruiken:

  • Financiële instrumenten. Bijvoorbeeld een heffing, subsidie, belastingvoordeel etc.
  • Overreding, informatievoorziening, etc.
  • Juridische instrumenten. Verplichtingen (bijvoorbeeld een katalysator in auto’s) en verboden (bepaalde bestrijdingsmiddelen niet meer mogen gebruiken)

Financiële instrumenten zijn lastig in te zetten in een open economie als Nederland. Toch gebeurt het wel, de belastingvoordelen voor zuinige auto’s en allerlei subsidies en belastingvoordelen voor ondernemers zijn voorbeelden. Het liefst zou je natuurlijk alle externe milieukosten verdisconteren. Het principe is dan dat de vervuiler betaalt. Die kan de kosten vervolgens doorberekenen naar klanten. Producten worden zo duurder, de klant zal eerder voor duurzaam kiezen en duurzaam produceren wordt economisch interessant.

Communicatie spreekt voor zich. De gedachte is dat kennis over milieuproblemen leidt tot duurzaam handelen. Dat klopt deels, maar vaak zijn er allerlei excuses om toch voor de minder duurzame variant te kiezen. Lees het artikel over de spaarlamp er nog maar eens op na. Iedereen weet dat het beter is, zelfs dat het financieel aantrekkelijk is, toch werd de spaarlamp tot voor kort weinig gebruikt.

Juridische instrumenten lijken aantrekkelijk. Ook hier geldt dat dit in een open economie niet altijd even makkelijk is. Voor de echte excessen, de grote problemen, zijn scherpe normen gesteld, denk aan water, bodem en luchtkwaliteit. Maar eigenlijk wil je een stap verder gaan, bijvoorbeeld op het gebied van energiebesparing, het gebruik van grondstoffen etc. Regulering heeft in mijn ogen drie nadelen. Omdat het een regel is lijkt het per definitie niet aantrekkelijk, je doet het omdat het moet, niet omdat je er zelf wat aan hebt. Ten tweede, voor ondernemers die internationaal opereren leidt strenge regelgeving tot een mindere concurrentiepositie. Maar het belangrijkste is wellicht het derde punt, als je regels hebt moet je die ook handhaven. In de praktijk blijkt dat heel lastig, handhaving kost tijd en geld en vraagt een hoop expertise van de handhavers.

De overheid probeert daarom zoveel mogelijk met partijen in gesprek te gaan om vrijwillige afspraken te maken over vermindering van de milieubelasting. Ondernemers moeten zelf hun verantwoordelijkheid nemen om duurzamer te gaan produceren. Ik heb daar wel kritiek op, omdat er over het algemeen vrijwel geen sancties. De stok achter de deur is dat er op termijn regelgeving komt als partijen zich niet aan de afspraken houden. Het is echter wel begrijpelijk dat de overheid inzet op deze afspraken. In dit licht is het ook begrijpelijk dat de overheid enthousiast inspringt op initiatieven die door (een aantal) ondernemers wordt geïntroduceerd. We hebben het dan over ontwikkelingen als Cradle to Cradle en Circulaire Economie, hier komen we nog op terug.

Maar ongeacht de instrumenten die je inzet, de mislukkingen en successen van de afgelopen decennia, aan welke criteria moeten oplossingen eigenlijk voldoen? Hier gaan we in volgende aflevering op in.

Noot: Meer lezen over dit onderwerp, lees “Een halve eeuw milieu” van Egbert Tellegen.

Annemarie van Gaal over ondernemerschap (deel 2)

Vorige keer bespraken we in een eerste blog hoe Annemarie van Gaal naar ondernemerschap kijkt. Ik begon in die blog met de ‘eerste laag’. Als je op zoek bent naar de tips en tricks over ondernemerschap dan zou je zoiets krijgen. Waar kwamen we op uit? Ondernemerschap heeft te maken met drie dingen:

  1. Met winst: daar gaat het om, superbelangrijk.
  2. Met jou als persoon: een ondernemer leeft voor zijn zaak, het zit als het ware in je bloed. Dit deel moet je ‘hebben’ en kun je niet zomaar leren.
  3. Met je vaardigheden, dingen die je nodig hebt als ondernemer maar vooral ook kunt leren. Je moet vooral goed kunnen verkopen en weten waar je op langere termijn naar toe wilt zodat je in het nu kunt focussen.

Mijn indruk is dat dit perspectief op ondernemerschap spoort met wat je vaak hoort aan de sta-tafels van netwerkborrels. Ik lees niet veel nieuws wat overigens niet wil zeggen dat wat hier staat niet waar of niet belangrijk zou zijn. Het blijft in mijn optiek wel veel aan de oppervlakte. In die spirit lees ik ook de vele tips hoe je beter je spullen aan de man kunt brengen (een goede verkoper worden). Geen kortingen geven en hoe je dat dan slim doet. Het lijkt wel een spelletje, een wedstrijd, wie heeft de grootste.

We kunnen wat dieper graven door te kijken naar de dingen die ook gezegd worden maar tussen de regels door. Je krijgt dan meer zicht op de achterliggende overtuigingen die horen bij ondernemerschap (uiteraard door de bril van Van Gaal). Ik noem dat maar even ‘de tweede laag’. Ik zie het boek van Annemarie dan maar als representatief voor ‘ondernemersdenken in de praktijk’. We kijken dan een beetje in de hoofden van de mensen die aan de sta-tafels een eigen onderneming hebben en met elkaar hun successen delen.  (Ik teken hier meteen bij aan dat er weinig empirisch onderzoek beschikbaar is of deze beelden over ondernemerschap ook daadwerkelijk resulteren in meer succesvolle ondernemers, een heel ander onderwerp).

Ik heb zo goed en zo kwaad als het kon de overtuigingen bij elkaar geharkt en (weer) in een mindmap geplaatst. Ik kom tot een tweedeling:

  1. Overtuigingen over ondernemerschap zelf (intern).
  2. Overtuigingen die de ondernemer heeft over zijn omgeving of de (buiten)wereld (extern).

Overtuigingen over ondernemerschap (intern)

Inderdaad blijkt dan ondernemen niet zomaar een normale activiteit. Het is topsport en het gaat om topprestaties. We zien veel taalgebruik terug komen uit de wereld van sport en competitie. Het gaat dan bijvoorbeeld ‘om het winnen van de wedstrijd’, ‘om het verschijnen aan de finish’. De sportmetaforen zijn te vinden door het hele boek heen. Je bevindt je tussen je concurrenten en die hebben allemaal datzelfde doel om te winnen en jouw omzet weg te kapen. Je concurrent ”vist dus in dezelfde vijver’. Ondernemen is een (wed)strijd met winnaars en verliezers. Natuurlijk gaat het bij topsport (en het ondernemen) om het winnen van de gouden plak. Maar toch laat een ondernemer (mocht die dan een keer verliezen) zich nooit ‘uit het veld slaan’. Verliezen is niet erg want elke keer weer verschijn je opnieuw aan de start weer met de overtuiging dat je deze keer wél gaat winnen en dat je geleerd hebt van je fouten (want een verlies is wel degelijk fout).

Natuurlijk loop je je wedstrijd niet als een kip zonder kop. Je bereidt je steeds goed voor en weet waar je wilt eindigen. Die finish bereik je alleen als je een helder beeld hebt van waar je wilt uitkomen. Dat is je visie voor de langere termijn. In sporttermen gaat dat dan als volgt: you skate to where the puck is, not where it has been. Een mooie beeldende uitspraak overigens, die ga ik onthouden. Niet succesvolle ondernemers kijken dus te veel achterom en leren niet van hun verliezen, kunnen hun verlies niet nemen.

En net zoals het in de sport gaat: trainen, trainen en nog eens trainen. Bloed zweet en tranen. Ondernemerschap betekent dus ook stress, slapeloze nachten en veel teleurstellingen. Maar dat overleven we allemaal prima als we maar dat mooie einddoel van de finish en de gouden plak voor ogen blijven houden. ‘Het was het allemaal waard’, zullen we dan later zeggen als we terugkijken op de gelopen koers.

Ondernemen als topsport: ongetwijfeld de reden waarom zo veel succesvolle (ex-) topsporters gevraagd worden voor inspiratie te zorgen op ondernemersbijeenkomsten (of zijn het juist de bijeenkomsten waar de managers en bestuurders bijeen komen? Zie hieronder).

ScreenShot802Overtuigingen over de (buiten)wereld (extern)

Ondernemers kijken dus naar zichzelf als topsporter die een wedstrijd speelt. Dat zijn de interne overtuigingen. Maar hoe kijkt zo’n ondernemer naar de (boze) buitenwereld vol concurrenten? Dat zijn als het ware de externe overtuigingen. We gaan weer sprokkelen in de tekst van Annemarie van Gaal.

Het beeld dat bij mij blijft hangen: ondernemen dat is vooral iets wat je dóet en waarbij je je niet laat belemmeren door de regeltjes. Een ondernemer is een autonoom individu die zelf wel bepaalt hoe het moet, die zich niet door anderen de les laat lezen. Dus boekjes lezen: niet doen! Het is vooral de ervaring (van jezelf) die telt. Businessplannen? Weg ermee! Onderzoeken en dikke rapporten? Daar verdienen vooral de banken en de adviseurs aan. En er komt vaak uit wat je al lang wist. Dus ook hier verre van blijven! Dan die hang van instituties (en onderzoekers) om je in te willen delen in een hokje … Trek je niks aan van branches en sectoren, dat zijn muurtjes die anderen om jou heen willen trekken. CAO’s? Dat zijn regels en voorschriften om jou het leven moeilijker te maken.

Wij ondernemers zien dus allerlei lieden om ons heen die anders zijn en geen wedstrijd spelen zoals wij die spelen. Er zijn mensen die zich voordoen als ondernemers maar dat niet echt zijn. We hebben het dan over de bestuurders en de managers. Je komt ze vaak tegen in de vele praatclubs die beweren over ondernemerschap te gaan. Maar pas op: hier zijn geen ondernemers en hier vind je geen echte passie. Je hoort het direct aan de verhalen (die minder levendig, minder echt, minder gloedvol zijn). Maar behalve de bestuurders moeten vooral de ambtenaren het ontgelden. Ambtenaren kennen niet zoals ondernemers de tucht van een harde deadline (van de markt, van de klant etc). Ze hebben dus tijd zat (ze betalen de prijs niet met hun eigen portemonnee, het gaat ze niet om winst of om het winnen van de wedstrijd). Een ondernemer is besluitvaardig en actiegericht, het tegendeel van de ambtenaar. In diezelfde lijn zit het vergaderen: een tijdslurper voor bestuurders etc die je maar van de wedstrijd af houdt. Een mooie anekdote in het boek is de vergadering van de organisatie waar Annemarie was uitgenodigd om haar adviezen te geven. De vergadering was gepland van 9-13 uur dus inclusief lunch. De voorzitter opent de vergadering met de eerste mededeling: rustig maar jongens, de broodjes worden om 12 uur gebracht! Hilarisch natuurlijk.

Opsommend

Goed dan: ondernemers spelen een wedstrijd en werken daar hard en met veel passie voor. Het gaat ze om de winst en om het winnen. Vooruit kijken en je niet laten afleiden door regeltjes. Pas vooral op voor bestuurders en ambtenaren die steeds nieuwe hordes voor je opwerpen.

Misschien kom ik nu wat cynisch over. Dat is vooralsnog niet mijn bedoeling. Ik geloof eigenlijk dat Annemarie heel goed weergeeft wat men vindt en denkt over ondernemerschap. Het is zo herkenbaar. En in veel van wat ze zegt zit een dikke kern van waarheid. Veel onderzoeken en consultants zijn volstrekt overbodig (of laat ik het anders zeggen: dragen niet bij aan de winst). Veel regels zijn niet productief. En vergaderen met kleffe broodjes en lauwe koffie: ik heb er ook een broertje dood aan.

Maar de echte vragen blijven bij mij knagen. Waarom is het zo belangrijk om die wedstrijd te winnen? Wat doe je dan met die gouden plak als je die op het einde van je leven hebt gewonnen? En hoe zit het dan met die ambtenaren en bestuurders? Zitten die dan echt anders in elkaar? En hoe komt dat dan? Zouden die ook niet een functie hebben? Of gehad hebben? Waarom doen zij eigenlijk wat ze doen? Misschien zijn er nog andere zaken die van belang zijn? Misschien worden er nog andere wedstrijden gespeeld? Op andere velden met andere spelers? Over die laatste en derde laag speculeer ik graag in de volgende en laatste blog over het boek van Annemarie van Gaal.

Rudy van Stratum

Deze blog past in de serie blogs over ondernemerschap.

Top 10 milieu: Basisprincipes ecologie (afl. 5)

Het leven op aarde is gebaseerd op energie en het rondpompen van mineralen en voedingstoffen. De energie is over het algemeen afkomstig van de zon en wordt door planten omgezet in voedingsstoffen die weer door andere planten, door dieren en door bacteriën en schimmels gebruikt worden. Iedereen kent nog wel de plaatjes van biologie van vroeger die een voedselpiramide lieten zien. Plant maakt bladeren, bladeren worden gegeten door rupsen en andere insecten, deze insecten worden gegeten door een kleine vogel, deze wordt gegeten door een grotere vogel die vervolgens door een vos verslonden wordt. Als de vos doodgaat wordt deze weer gegeten door aaseters en door insecten, bacteriën en schimmels weer verwerkt tot de basis bouwstenen. Wat in de plant zit gaat dus de hele voedselketen door. Ik kom hier op het einde nog even op terug.

Ideale omstandigheden

Nou is het zo dat niet alle planten en dieren overal voorkomen. Voor een deel is dat toeval. Ik denk dat pinguïns zich ook best thuis voelen op de Noordpool. Maar om daar te komen moeten ze eerst langs de evenaar, daar is het warm en daar houden pinguïns niet van. Zo heeft elke soort haar eigen voorkeuren, sommige hebben veel zonlicht nodig, andere doen het juist beter in de schaduw. Sommige houden van nat, andere van droog. Voor een groot deel bepalen dit soort natuurlijke omstandigheden (de milieukwaliteit) dus welke soorten in een gebied kunnen overleven en welke niet.

Elke soort heeft een bepaalde bandbreedte (range of tolerance) waarbinnen de omstandigheden kunnen variëren. Neem een willekeurige boom. Die heeft jaarlijks een bepaalde hoeveelheid water nodig. Is er te weinig en duurt dat te lang dan gaat de boom dood. Is het te nat, dan gaat de boom ook dood. Tussen die twee uitersten zal de boom overleven en er ergens ligt een optimum, een bepaalede hoeveelheid water waarbij de boom het uitstekend doet. Sommige soorten zijn zeer tolerant en kunnen tegen veel verschillende omstandigheden. Andere soorten hebben een lage tolerantie, bij kleine afwijkingen sterft een organisme. Het is niet zo verbazingwekkend dat soorten met een lage tolerantie over het algemeen eerder met uitsterven bedreigd zijn dan andere soorten.

Zo zijn er in Nederland veel planten die van een nitraatarme bodem houden. Door de landbouw, het wegverkeer en de industrie zit er steeds meer nitraat in de bodem. Planten die van nitraatarme bodems houden sterven daardoor uit. Planten die wel van nitraat houden (bijvoorbeeld brandnetels en grassen) komen steeds meer voor. Overigens is het niet zo dat alle planten dood gaan door te veel nitraat. Het is vaak zo dat andere planten het gewoon veel beter doen, ze groeien gewoon sneller en eisen daardoor alle ruimte op waardoor de planten die van nitraatarme bodems houden geen kans meer krijgen. Omdat elke plant weer eigen insecten en andere dieren aantrekt kan het verdwijnen van een soort meer gevolgen hebben dan alleen dat ene plantje. Hetzelfde verhaal gaat op voor dieren.

Verontreiniging

Door allerlei verontreiniging zoals genoemde nitraat hebben wij de omgeving van allerlei soorten flink veranderd. Waar hebben we het dan over? De beschikbaarheid van voedsel (stikstof en fosfaat), het doorzicht in water, de aanwezigheid van allerlei chemische stoffen (bijvoorbeeld allerlei olieproducten, bestrijdingsmiddelen en verbrandingsgassen als zwaveldioxide) en zware metalen. Afgeleid hiervan gaat het om factoren zoals bijvoorbeeld de hoeveelheid zuurstof in water. Over het algemeen zou je kunnen stellen dat de omstandigheden in de verschillende gebieden in Nederland steeds meer op elkaar gaan lijken. De zandgronden die voedselarm waren zijn dat nu niet meer waardoor de unieke soorten van die gebieden dreigen te verdwijnen. De wateren in Nederland zijn over het algemeen zeer voedselrijk geworden waardoor er nog maar een beperkt aantal soorten leeft. Overigens wordt dit probleem al sinds het begin van de jaren 90 onderkend en wordt er hard gewerkt om dit te herstellen en in de toekomst te voorkomen. Let ook op dat het hier vaak om ‘vervuiling’ met volstrekt natuurlijke stoffen gaat zoals bijvoorbeeld mest.

Op vuilnisbelten en ook op plekken waar chemisch afval is gestort groeien gewoon planten en leven ook dieren. Deze zijn blijkbaar zeer tolerant voor de stoffen die daar gestort zijn. Als het om het voorbestaan van het leven op aarde gaat hoeven we ons dus weinig zorgen te maken. Er zijn bijna altijd wel een paar soorten die onze verontreiniging weten te overleven. Maar net als bij verontreiniging met natuurlijke stoffen is er maar een beperkte groep die hier goed mee om kan gaan. De vraag is natuurlijk wel wat er met de andere soorten gebeurt en wat uiteindelijk de gevolgen voor de mens zijn.

Indicatoren

Ecologen kunnen soms lyrisch zijn over de aanwezigheid van een bepaalde soort, een raar slakje, een minuscule paddenstoel of een raar waterplantje. Het zijn soms soorten die je nauwelijks ziet, helemaal niet mooi zijn en vaak ook helemaal niet belangrijk zijn voor het voorbestaan van een ecosysteem. De soort is echter wel een aanwijzing dat de kwaliteit van de omgeving (van water, bodem en lucht) aan bepaalde criteria voldoet. We noemen deze soorten ‘indicatorsoorten’ ze zijn een indicatie voor een bepaalde milieukwaliteit, het zijn dus ook soorten met een zeer lage tolerantie. Overigens wil de afwezigheid van een indicatorsoort niet zeggen dat de milieukwaliteit niet aan de criteria voldoet, soms lukt het de soort gewoon niet om een bepaalde plek te bereiken, bijvoorbeeld een afgelegen vennetje. Meestal gebruiken we indicatororganismen om een goede milieukwaliteit te monitoren. Er zijn echter ook planten die het zeer goed doen op vervuilde gronden, ook dat zijn indicatorsoorten.

Limiterende factor

Naast de tolerantie is ook de ‘limiting factor’ van belang. Soorten kunnen heel tolerant zijn ten opzichte van allerlei factoren. Belangrijker is wellicht de vraag welke factor limiterend is, wat maakt nou dat een soort het niet meer goed doet? Als er één factor bij zit die heel kritisch luistert dan kan het gebeuren dat er van alles in de omgeving van een bepaalde soort verandert maar er niks gebeurt. De soort gaat het niet beter doen, maar ook niet slechter. Een kleine verandering in een kritische factor kan vervolgens fataal zijn of er juist voor zorgen dat de soort het opeens veel beter gaat doen. Kleine veranderingen (iets zouter, warmer, zuurstof armer etc.) kunnen dus grote gevolgen hebben.

Als voorbeeld gaan we kort in op Klimaatverandering. Dit gaat langzaam met kleine stapjes. Toch kunnen deze kleine veranderingen voor sommige soorten grote gevolgen hebben. Schelpdieren in de Waddenzee planten zich beter en massaler voort na een strenge winter. Wanneer door klimaatverandering de winters minder streng worden kan dit dus gevolgen hebben voor deze schelpdieren en daardoor weer voor allerlei soorten zoals vogels. Belangrijk bij klimaatverandering is ook de samenhang tussen soorten. Een koolmees legt haar eieren op het moment dat bij het uitkomen veel rupsen beschikbaar zijn. Als door klimaatverandering (een warm voorjaar) de rupsen er eerder zijn, dan worden de jongen te laat geboren en is er te weinig voedsel. Overigens blijkt dat de pimpelmees hier wel rekening mee houdt. Soorten die weinig eisen stellen aan hun voedsel en zich makkelijk verspreiden zullen uiteindelijk weinig last hebben van klimaatverandering.

De flexibiliteit van heel veel soorten en van hele ecosystemen heeft er voor gezorgd dat we heel lang het milieu konden vervuilen zonder ernstige gevolgen. Maar, als je daar te lang mee doorgaat kom je buiten de bandbreedte van een kritische factor en verdwijnt een bepaalde soort, met soms verstrekkende gevolgen. Hiermee zijn we weer een beetje terug bij aflevering 3, ‘waarom we milieuproblemen vaak niet zien’. In het vervolg van deze serie gaan we kijken naar het oplossen van milieuproblemen, eerst kijken we naar het milieubeleid van de afgelopen decennia, daarna komen er wat tools. Maar eerst nog even terug naar de voedselpiramide waar we het in het begin van dit artikel over hadden.

Ophoping van giftige stoffen

Sommige chemische stoffen (bijvoorbeeld DDT, PCB’s en zware metalen) worden nauwelijks afgebroken en blijven lang in het milieu aanwezig. Hierdoor hebben ze alle tijd om zich over grote gebieden verspreiden en is de kans dus groot dat ze ooit in de voedselketen opduiken. Hier hopen deze stoffen zich op. Ze worden niet zoals vetten en suikers gebruikt om te bewegen of een beest warm te houden. Ze blijven in het lichaam. De concentratie neemt hierdoor naar verloop van tijd toe en naarmate je hoger in de voedselpiramide komt wordt ook de concentratie steeds hoger. De concentratie in de vos is dus vele malen hoger dan in de plant of in de rups.

Ik heb me lang afgevraagd hoe het kan dat een stof die niet wordt afgebroken (blijkbaar nergens mee reageert) toch voor problemen zorgt. Als een stof ergens mee reageert is het niet moeilijk voor te stellen dat het schadelijk is (neem bijvoorbeeld zoutzuur). Maar wat als er geen reacties plaatsvinden?

Echte experts kennen het antwoord op deze vraag natuurlijk al heel lang. Ik vond het antwoord zo’n 15 jaar geleden in het boek “Our stolen future” uit 1996, hierin wordt een tweetal mechanismen uitgelegd (maar waarschijnlijk zijn er nog veel meer, dat weten de experts). Hormonen zorgen er in ons lichaam en in dat van dieren voor dat allerlei processen goed verlopen. Bij bijvoorbeeld de productie van eicellen en sperma zijn hormonen essentieel. Je moet je die hormonen voorstellen als een soort sleutels die in een slot gaan en het slot opendraaien. Daarna gaat het hormoon er weer uit en wordt afgebroken of zoekt een nieuw slotje. Nou zijn er chemische stoffen die erg op die hormonen lijken. Deze kunnen bijvoorbeeld een hormoon nadoen. Ze gaan ook naar zo’n slotje (deze sleutel past dus ook) en draait het slotje open of dicht. Er is nu dus iets veranderd, de stof gaat weer uit het slotje maar wordt in tegenstelling tot normale hormonen niet afgebroken. Deze stof kan dus eindeloos slotjes open blijven maken. Of omgekeerd juist allerlei slotjes op slot zetten. Het mag duidelijk zijn dat dat niet altijd gewenst is. Wat ook kan gebeuren is dat de stof in het slotje gaat zitten maar er niet meer uitgaat (een hormoonblokker). Vergelijk het met een kapotte sleutel. Het slotje kan dan niet meer gebruikt worden. De stof zelf is echter nog aanwezig, als het beest doodgaat komt de stof weer vrij en kan zo weer opnieuw in de voedselkringloop komen. Er is de laatste tijd veel discussie geweest over de vraag welke stoffen dit soort effecten veroorzaken. Zo zijn bijvoorbeeld weekmakers in kunststoffen verdacht. Sinds 2004 is het daarom verboden deze stoffen in kinderspeelgoed te verwerken.

Top 10 milieu: Basisprincipes materie en energie (afl. 4)

Verontreiniging en uitputting hebben vooral te maken met stoffen en energie. Stoffen zijn bijvoorbeeld ijzer, fosfaat, kolen, olie etc. Zeg maar alles wat we uit de aarde halen. Energie is wat complexer. Je zou kunnen zeggen dat het gebruik van energie op zich geen probleem is maar dat het vooral te maken heeft met de bij-effecten van het gebruik van energie. En dan hebben we het weer over verontreiniging en uitputting. Het winnen van fossiele brandstoffen en het omzetten hiervan in nuttige energie leidt tot een groot aantal milieuproblemen. Logisch dus dat er veel aandacht is voor energiebesparing want dat leidt direct tot minder uitputting en minder verontreiniging.

Voorraden en stromen

Als we het over stoffen hebben dan bedoel ik alle stoffen, dus bijvoorbeeld ijzer, goud, CO2, water, steenkool, aardgas, zware metalen, klei, zand, grond etc.

Een belangrijk onderscheid dat we maken bij stoffen zijn voorraden en stromen. IJzer, goud, aardgas en steenkool zijn voorbeelden van stoffen die afkomstig zijn uit een voorraad. Voor voorraden geldt, op is op. Als we alle olie uit de bodem hebben gehaald dan is ook echt alle olie op (voor zover je dat ooit zeker kunt weten). Voor stromen geldt dat deze steeds opnieuw worden aangevuld. Water en hout zijn hier voorbeelden van. Als het je zou lukken om al het water uit Nederland weg te halen (alle rivieren, sloten en meren staan droog) dan is dat na verloop van tijd weer helemaal aangevuld. Voor stromen geldt dat de hoeveelheid door de tijd fluctueert en dat ze in principe oneindig zijn. Er staat niet voor niets “in principe” want mensen kunnen deze stromen beïnvloeden. Hout is ook een stroom, maar als je alle bomen omkapt dan is er voorlopig geen hout meer en in sommige gebieden zullen die bomen ook nooit meer terug komen.

Ook voor energie kan je een onderscheid maken tussen stromen en voorraden. Energie uit voorraden is afkomstig van fossiele brandstoffen, energie uit stromen is afkomstig van de zon (een constante stroom van energie). Waterkracht, biomassa en windenergie zijn afgeleiden van zonne-energie.

Kringlopen en sinks

Tegenover voorraden en stromen staan kringlopen en sinks. Waar we bij voorraden en stromen kijken waar stoffen vandaan komen, kunnen we ook kijken waar deze stoffen heengaan. Als een stof opgenomen wordt in een kringloop dan kan je deze in principe ongestoord in het milieu lozen. Er zijn veel kringlopen voor allerlei verschillende stoffen. Zo heb je bijvoorbeeld de koolstofkringloop en de stikstofkringloop. In de stikstofkringloop ontstaan allerlei ingewikkelde moleculen zoals bijvoorbeeld eiwitten. Deze worden door planten gemaakt, uiteindelijke worden deze eiwitten weer afgebroken door schimmels en bacteriën en ontstaat weer stikstof. Daar tussen zitten allerlei stappen, bijvoorbeeld van dieren die planten eten en dieren die vervolgens dood gaan en verrotten.

Sinks zijn plekken waar stoffen zich ophopen. Dat zie je natuurlijk vooral bij stoffen die geen onderdeel zijn van een kringloop. Zware metalen hopen zich bijvoorbeeld op in slib dat vooral neerslaat in delta’s. Maar, ook stoffen die onderdeel uitmaken van een kringloop kunnen in een sink terecht komen. Als we het over de uitstoot van CO2 hebben dan is de atmosfeer een grote sink. CO2 wordt hier opgenomen waardoor de concentratie stijgt. Koolstof (onderdeel van CO2) maakt deel uit van een kringloop, maar een deel onttrekt zich hieraan waardoor er steeds meer CO2 in de atmosfeer komt. Je zou ook kunnen zeggen dat wij meer CO2 uitstoten dan binnen de kringloop verwerkt kan worden. Een andere sink is te vinden op de bodem van oceanen. In de landbouw wordt veel fosfaat gebruikt, dit spoelt voor een deel af naar rivieren, die dit weer naar zee transporteren. Het fosfaat wordt gebruikt door algen, vissen etc. Maar uiteindelijk komt een groot deel daarvan op de bodem van oceanen waar het zich ophoopt. Je zou kunnen zeggen dat stoffen in sinks zich onttrekken aan de kringlopen. Veel stoffen die mensen uit voorraden halen of zelf produceren zijn geen onderdeel van een kringloop. Zware metalen, allerlei chemische stoffen zoals dioxines, kunststoffen etc. maken geen onderdeel uit van een kringloop. Deze blijven daardoor lang in het milieu aanwezig en hopen zich vaak ergens op (in een sink). Heel actueel is bijvoorbeeld de grote hoeveelheid plastic die zich in bepaalde delen van de oceaan ophoopt. Stoffen kunnen zich ook in levende organismen ophopen, zoals bijvoorbeeld DDT in het vet van ijsberen.

Een groot deel van de milieuproblematiek is terug te voeren op het onvoldoende rekening houden met kringlopen. We halen er te veel uit en we produceren afval dat niet in een kringloop opgenomen kan worden. Concepten als cradle to cradle en circulaire economie proberen hier een oplossing voor te ontwikkeling. Maar daarover later meer.

Je zou denken dat stoffen die onderdeel zijn van een kringloop voor weinig problemen zorgen. Maar niets is minder waar. In het verleden waren er in Nederland grote problemen met het oppervlaktewater. Door lozingen was er weinig zuurstof beschikbaar waardoor er in dat water nauwelijks nog leven mogelijk was. Stinkende sloten en kanalen waren het gevolg. Maar, het ging hier om volstrekt natuurlijk stoffen afkomstig van de aardappel- en strokartonindustrie. Kringlopen kunnen dus allerlei afvalstoffen verwerken, maar overdaad schaadt en ergens is er een grens aan de verwerkingscapaciteit. In de volgende aflevering gaan we hier verder op in.

Behoud van massa / materie en energie

Kringlopen en sinks gaan over stoffen, materie. Materie gaan nooit verloren, koolstof blijft koolstof. Als wij kolen verbranden reageert dat met zuurstof en ontstaat CO2. De koolstof is er dus nog steeds maar heeft een andere vorm gekregen. Een vorm die voor mensen minder waardevol is. Met CO2 kunnen we eigenlijk niets. Dit geldt voor alle elementen, ijzer, fosfor, stikstof, zware metalen etc. Ze gaan nooit verloren maar door reacties met andere stoffen krijgen ze een andere vorm die meer of minder nuttig is. Grofweg zou je kunnen zeggen dat we voor stoffen die uit voorraden afkomstig zijn het volgende patroon volgen: 1. We halen ze uit de aarde; 2. We bewerken het waardoor de kwaliteit verbetert of de concentratie verhoogd wordt (bijvoorbeeld ijzer uit erts halen), hierdoor ontstaat een ruwe grondstof; 3. Hierbij ontstaan allerlei restproducten / afval die we dumpen; 4. We gebruiken de ruwe grondstof in allerlei producten (hierbij ontstaat opnieuw afval); 5. We danken de producten af, hierbij komt de oorspronkelijke stof weer terug in het milieu, maar de kwaliteit is dan zeer laag. Gelukkig besteden we in stap 5 steeds meer aandacht aan recycling.

Kijken we naar kunststof dan gaat het om 1. De winning van olie; 2. De verwerking van olie tot kunststof; 3. Daarbij ontstaat afval, komt CO2 vrij etc. 4. Van de kunststof maken we producten (pennen, kleding, apparaten, flessen etc.), daarbij gaat een deel van de kunststof verloren (afval); 5. De producten danken we af en de kunststof komt op allerlei plekken in het milieu, bijvoorbeeld in de vorm van kleine snippers in de oceaan. Met die kunststof kan je niet zoveel meer, het kost heel veel moeite om het te winnen en de kwaliteit is slecht. Materie blijft dus wel bestaan, maar de kwaliteit daarvan wordt steeds minder, of anders gezegd, wij mensen kunnen er steeds minder mee.

Hetzelfde geldt voor energie. Energie gaat niet verloren, dat zegt de wet van behoud van energie. Maar de kwaliteit van die energie wordt steeds minder. Neem bijvoorbeeld een huis. Als je dat huis verwarmt tot 20 graden en supergoed isoleert (zo goed dat er geen energie kan weglekken), dan zal dat huis altijd 20 graden blijven. De energie blijft in dat huis. Perfect isoleren is onmogelijk, er gaat altijd wat warmte verloren door een muur of door een kier. Nou ja verloren, die energie die is er nog steeds, alleen nu buiten de woning. Wat we vervolgens doen is precies zoveel energie toevoegen aan de woning als er uit verdwijnt, dan blijft het 20 graden. Je moet het vergelijken met een emmer met gaatjes. Hoe minder gaatjes en hoe kleiner, hoe minder water verloren gaat. Als je de emmer tot een bepaald niveau gevuld wilt houden moet je per seconde dus meer of minder water toe te voegen.

Maar wat gebeurt er nou met de energie die uit de woning verloren gaat (door al die kieren)? Die is er dus nog steeds, wet van behoud van energie, en zorgt ervoor dat het buiten ietsjes warmer wordt. Maar dit is natuurlijk zo weinig dat je het nooit kunt meten. De kwaliteit van deze energie is dus heel laag, je kunt er echt helemaal niets meer mee.

Uitsmeren over de aarde

Ik zie een groot deel van de milieuproblemen die we hebben als het uitsmeren van stoffen en energie over de aarde. De energie die verloren gaat in ons huis, bij het autorijden en bij industriële processen verdwijnt niet, maar raakt verspreid en dan heb je er niets meer aan. Hetzelfde geldt voor stoffen. Neem bijvoorbeeld zware metalen die we winnen voor de productie van batterijen en elektronica. Die komen van nature op een beperkt aantal plaatsen in relatief hoge concentraties voor. Op de meeste plekken zijn ze vrijwel afwezig. Wij mensen winnen deze metalen en verhogen de concentratie in industriële processen. Maar, ergens in de levensloop van een product gaat het mis. De metalen komen weer vrij en verspreiden zich over de aarde. Nu zijn deze metalen juist op heel veel plaatsen aanwezig, in lage concentraties. We kunnen ze nu niet meer terugwinnen, daarvoor zijn de concentraties te laag. Tegelijkertijd zijn deze lage concentraties op sommige plekken toch nog zo hoog dat ze voor problemen zorgen. Een ander voorbeeld is asbest. Dat is een natuurproduct en komt op enkele plaatsen in ertslagen voor. Als je het daar laat zitten heb je er geen last van. We zijn het echter op heel veel plekken gaan toepassen, nu vind je het overal en komt het bij brand ongecontroleerd vrij.

Annemarie van Gaal over ondernemerschap (1)

Aanleiding

Zoals bekend boeit het onderwerp ‘ondernemerschap’ me mateloos. Het is een zeer indringend concept in de economieboekjes: je hebt nu eenmaal ‘ondernemers’ en die investeren en zorgen voor werkgelegenheid. En je hebt werknemers en een overheid en zo verder. En toch weten we in diezelfde economieboekjes niet veel meer te melden over ondernemerschap dan dat er lieden zijn die leven voor maximale winst. We moeten bij psychologen te rade gaan maar vooral ook bij ondernemers zelf. Waarom doen ze wat ze doen en hoe zien ze hun eigen rol en functioneren?

Daarom zijn boeken over succesvolle ondernemers (we noemen een Steve Jobs, een Elon Musk) ook zo boeiend. Waarom boeken van en over succesvolle ondernemers? Omdat boeken over mislukte ondernemers niet of nauwelijks bestaan natuurlijk. Ja, als ze bestaan, dan zijn de auteurs wel ergens anders weer succesvol in geworden of zoiets. Ondernemerschap kenmerkt zich door de survivorship bias, alleen de succesverhalen overleven. Ik wil echt een club oprichten van niet-succesvolle ondernemers die daar boeken over schrijven of lezingen over geven.

Maar ik dwaal af. Onlangs besprak ik een interview met Hennie van der Most. Nu is een boekje van Annemarie van Gaal de aanleiding voor een nieuwe reflectie. Een vriend van me is fan van Annemarie, ze kan zo overtuigend vertellen en inspireren én ze is succesvol. Dus ik kon het niet nalaten haar beschouwingen over winst (boek met dezelfde titel uit 2014) tot me te nemen. In dat boek legt ze uit wat ondernemers voor wezens zijn en geeft ze tips hoe je een betere ondernemer kunt worden. Ik ga hier niet verder in op de persoon Annemarie van Gaal, dat is allemaal makkelijk op te zoeken. We nemen voetstoots aan dat ze een geslaagd onderneemster is en bovendien is ze bekend van radio en tv.

Ik bespreek het boek en de visie op ondernemerschap in drie lagen. Dat had ik vooraf zo niet bedacht maar gewoon in een bespreking of samenvatting had ik weinig trek. De eerste laag is wat je denkt en ziet als je het boekje (sorry dat ik boekje zeg, maar het is met 90 pagina’s aan de dunne kant) voor het eerst leest. Tips en adviezen hoe je beter kunt ondernemen. Maar het wordt nog interessanter als je de lagen achter de primaire tekst probeert te zien. De tweede laag gaat over de vaak impliciete overtuigingen over ondernemerschap en de rest van de wereld (van de auteur, dus in dit geval Annemarie van Gaal). Deze laag is nog redelijk letterlijk terug te vinden in de teksten zelf. Bij de derde laag verlaat ik de tekst van Annemarie van Gaal en wil ik mijn eigen bedenkingen kwijt (ben ook maar een mens). Ik beperk met in deze aflevering tot de primaire laag en neem twee andere blogs voor de uitdieping van de andere twee lagen.

Goed, daar gaat ie dan, de eerste laag.

De eerste laag (in een mindmap)

Ik heb een mindmap gemaakt, een mindmap van die eerste laag over ondernemerschap. Ik kom in de onderstaande mindmap tot drie takken: winst (het begrip, waar het dus allemaal om draait) (1), de persoonlijkheid van de ondernemer (wie die ondernemer als persoon is, hoe die dna-wise in elkaar steekt) (2) en tenslotte de competenties of vaardigheden die de ondernemer nodig heeft voor succes (dingen die je moet kunnen, en die we in principe allemaal kunnen aanleren of al in ons hebben) (3).winst, A van GaalWinst, daar draait het allemaal om (1)

De titel van het boekje is ‘winst’. Want bij een (echte) ondernemer draait het tenslotte allemaal om winst. Wat is winst eigenlijk en waarom is het zo belangrijk?

Winst is natuurlijk de omzet minus de kosten. Dat wat je overhoudt op het einde van de rit. Maar waarom is die winst en hoe hoog die is zo belangrijk? Het brave antwoord is dat je zonder winst niet lang kan bestaan. Zo werkt de wereld nu eenmaal niet. Hoewel? Stel nu dat je elk jaar een compensatiebedrag of subsidie krijgt want je doet zulk belangrijk of mooi werk? Dan zou volgens deze argumentatie winst niet meer nodig zijn. Misschien is het daarom nog belangrijker om winst te maken om niet meer afhankelijk te zijn van banken, financiers of goedwillende partijen. Winst is nodig om zelfstandig je eigen koers te kunnen uitzetten. Zeker in deze wispelturige tijden is het geen fijn gevoel je lot in handen te moeten leggen van een bank. Een derde argument (wat ik uit de tekst haal) om winst te moeten maken is dat winst een teken is van kracht en voorsprong. Voorsprong op je concurrenten. Winst is dan een signaal van goed presteren, van iets betekenen voor je klanten en je markten. En het is dan nog maar een klein sprongetje naar nog een achterliggend doel van winst, maar dat bewaren we voor deel 3 van deze bespreking.

Als ik de tekst er nog eens op nalees, dan moet ik constateren dat het toch niet winst is wat (alleen) belangrijk is. Een paar passages in de tekst wijzen er op dat het vooral groei is die belangrijk is. Winst en groei hangen natuurlijk wel samen. Zonder vooruitzicht op winst kun je niet groeien. En door winst niet uit te keren, maar in je bedrijf terug te ploegen, kun je investeren en krijg je groei. Maar waarom is groei dan zo belangrijk? Stel dat je elk jaar een leuke winst maakt en daar prima van kan leven en zelfs nog wat extra dingen kan doen. Is groei dan nog noodzakelijk? Of is het ondenkbaar dat je zonder groei die winst kunt blijven maken? Is winst zonder groei niet ‘duurzaam’, niet vol te houden? Omdat je omgeving immers verandert, moet jij ook veranderen (groeien?) om je echte doelstellingen te kunnen blijven halen?

Het boek gaat op deze vragen en overwegingen niet dieper in. Het is zo vanzelfsprekend dat we winst moeten maken en moeten groeien. Ook hier komen we later nog op terug, want Van Gaal heeft op het einde van het boek een paar nuttige oefeningen. Een van die oefeningen heet ’terminal days’. Terminale dagen. Oftewel je laatste dagen, hoe wil je die doorbrengen? Het is een zogenaamde doorvraag-oefening die je tot de kern van de zaak brengt. Helaas wordt die oefening (in mijn ogen) niet goed afgemaakt in het boek. Maar ook dat bewaar ik voor later.

Persoonlijkheid van de ondernemer (2)

Goed, dan komen we nu toe aan wat we natuurlijk allemaal willen weten: cut the crap, en vertel me hoe ik een goede ondernemer wordt. En snel een beetje. Tja, sommige dingen moet je gewoon ‘hebben’ en andere dingen moet je ‘kunnen’ of ‘leren’. De dingen die je moet hebben, zo heb ik het maar genoemd, dat heeft te maken met je persoonlijkheid. Het gaat om iets diepers, iets dat je dus niet eventjes erbij kunt doen of kunt leren. De bekende discussie ‘nature’ of ‘nurture’ dus. Van Gaal gaat hier verder niet op in, dit onderscheid in de tekst is impliciet en ik hark deze dingen bij elkaar om het onderscheid helder te krijgen.

Een ondernemer die werkt niet om te leven (nee, dat doen alleen de gewone stervelingen). Ho eens even, ondernemen doe je er dus niet even bij. Een ondernemer leeft voor de onderneming. Ondernemen heeft iets te maken met een heilig vuur en met een brandende passie (voor wat eigenlijk? voor je product? voor je markt? voor je klant? voor winst?). Ondernemen zit als het ware in je DNA, in je bloed, je kunt het niet laten. Interessant om eens uit te diepen waar dat brandende verlangen (empirisch) vandaan komt. Wie heeft het wel en wie niet en wat zit daar achter? Een ondernemer is ook iemand die maar blijft vechten en altijd doorzet (never give up). Als het ondernemen dus de eerste natuur is, dan is niet opgeven en doorgaan dus de tweede natuur. Het woord ‘natuur’ wordt in de tekst meerdere malen gebruikt. Een ondernemer durft ook te falen en verschijnt steeds opnieuw aan de start. Let op die woorden: vechten, aan de start verschijnen. Ondernemen is als een wedstrijd. Ondernemen is topsport. Ook hier komen we later nog uitgebreider op terug. Cliffhangers gebruiken, is belangrijk.

Maar wederom: de ondernemer werkt dus niet om te leven. Dus winst maken en daar prima van leven: dat kan het hele verhaal niet zijn. Dan zit ie nog steeds met die brandende passie. Maar wanneer is het dan klaar? Hoeveel winst moet je maken? Met hoeveel moet je groeien? Het lijkt wel een verslaving, elke keer moet je weer een shotje hebben, anders gaat het jeuken en word ik onrustig.

Competenties van de ondernemer (3)

Dan zijn er gelukkig ook nog een heleboel dingen die je kunt leren (die niet in je bloed hoeven te zitten, ook voor gewone stervelingen haalbaar dus). Ondernemen is volgens Van Gaal vooral verkopen. De helft van je dag zou in het teken van verkoop moeten staan. Dus weten wat je klant wil, contact hebben met die klant, naar zijn klachten luisteren, kunnen onderhandelen, interesse hebben in die klant. Ik ben het daar overigens helemaal mee eens. Bij Uitzendbureau Randstad (waar ik ooit heb gewerkt) was een onderdeel van dat verkoopproces wat ze ‘actie klassiek’ noemden. ‘Actie klassiek’ betekende dat je de basis heel goed op orde moest hebben. Dat begint bij het aannemen van de jas van de klant, zorgen dat alles netjes is opgeruimd, dat de koffie klaar staat, dat je de rust hebt aandachtig te luisteren en zo verder en zo verder.

Dan onderscheidt de ondernemer zich door het hebben van een visie, van een lange termijn doel, van een baken in de verte waar ie op afkoerst. Geen visie zoals in dikke boeken of dure onderzoeksrapporten, maar iets anders (ook daarover later meer). Een eigen visie, iets wat van binnen komt bijna, dat brandende verlangen of zoiets denk ik dan. Maar die visie mag niet verhinderen dat je met je poten in de klei staat. Dus tussen en met de mensen. Weten wat er leeft, weten wat er speelt, concreet zijn, actiegericht, to the point. Ook helemaal mee eens. Bij Randstad noemden ze dat ‘niet lullen maar poetsen’ (daar zat die visie dan weer minder in, zo is er ook altijd wat).

Een ondernemer verdoet zijn tijd dus niet (tijd is geld, winst dus). Daarom moet er altijd sprake zijn van deadlines. Een deadline dwingt immers tot het maken van tempo en dan moeten er dus ook knopen worden doorgehakt. Het doorhakken van knopen is een belangrijke ondernemerstaak. Dus niet dat je denkt dat je met iedereen meepraat, iedereen overal bij betrekt, alles heel belangrijk vindt en zo. Nee, dat leidt tot oeverloze discussies, tot Poolse landdagen, tot volledige chaos, tot gebrek aan leiderschap. Vergaderen is niet meer van deze tijd (kom ik ook nog op terug)! Jij ben de baas ook al ben je heel goed in staat te luisteren naar wat de klant (de medewerker etc) wil. Want natuurlijk is er wel een valkuil voor de ondernemer. En dat is dat ie niet (meer) open staat voor kritiek.

Er valt nog wel meer te zeggen over deze competenties maar ik moet nog wat overhouden voor de volgende delen.

Evaluatie

Als we zo naar de eerste laag van ondernemerschap kijken met de bril van Annemarie van Gaal dan zien we hele herkenbare dingen. Misschien doe ik het nu niet helemaal recht, maar het zijn de verhalen die je bij ondernemersborrels ook aan de sta-tafels met bitterballen hoort. Ik hoor en lees niet veel nieuws, maar dat maakt het nog niet minder waar. Toch blijft het knagen. Juist daarom, omdat je dit ook bij die bitterballen hoort. Het lijkt een verhaal aan de oppervlakte. Is dit echt hoe het zit? Het lijkt te plat, te eendimensionaal. Er moeten nog lagen onder of achter zitten toch? Of zijn mensen die de nuance zoeken of willen weten hoe het echt zit juist geen ondernemers? Al te veel nadenken en nuanceren levert geen winst op. We moeten door. Groeien. Klinkt plausibel. Misschien moet ik dan toch aan de slag met die club van mislukte ondernemers? Probeer daar maar eens winst mee te maken ….. (groei zal nog wel lukken).

Rudy van Stratum