Categoriearchief: Doel / Strategie

Ondernemerschap (9): de test in de praktijk

Eerder afleveringen in deze reeks / zoektocht naar ondernemerschap zijn hier te vinden.

Test in de praktijk

Er zijn behoorlijk wat ondernemerstesten op het internet te vinden. De meesten daarvan zijn alleen tegen betaling in te vullen. Veel van de gratis testen zijn slechts opwarmertjes voor grotere (betaalde) testen of hebben een meer speels karakter (in het spraakgebruik wordt dan over ‘Libelle-testen’ gesproken, even snel 5 vragen invullen en dan kijken ‘wat voor type’ je bent).

De testen zijn nagenoeg allemaal gebaseerd op de persoonlijkheid van de invuller (dus vragen niet of nauwelijks naar allerlei feitelijke zaken uit het verleden, wat je doet, naar je achtergrond etc etc). En het zijn natuurlijk zelf-invul testen. Afijn, een hoop mitsen en maren, waar het op neerkomt is dat ik een test ben tegengekomen die ik wél geschikt vond om als voorbeeld voor de soort te laten dienen.

De test is hier te vinden en voor iedereen gratis in te vullen. Het gaat om maar liefst 131 vragen die je in ongeveer 15 minuten kunt invullen. Ik heb hem zelf ook ingevuld en loop de mij toegestuurde uitkomsten door.

Entrepreneur next door

Het 11 pagina’s tellende rapport begint met een uitleg over ondernemerschap en presenteert vervolgens de samenvatting aan de hand van een score met een korte toelichting op die score.

ScreenShot376De test vat de meting op de 15 achterliggende persoonskenmerken samen onder 4 rubrieken: – drive to succeed, social network, outlook on succes en openness to new ideas. Blijkbaar heb ik een hoge prestatiemotivatie en sta ik open voor nieuwe ideeën. Mijn sociale netwerk is ook nog best aardig en hoewel nog geen onvoldoende ligt mijn beperking bij de ‘outlook on succes’. Hier ben ik wat in verwarring omdat dat taalkundig toch wat lijkt op de ‘drive to succeed’.

Dus even gekeken naar de toelichting bij de score:

ScreenShot377De nuancering die ik zelf aanbracht is hier niet te vinden. Ik ben ‘for the most part’ die prima is toegerust voor de moeilijke opgaaf een eigen onderneming te starten. Maar ik wil meer weten. Hoe zit het met de subscores?

Drive to succeed

ScreenShot378Deze categorie kent zelf weer vier sub-kenmerken. Het gaat om onafhankelijkheid, om passie, om doel-gerichtheid en om zorgvuldigheid. Ik wil de dingen graag zelf doen, vind het niet leuk orders te krijgen van een baas. Als iets me interesseert kan ik echt enthousiast worden en er vol, met passie, voor gaan. De ‘goal-orientation’ heeft afgaand op de toelichting te maken met ambitieus zijn, de laat hoog leggen voor jezelf maar ook niet snel tevreden zijn, volhardend zijn, niet snel opgeven. De laatste, conscientiousness, heeft (wederom na lezing van de toelichting) te maken met zorgvuldigheid maar niet alleen in een administratieve betekenis. Het zegt ook dat je zorgvuldig en integer met je klanten omgaat, je afspraken na komt, gaat voor de langere termijn.

Social network

ScreenShot379Deze bestaat uit drie sub-kenmerken. Op sociale vaardigheden en op leiderschap heb ik nog een aardige score, maar ik moet punten laten vallen (de woorden van iemand die wil winnen …) op de mentors en ondersteuners. Even opzoeken hoe ik dat moet lezen.

Social skills gaat over de mate waarin je bereid bent met mensen om te gaan, of je graag netwerkt en of mensen zich op hun gemak voelen bij je. Leadership wordt hier uitgelegd als de mate waarin je het voortouw kunt/wilt nemen, knopen doorhakt en mensen bereid vindt je daarin te volgen. En dan val ik toch door de mand: ondernemen is geen makkie en je gaat door moeilijke periodes en dan heb je iemand nodig ’to lean on’. Ben je bereid hulp te vragen (ken je je eigen grenzen), weet je een ander te vinden als die meer te bieden heeft, heb je een stabiel thuisfront, een goed stel vrienden. De vraag gaat ook over of je rolmodellen hebt, iemand waar je tegenop kijkt en als je voorbeeld ziet. De test meet natuurlijk niet óf je die familie en die vrienden daadwerkelijk wel/niet hebt, maar brengt mijn eigen perceptie daarvan in beeld.

Outlook on succes

ScreenShot380Nu kunnen we kijken of de aanvankelijk verwarring met het eerste blok kan worden weggenomen. De categorie bestaat uit drie sub-kenmerken. Self-efficaciousness is een combinatie van zelfkennis en zelfvertrouwen. Dat je weet waar je sterke en zwakke punten zitten maar dat je ook gelooft in eigen kunnen en in je eigen product. Optimisme spreekt voor zich, dat is om maar een gemeenplaats te gebruiken de mate waarin je het glas halfvol ziet in plaats van halfleeg, denken in kansen en mogelijkheden. De laatste van de drie gaat over status-gevoeligheid. Voor ondernemers is geld en status belangrijk, om het vol te houden, om dat doel te bereiken. Dat kan door pure interesse (zie eerder blok) of door competitie-drang (idem) maar ook door het motief rijk te willen worden en/of een hoge status te kunnen genieten. Hier val ik volledig door de mand. ‘Geld: leuk om te hebben hoor, maar wat moet je er mee, er is meer in het leven?’ is een minder handige overtuiging als het gaat om het maken van winst. Althans, zo lees ik de toelichting.

Openness to new ideas

ScreenShot381Deze set bestaat uit maar liefst vijf kenmerken. Inhoudelijke interesse spreekt voor zich. Nieuwsgierig zijn, willen leren, zelf initiatief nemen iets uit te zoeken, dat soort dingen. Innovatie staat hier voor de bereidheid ‘out of the box’ te denken, om oude denkpatronen te verlaten, de vaardigheid bezitten op een andere manier naar oude problemen te kijken. Aanpassingsvermogen is ook wel helder. Hier gaat het er om of je je snel kunt aanpassen aan nieuwe omstandigheden en je je daar comfortabel bij voelt. Tenslotte volgens twee dimensies die te maken hebben met risico. Interessant want op de ene scoor ik het hoogst van alle dimensies (90 punten) en op de ander bijna het laagst (60 punten). De uitleg bij ‘risk-taking’ heb ik een paar keer moeten lezen. Ik was geneigd hier te lezen: aha, dus ik neem niet genoeg risico’s voor een ondernemer. Maar het is juist andersom: ik ben nogal snel geneigd ergens enthousiast voor te worden en er voor te gaan. Een ondernemer moet weliswaar openstaan voor nieuwe kansen maar wel een goede afweging maken. Wat betekent dan ‘risk-management’? Zoals ik het lees (ook hier weer paar keer lezen) gaat het over hoe je omgaat met risico als de beslissing al is genomen. Als ik de beslissing eenmaal heb genomen, let ik goed op de voortgang, stuur bij en kijk steeds naar het einddoel of strategie. Ook als ik op een nieuw project spring, houd ik oog voor de reeds lopende projecten.

Samenvattend

Ondanks alle plussen en minnen die aan de zoektocht naar de kern van ondernemerschap zijn verbonden, blijkt het mogelijk met een beperkt aantal vragen en in een beperkte hoeveelheid tijd een beeld te genereren over je ‘neiging tot ondernemen’. Of je nu 10 dimensies onderscheidt of 15 lijkt niet zo veel uit te maken. Door de oogharen bezien komt het totale beeld aan kenmerken toch wel terug in de meeste verhalen. Ik herken me zelf in ieder geval in de uitkomsten van de scan.

En dan kom je meteen op de praktische relevantie van dit soort testen. Zolang de testen niet zwaarder zijn gevalideerd én geen rekening wordt gehouden met externe of feitelijke omstandigheden, is de test een mooi hulpmiddel om in kaart te brengen hoe je zelf tegen ondernemerschap aan kijkt. Het wordt op die manier een gestructureerd hulpmiddel om een gesprek (desnoods met jezelf) te voeren. En ik ben ervan overtuigd dat als je deze test door een groep laat uitvoeren, de onderlinge vergelijking van de testen ook weer tot interessante conclusies leidt. Zo krijg je toch nog een zekere mate van transparantie en objectiviteit (iedereen heeft dezelfde test op hetzelfde moment ingevuld) en dat maakt een betere discussie mogelijk.

In de volgende aflevering de conclusies van deze speurtocht naar ondernemerschap. Te beginnen met wat ondernemerschap in ieder geval NIET is: de 10 mythes rondom ondernemerschap.

Rudy van Stratum

 

Tegendenken (3) De waarom vraag

De oplossing centraal

Zelf was ik ooit betrokken bij ontwikkelingen in de glastuinbouw. Eén van de concepten die toen werd ontwikkeld was de energieleverende kas. In de zomer raakt een kas oververhit, die warmte verdwijnt met de ventilatielucht, als je die warmte kunt afvangen en in de bodem opslaat kan je die warmte in de winter gebruiken om woningen te verwarmen. Op een symposium kwam dit concept aan orde. Nadat alle voordelen besproken waren ging het om de toepassing. Ondanks vele pogingen was het nog nergens gelukt. Maar, zo zei de spreker, we hebben nu echt een heel kansrijk project, woningen en kassen helemaal perfect gepositioneerd. Als het hier niet lukt, dan weet ik het ook niet meer.

Een typisch geval waarbij de oplossing (kas – woning) centraal staat en niet (de oplossing van) het probleem (hoge energierekening, CO2 uitstoot, klimaatverandering etc.).

Tegendenken: terug naar het probleem

Als wij aan tegendenken doen is dat meestal omdat er een probleem is. Onze ervaring is precies als hierboven: te vaak staat de oplossing centraal zonder dat duidelijk is wat het probleem nu precies is en voor wie met name dat dan een probleem is. Pas dan kun je zien of de gekozen aanpak een bijdrage gaat leveren aan het verminderen van het probleem. En of er mogelijke alternatieven zijn die nóg beter (of goedkoper) werken. Je kunt dus niet vroeg genoeg beginnen met het stellen van de ‘waarom’-vragen. Een opbouwend gesprek hierover zou er zo uit kunnen zien:

V: Waarom willen jullie woningen aan kassen koppelen?

A: Omdat kassen in de zomer heel veel warmte produceren.

V: Is dat dan een probleem?

A: Nee, maar wel een kans, je zou die warmte kunnen gebruiken om woningen te verwarmen.

V: Waarom zou je dat willen?

A: Dan heb je minder fossiele brandstoffen nodig.

V: Waarom is dat belangrijk?

A: Fossiele brandstoffen zijn duur en vervuilend.

V: Dus het doel is een goedkope en schone energievoorziening?

A: Ja, klopt.

V: En voor wie is dat belangrijk?

A: Voor bewoners.

V: En wat zou er gebeuren als we het niet doen?

A: Dan gaat al die warmte in de zomer verloren.

V: Maar dat was toch niet het probleem?

A: Nee, dan hebben we fossiele brandstoffen nodig en die zijn duur.

V: Maar als ze zo duur zijn, dan gaan die bewoners toch zelf ook op zoek naar een oplossing?

A: Waarschijnlijk wel, maar de vraag is of die oplossing net zo goed is als die van ons.

V: Maar stel nou dat je niets doet, wat zou er dan gebeuren?

Etc.tegendenken 4-01Het gaat er hier niet zozeer om of het plan nou goed of slecht is, maar wel om te achterhalen waarom je dit wilt en voor wie. Zo kom je achter de zwakke plekken van een plan. In dit geval: bewoners maakt het niet uit, zo lang het maar betrouwbaar, duurzaam en goedkoop is. Dat maakt het plan niet slecht maar vraagt mogelijk wel om aanscherping of een andere strategie.

Stijn van Liefland

Tegendenken (2): over positieve intentie

In de vorige blog (begin van de reeks) ging het over de nuttige rol die tegendenken kan spelen. Door ’tegen te denken’ onderwerp je je plan aan een kritische test. En daarmee voorkom je onnodige fouten en/of maak je je plan robuuster en beter.

Dat was wat Stijn bedoelde met de ‘opbouwende’ rol die wij met tegendenken beogen. Je kunt ook tegendenken om iemand of iets af te kraken. Dat is soms ook wel verleidelijk, niets menselijks is ons vreemd, maar dat is niet onze insteek.

Positieve intentie?

Toen hadden Stijn en ik een wat verwarrende discussie over de positieve intentie die wij dus hadden met tegendenken. Ho, wacht even, ‘positieve intentie’ is een woord dat al in psychologische kringen wordt gebezigd en daar een andere betekenis heeft.

Even wat dingen op een rijtje. Het gaat over de verschillende betekenissen die je aan het woord positief kunt geven. Ik onderscheid drie verschillende betekenissen:

Positief (1): taalkundig positief geformuleerd

Tegendenken kan alleen als je weet ‘wat de bedoeling is’. Je moet dus helder hebben wat het doel is. Dit sluit naadloos aan op onze beslisboom. Zonder doel kun je onmogelijk vaststellen of iets ‘de goede kant op gaat’. Psychologen hebben nagedacht over hoe je een doel het best kan formuleren. Niet op inhoud, maar op vorm. Het werkt het best als je het doel taalkundig in ‘positieve’ termen verwoord. Je zegt dus beter liever: ‘ik wil graag dun zijn’ dan ‘ik wil niet dik zijn’. Maar iets kan taalkundig correct geformuleerd zijn in termen van het doel maar toch ‘niet positief klinken’. Bijvoorbeeld: ik wil mijn buurman (wél) in elkaar slaan.

Positief (2): een positieve intentie

Als psychologen het hebben over een ‘positieve intentie’ dan vragen ze naar ‘wat het je oplevert’, naar ‘wat het je brengt’. In wezen heeft elke actie (voor het individu) een positieve intentie. Immers: iemand doet iets met een reden, in de overtuiging dat het hem iets oplevert. Ook dit is in onze beslisboom terug te vinden, dat is namelijk wat wij ‘rendement’ noemen. Rendement is de mate waarin een maatregel het doel dichterbij brengt. Als iemand je in de winkel onvriendelijk te woord staat, dan is dat misschien niet jofel, maar de positieve intentie zal misschien zijn: jou (onhandig) duidelijk maken dat ie het te druk heeft. De winkelmedewerker wil (wél) bereiken dat hij zijn andere klanten (wél) vriendelijk kan blijven bedienen.

tegendenken 2-02Positief (3): positief voor het grotere geheel = waardevermeerdering

Maar wat in de volksmond onder ‘positieve intentie’ wordt verstaan is iets als: met de beste bedoelingen van de wereld iets doen, geen schadelijke effecten (willen) veroorzaken. Dat is wat wij met tegendenken beogen: iets beter maken. Om verwarring te voorkomen én om een betere aansluiting te krijgen bij ons onderwerp gebruiken we hiervoor liever de term: waardevermeerdering.

In een plaatje

Een plaatje zegt meer dan 541 woorden. Linksboven: ‘ik wil rust in mijn hoofd’, de juiste formulering en voegt ook waarde toe. Linksonder: ‘ik wil niet gestoord worden’, voegt wel waarde toe (want ik kan mijn werk beter doen) maar is taalkundig niet productief geformuleerd. Rechtsboven: ‘ik wil de buurman slaan’, helemaal  correct geformuleerd maar voegt waarschijnlijk geen waarde toe. Rechtsonder: ‘ik wil geen gezeik over geld’, niet correct geformuleerd en voegt waarschijnlijk geen waarde toe.

Rudy van Stratum

Tegendenken (1) Introductie

Stel er ligt een nieuw projectvoorstel op je bureau, je bent enthousiast over het voorstel en dat geldt ook voor je collega’s. Grote kans dat jullie er volgende week allemaal mee instemmen. Omdat het januari is wordt er in het overleg ook teruggekeken naar de projecten van het afgelopen jaar. Het bekende verhaal, een (groot) deel van de projecten is geslaagd, maar bij andere is dat twijfelachtig, het bleek toch te duur, te ambitieus, te complex, er was te weinig tijd of er bleek vrijwel niemand geïnteresseerd in het resultaat. Echter ooit was iedereen ook over deze projecten razend enthousiast.

Hoe kom je er nu achter wat er met het nieuwe project gaat gebeuren? Wordt het een succes of wordt het een van die projecten waarvan we een jaar later zeggen, jammer best aardig project maar …. Wij denken dat tegendenken hierbij kan helpen. Wij vinden tegendenken een essentieel onderdeel van slimme financiering en willen daarom in deze serie tegendenken verder uitwerken.

Wat mij betreft heeft tegendenken twee kenmerken:

  • Als eerste een kritische analyse, misschien wel de kern van tegendenken. In plaats van meegaan op de rem trappen en aandacht vragen voor tegenargumenten, wat er mis kan gaan, wat de onzekerheden zijn etc. Het gaat dan om een kritische beschouwing van feiten, aannames, onzekerheden en belangen. Dit is bijvoorbeeld nodig bij voorgenomen besluiten, bij zaken die zonder duidelijk besluit door blijven gaan, wanneer we denken dat iets een probleem is (of juist geen probleem) en wanneer we denken dat iedereen het met elkaar (of vooral met mij) eens is.
  • Als tweede opbouwend, wat mij betreft een belangrijke randvoorwaarde voor tegendenken. Het gaat er niet om iets af te kraken of te laten zien hoe goed je bent in het bedenken van tegenargumenten. Het doel moet altijd zijn om tot verbetering te komen. Hier ligt ook de link met slimme financiering, dat gaat wat ons betreft om het realiseren van zoveel mogelijk waarde tegen zo laag mogelijke kosten. Tegendenken moet daar bij helpen en er voor zorgen dat we goede dingen op de goede manier doen. Het gaat dus bijvoorbeeld om het verbeteren van een voorstel, een bestaande werkwijze, een ingreep etc. En ja, verbeteren kan ook betekenen dat je besluit te stoppen. Maar wel vanuit de overtuiging dat stoppen tot meer waarde leidt dan doorgaan.

tegendenken 1

Wij hebben gemerkt dat tegendenken best lastig is. Allereerst is het moeilijk om persoon en inhoud van elkaar te scheiden. Iemand die kritisch is wordt als lastig en vervelend gezien terwijl deze probeert het idee te verbeteren. Rudy heeft hier al over geschreven in een tweetal artikelen over “ja maar …” Als tweede is het lastig om tegendenken in de praktijk te brengen, welke vragen moet je stellen? Wanneer doe je dat? Welke instrumenten zijn er? Welke valkuilen? In deze serie gaan we dat verder uitwerken.

Stijn van Liefland

Nawoord

We hebben bij deze serie ook een eigen ambitie. Bij wijze van experiment willen we in deze serie volgens een vast format gaan werken. Circa 500 woorden per artikel en altijd voorzien van een diagram / schema of andere visualisatie. Enerzijds werkt het beperkend, maar het dwingt ons ook om steeds snel tot de kern te komen en het maken van een plaatje scherpt de gedachten. We hopen natuurlijk ook dat het op deze manier voor onze lezers een aantrekkelijke serie wordt.

Hoe alles een verhaal is geworden

Klein blogje over interessant verhaal dat ik vanmorgen aantrof in ‘De Correspondent’:hoe alles een verhaal is geworden.

Nina Polak bespreekt de trend dat iedereen tegenwoordig ‘een verhaal wil vertellen’. Reclamejongens noemen zich dus ‘story tellers’. Het vertellen van verhalen is een eeuwenoude traditie waarbij de verhalen overgaan van generatie op generatie en een bijna universele structuur lijken te bezitten over alle landen en volkeren heen.

Toen ik het las voelde ik meteen een kwadrantje opkomen …

 

ScreenShot001Rudy van Stratum

Ondernemerschap (7): effectual reasoning

Eerdere afleveringen in deze serie:

aflevering 1 , aflevering 2 , aflevering 3 , aflevering 4, aflevering 5, aflevering 6

Effectual reasoning

Saras Sarasvathy is een van de belangrijkste vernieuwers van de afgelopen 15 jaar als het gaat om het denken over ondernemerschap. Haar constatering midden jaren 90 van de vorige eeuw was dat noch de wetenschap noch de praktijk er in is geslaagd een coherente theorie op te stellen over wat ondernemers onderscheidt van niet-ondernemers. Vanaf 1997 is ze grote ondernemers (in de VS) gaan interviewen en heeft ze de ondernemers ook aan een zelfde opdracht gezet een idee uit te werken tot een bedrijf.

Vanuit de vorige afleveringen in deze reeks kunnen we constateren dat Sarasvathy de methode van interviews heeft gebruikt (wel met een bijzondere opdracht die op vergelijkbare wijze aan alle ondernemers is voorgelegd) en niet gebruik heeft gemaakt van een grotere database ‘with statistical proof’. Haar aandacht is uitgegaan naar de (grote) successen en niet naar de mislukkingen (bias). Ook is (mij in ieder geval) niet duidelijk wat de criteria voor succes waren voor ondernemerschap en geïnterviewden. Maar impliciet is haar visie op succesvol ondernemerschap die we eerder beschreven: in staat zijn om als ‘founder’ van een idee een business te maken die door voldoende ‘earning income’ zichzelf kan bedruipen. Sterker nog: langere tijd kan blijven groeien en voor werkgelegenheid kan blijven zorgen.

Ze is in staat geweest uit de interviews een beperkt aantal principes te destilleren waar succesvolle ondernemers gebruik van maken. Ondernemers gebruiken een aparte vorm van logica die Sarasvathy ‘effectual reasoning’ noemt. En dit staat in contrast met causaal redeneren. Causaal redeneren is hoe wij het op school leren. Dat betekent dat je het doel bepaalt en nadenkt over de weg naar het doel toe. Je business-plan en je begroting geven (rationeel) aan hoe de weg idealiter zal verlopen. Onderweg kijk je steeds of je nog ‘on track’ bent en zo nodig stuur je bij door te schuiven in je middelen maar met behoud van je einddoel. In een plaatje ziet dat er zo uit:

ScreenShot364Je bepaalt een doel en de truc is om daar op de goedkoopste, meest efficiënte, snelste manier te komen bij een gegeven set aan beschikbare middelen. Dit is hoe het in de boekjes staat maar dit is blijkbaar niet de manier hoe succesvolle ondernemers feitelijk te werk gaan.

Die redeneren juist andersom. Zij vertrekken vanuit wie ze zijn, wat ze kunnen en wie ze kennen (de middelen die hen ter beschikking staan) en passen hun doel steeds aan op de mogelijkheden die zich voordoen. Dus een variabel doel dat zich steeds aanpast aan de mogelijkheden van dat moment. Natuurlijk is er op een hoger abstractie-niveau wel een doel dat constant blijft maar de concrete uiting van dat doel kan en mag van alles zijn.

Neem als metafoor een kok die een gerecht gaat maken. De rationele kok gaat uit van een recept en een proces van bereiding. Hij maakt een lijstje van ingrediënten die hij nodig heeft, kijkt in zijn voorraad wat hij al heeft, gaat voor het ontbrekende naar de supermarkt, weegt de hoeveelheden af, doet ze in een pan etc etc tot volgens een voorspelbaar verloop het geplande gerecht ontstaat. De ondernemende kok daarentegen heeft een vaag beeld van wat hij wil maken. Iets met de vorm en de smaak en de geur. Hij kijkt wat ie in huis heeft en gaat aan de slag. Voortdurend past hij zijn werkwijze aan op basis van wat zich voordoet. Als er iemand binnen komt mag die ook een handeling verrichten of ingrediënten inbrengen. Misschien is er iets in de aanbieding deze week. Sterker nog: misschien moet er wel helemaal geen maaltijd komen maar is er behoefte aan een verhaal over koken of aan een instructie over welke pan je gebruikt in welke situatie.

In een plaatje ziet dat er dan zo uit:

ScreenShot365De principes

De succesvolle ondernemer van Saravathy gelooft niet in een voorspelbare toekomst. Althans: de mate waarin de toekomst voorspelbaar is is niet interessant. Wat ik kan voorspellen kan een ander ook voorspellen, dus daar ga ik het onderscheid niet maken. De toekomst ‘daar buiten’ moet zich nog ontvouwen en daar kan ik zelf (met de mensen en kansen die ik tegen kom) een grote rol in spelen. Ik maak dus zelf onderdeel uit van die toekomst. Mooi verwoord: ‘Markets are in essence stable configurations of critical masses of stakeholders who come together to transform the outputs of human imagination into the forging and fulfillment of human aspirations through economic means.’

Uiteindelijk resulteren 5 principes die de succesvolle ondernemer kenmerken (bron interview Thomas Blekman):

  • Bird in hand: start me wie je bent, wat je weet en wie je kent (de M1 tot M5 hierboven). Je hebt geen vooropgesteld doel voor ogen nodig maar wel een visie, ambitie en richting (de E1 tot E5). De rationaliteit van de grote doelen en de strakke plannen is deze benadering dus een mythe.
  • Affordable loss: je investeert niet meer dan je wilt riskeren. Dat ondernemers graag risico nemen, of succesvol worden door risico te nemen, klopt dus niet (volgens deze theorie).
  • Crazy quilt. Werk alsof je een lappendeken aan het maken bent. Kijk wie er beschikbaar is en maak daar gebruik van. Je moet vooral niet alles zelf willen doen, maak gebruik van je netwerk. Je zou ook kunnen zeggen: slim jatten. Rekent af met de mythe dat een ondernemer per se iets toe moet voegen aan wat er al is, waarde moet creëren, innovatief moet zijn.
  • Lemonade-principe. Kijk goed om je heen, zie de kansen, maak gebruik van wat op je pad komt, maak gebruik van toevalligheden.
  • Pilot in the plane. Handel naar de omstandigheden en niet naar de regels. Durf dus af te wijken van wat gebruikelijk is of van wat anderen doen of van wat mag. Soms moet je doen wat je moet doen.

 

Het valt me op dat er veel overeenkomsten zijn met het boek van Greene dat ik in aflevering 3 besprak. Openstaan voor nieuwe kansen (lemonade principe), een mentor zoeken en het vak goed afkijken dan wel jatten wat beschikbaar is (crazy quilt), ontdek je ware roeping en houdt vast aan je lange termijn visie (bird in hand).

Wat ik bij de bespreking van Greene ook al zei: deze principes gelden ook voor een goede wetenschapper, topsporter of kunstenaar. Specifiek voor een ondernemer in dit rijtje is/lijkt: affordable loss. Hoewel ook die wetenschapper of kunstenaar ergens een lijn moet trekken: hoe ver wil ik gaan, wat wil ik riskeren. Wat ik in dit rijtje nog mis is de brandende ambitie (zit in ‘bird in hand’ maar is te algemeen, niet alle ‘birds’ leiden tot een succesvolle onderneming), de koppeling met status of geldmotief (‘earning income’) en de materialisatie in verkoopbare goederen of diensten in voldoende omvang zodat ook de werkgelegenheid (of beursgang) noodzakelijkerwijs naar voren komt.

Misschien dus nog toevoegen …

  • Porsche at the house
  • I am entrepreneur, so I am

 

En: we hebben het over een verhaal, over een theorie, en weten nog onvoldoende of dit statistisch overeind blijft en of het voldoende onderscheidend is ten opzichte van niet-succesvolle ondernemers.

In de volgende aflevering ga ik uitgebreider in op wat er uit de statistische onderzoeken is te halen.

Rudy van Stratum

 

Ondernemerschap (6): ondernemerschap in het groen?

Ik ben blij dat Stijn zich voegt in de rij blogs over ondernemerschap. Zo ontstaat er wat dynamiek en komen we verder. Stijn prikkelt me (geeft me de kans) op zijn vorige blog te reageren. Zijn blog ging specifiek over ondernemerschap in de groene sector.

Definitie

Ondernemen in het groen zoals het wordt besproken door Stijn en dus ook in de studie van InnovatieNetwerk is volgens de definitie die ik kies geen ondernemerschap. Ondernemerschap kent als centraal begrip: earning income. Een idee wordt getransformeerd in een running business die voldoende interne revenuen genereert zodanig dat sprake is van een zelfstandig bedrijf dat tot in lengte van jaren (zelfstandig) kan blijven bestaan.

Natuurlijk zijn er voorbeelden in het Groen die hier aan voldoen, maar daar gaat de studie en onze discussie niet over. Waar het hier om gaat is dat een uitoefening (ik zeg bewust geen business) waar vooraf voor is gekozen (het in stand houden van een bos bijvoorbeeld) niet in staat is zelfstandig ‘de broek op te kunnen houden’ want afhankelijk van donaties, legaten, subsidies, vrijwilligerswerk en wat niet al.

Begrijp me niet verkeerd: daar is niets mis mee (behalve dat je afhankelijk bent van derden en wellicht concessies moet doen aan wat de kern van je uitoefening is ..). Maar het is geen ondernemerschap. De discussie gaat er dan over: hoe kan ik gegeven deze missie of uitoefening toch minder afhankelijk worden? En daarom spreken we van verdienmodellen. Hoe kun je dus ondernemend gedrag vertonen op onderdelen om de eigenlijke operatie minder afhankelijk van derden te maken?

K3

Daarmee heb ik meteen een bruggetje naar K3. Ikea is een mooi voorbeeld van een echte ondernemer waar alles in het teken staat van een groot bedrijf maken dat structureel ‘earning income’ genereert. Ikea’s oprichter doet dat door ‘op de penning’ te zijn en voorbeeldgedrag te vertonen. Dat past ook prima bij de doelgroep en de missie (heel veel verkopen in een laag prijssegment).

Ik zou deze eigenschap nog wat breder willen trekken. Het gaat niet over hoe je die inkomensstroom genereert maar dat je hem genereert. Dat kun je doen door heel zuinig te zijn (houd je meer over) maar ook door minder ‘zuinig’ te zijn (dat heet dan investeren) opdat je een grotere opbrengst genereert en daarmee dus een hoger ‘earning income’.

Deze eigenschap wordt in de literatuur over ondernemerschap het geldmotief genoemd. Ik kom daar nog op terug in de reeks, maar de bijna blinde focus op geld is essentieel onderdeel van ondernemerschap in de definitie zoals ik hierboven gaf. Je kunt van de groensector zeggen wat je wil, maar het geldmotief is niet dominant. En nogmaals, dat is maar goed ook, want (zo is hier eerder al beweerd) dan zou het wel eens snel bekeken kunnen zijn met de bossen.

Kortom: het gaat niet om ondernemerschap maar om het toevoegen van ondernemende elementen in een andere tak van sport, en wel zodanig dat dat leidt tot minder afhankelijkheid van derden en met behoud van het eigenlijke doel of missie. Je zou hier wellicht over ‘sociaal ondernemerschap’ kunnen spreken maar ook daar wordt in de literatuur kribbig op gereageerd (sociaal ondernemerschap kan ook zijn dat je als ‘echte’ ondernemer je inkomsten vergroot door sociaal gedrag ten toon te speiden).

Leren van fouten

En daarmee kom ik ook aan het mythe-aspect rondom ondernemerschap. Ik gaf hierboven al indirect aan dat ondernemerschap ook wel eens ongewenste uitkomsten kan hebben. Daarmee gooi je voor een deel het kind met het badwater weg. Dan heb je eindelijk een groene ondernemer en dan is het einde van het liedje dat je je bossen kwijt bent. Dat is niet wat je wilt.

En inderdaad, als het geldmotief maar dunnetjes is vertegenwoordigd dan kan het toevoegen van ondernemende elementen in je eigenlijke missie wel eens contraproductief werken. De bos-toren is daar een mooi voorbeeld van. Voor je het weet ben je nog verder van huis en gaat het avontuur je geld kosten en komen er per saldo minder bossen in plaats van meer. We hebben er ook eerder op gewezen dat alle uren die je nodig hebt voor het opzetten en runnen van een pannenkoekenrestaurant ook gestoken kunnen worden in het werven van vrijwilligers of het rooien van takken.

Daarom ben ik een groot voorstander van leren van mislukkingen. Dat is wat ik bedoel met mythe-vorming. Ondernemerschap lijkt alleen maar goed maar er zitten ook schaduwkanten aan. De interviews gaan alleen maar over de successen en bijna nooit over de mislukkingen. Dat is in de reeks denkfouten ook uitgebreid aan de orde te komen. Juist van mislukkingen kun je (juist bij een andere context zoals een mindere aanwezigheid van het geldmotief) veel leren.

Effectual reasoning

Ook dit komt in een volgende blog nog uitgebreider aan de orde: ondernemers lijken andere denkstijlen te hebben dan niet-ondernemers. Zij redeneren niet causaal in de zin dat ze eerst een doel bepalen en dan systematisch naar dat doel toe werken. Dat is verrassend want misschien denk je wel dat juist ondernemers heel rationeel zijn en blind naar hun doel toewerken.

Ondernemers redeneren ‘effectual’ (met kanttekening dat het hier om een recente theorie gaat, er is nog weinig statistische onderbouwing). Dat betekent in mijn eigen woorden ‘opportunistisch’ (tot ik een beter woord heb gevonden). Ze hebben wel ergens vaag een doel op een hoger abstractieniveau in hun hoofd. Noem dat een droom of een ambitie, maar dat zou wel eens te maken kunnen hebben met dat geldmotief en/of een zekere erkenning of status. Ze houden zich niet aan een strak plan maar zijn zo flexibel in het aanboren van alle bronnen die ze al hebben of die ze toevallig tegenkomen dat ze die steeds optimaal combineren om dat abstracte doel voor elkaar te krijgen. Zo maken ze gebruik van de mensen die ze kennen en passen daar hun acties op aan. Toeval of geluk speelt dus wel degelijk een rol in het succes van ondernemers. Alleen zijn ondernemers door hun mindset in staat het toeval steeds voor henzelf te laten werken.

Nog sterker gesteld: de concrete uiting van hun hogere abstracte doel is voor deze ondernemers helemaal niet zo belangrijk. Sarasvathy (bedenker van dit concept) geeft het voorbeeld van een kok. Een ‘normale’ kok (zeg: een groen kok) neemt een gerecht en zoekt daar de ingrediënten bij. Met een lijstje gaat de kok naar de supermarkt en maakt volgens vooraf beschreven werkwijzen het gerecht. Het gerecht is het doel en dat wordt planmatig bereikt. Een ‘ondernemende’ kok met geldmotief (ik gebruik het nu even als metafoor, het gaat natuurlijk om veel meer dimensies) begint met een vaag beeld van een gerecht, kijkt wat hij toevallig in huis heeft, wie er allemaal aanwezig zijn om mee te helpen en komt tot een ander gerecht maar wel een gerecht dat lekker is. Of hij komt helemaal niet met een gerecht maar denkt onderweg dat de mensen meer behoefte hebben aan een workshop over koken. Een workshop ‘it will be’.

Dat bedoel ik met opportunistisch. Niet in een negatieve betekenis maar in een flexibele betekenis. Als je dus ondernemerschap sec of Ikea-achtige elementen wilt introduceren dan moet je oppassen dat het opportunisme dat er onherroepelijk bijhoort leidt tot een heel ander gerecht of zelfs helemaal geen gerecht (lees: bossen, natuur).

Rudy van Stratum

 

 

Ondernemerschap (5): Intermezzo, ondernemen in de natuur

Een nieuwe publicatie van InnovatieNetwerk: “Ondernemerschap in de sector bos, natuur en landschap”. Een studie die op het snijpunt ligt van Rudy’s zoektocht naar de kern van ondernemerschap en onze eerdere serie en onderzoek naar financiering van de natuursector. In de studie wordt gezocht naar de kansen en mogelijkheden voor (nieuw) ondernemerschap in de bos, natuur en landschap sector. Voor het gemak spreek ik hier verder over de natuursector. De studie is gebaseerd op 9 verdiepende interviews.

Leren van falen
Het meest bijzondere vind ik toch wel het interview met de directeur van landgoed Schovenhorst (Martin Vastenhout). Om extra inkomsten te genereren is op landgoed Schovenhorst een bostoren gebouwd. Idee is dat deze attractie tot extra bezoekers leidt dit niet alleen een kaartje voor de toren betalen maar ook geld besteden aan andere activiteiten op het landgoed. Op basis van het interview kunnen we stellen dat dit project heel anders is gelopen dan vooraf verwacht. Achteraf bljikt dat het toenmalige bestuur te veel vertrouwen had en te weinig aandacht heeft gegeven aan de risico’s.

De bostoren ging – na grote kostenoverschrijdingen – in 2009 open. Het marktonderzoek voorspelde 50.000 bezoekers per jaar. Uiteindelijk komen er nu jaarlijks gemiddeld 7.000. Niet zo gek want de kaartjes voor de bostoren kosten € 5,- tot € 7,50 per persoon. Voor een gezin betaal je al snel € 25,=. Achteraf gezien makkelijk te verklaren dat dit niet goed gaat, maar vooraf zijn het vooral de mooie verhalen die iedereen hoort. Vastenhout (vanaf 1-1-2011 betrokken) geeft aan dat de verwachtingen te hoog gespannen waren door rooskleurige marktonderzoeken en bevlogen verhalen van ontwerpers. Ook met de horeca liep het niet zo als verwacht. Korte conclusie van Vastenhout, “horeca is een vak”. Voor iedereen die wil ondernemen in de natuursector (maar ook daarbuiten) een waarschuwing. Complimenten voor zowel de directeur van landgoed Schovenhorst (die zich kwetsbaar opstelt) als de interviewer die dit mooi heeft beschreven. Jammer dat dit soort verhalen niet vaker gepubliceerd worden want dat is een stuk leerzamer dan de succesverhalen.
Om het verhaal van landgoed Schovenhorst af te maken, door de financiële tegenvallers ging het niet goed, maar inmiddels is de weg omhoog weer gevonden. De conclusie van de directeur is dat je als ondernemer in het bos vooral bij je core business moet blijven, niet teveel tegelijk moet willen, kleine stapjes moet zetten en aandacht moet hebben voor de financiële risico’s.
De andere 8 casussen in de publicatie zijn wel min of meer succesvol. Jammer voor de lezer, wel fijn voor de  betrokkenen uiteraard.

Verdienmogelijkheden
In het tweede deel van de publicatie word op basis van de interviews een nadere analyse uitgevoerd. Zo worden er op basis van de interviews 5 verdienmodellen onderscheiden voor organisaties in de natuursector. Het is een wat andere indeling dan wij hanteren (zie verdienmodellen Nederland Boven Water) en er zit ook een nieuwe variant bij:

  • Exploitatie van eigendommen. Op veel terreinen staat (historisch) vastgoed, het verhuren hiervan kan geld opleveren. Dit zit niet echt in ons overzicht, maar zou onder oogsten kunnen vallen, optimaal gebruiken (te gelde maken van) wat een terrein te bieden heeft.
  • Businessarrangementen met marktpartijen. Dit is wat mij betreft in eerste instantie oogsten maar laten we het oogsten 2.0 noemen. De toegevoegde waarde is dat de producten een speciale status krijgen (bijv. streekproduct, natuurproduct) en dat de eindverkoper (bijvoorbeeld de Hema) zich inzet om dit extra stukje beleving te verkopen. Het verhaal rondom het product leidt tot meer opbrengst. Maar arrangementen kunnen ook zijn meeliften in de marketing van andere partijen (bijv. verzekeraars) of diensten afnemen van anderen.
  • Marktgericht rentmeesterschap. Dit is eigenlijk het zoveel mogelijk inkomsten halen uit het gebied, vaak een mix van (neven-) activiteiten. Eigenlijk oogsten en het toevoegen van kwaliteiten.
  • Natuur als bron van producten en diensten. Ook hier feitelijk oogsten van bestaande kwaliteiten.
  • Advies en projectenbureau. Deze is echt anders, de kennis die binnen de organisatie zit benutten om betaalde opdrachten buiten de organisatie uit te voeren. Maar dit is per definitie slechts voor een beperkt groep in de sector weggelegd. Niet iedereen uit de sector kan de sector gaan adviseren. Tenzij de sector de afgelopen jaren bepaalde kennis heeft opgedaan die buiten de sector bruikbaar is.

Mijn conclusie, de kern is toch vooral meer opbrengst uit het gebied. Voor een deel oogsten, voor een deel kwaliteiten toevoegen en voor een deel vastgoed verhuren.  Het advies en projectwerk is nieuw, maar voor de sector als geheel alleen kansrijk als dit zich richt op activiteiten buiten de sector.

Terug naar ondernemerschap
De studie concludeert dat aandacht voor ondernemerschap in de sector groeit. Dit komt omdat de sector zich bewust is dat de financiering van activiteiten gaat veranderen. Aan welk type ondernemers is dan binnen de sector behoefte? De studie geeft aan dat er behoefte is aan drie typen ondernemers:

  • Ondernemende medewerkers, zien marktkansen en weten die tot succes te maken. Hierbij nemen zij een deel van de organisatie op sleeptouw.
  • Zelfstandige ondernemers van binnen en buiten de sector die zelf risico nemen. Dit kan zijn op het gebied van natuurbeheer, maar ook bijvoorbeeld horeca of de gastvrijheidsector.
  • Flexibele arbeidskrachten. Het gaat hier om het inhuren van ondernemers van buiten die tijdelijk werk verrichten.

 

IKEA en K3
Drie typen ondernemers dus, dan mis ik er nog één. Niet zozeer een type ondernemer als wel een eigenschap van ondernemers. Ondernemerschap is volgens mij niet alleen maar nieuwe verdienmogelijkheden zoeken, (verantwoorde) risico’s nemen en zoveel mogelijk inkomsten genereren. Ondernemen is ook zo min mogelijk uitgeven. Niet voor niets hebben wij bij de verdienmogelijkheden een tweedeling gemaakt in meer inkomsten en minder uitgaven.

Anderhalve week geleden stond er in Volkskrant Magazine een artikel over IKEA, niet over de producten die ze maakten maar over de manier waarop ze werken. De oprichter van IKEA is een soort Dagobert Duck. Geld is leidend in alles, bij het ontwerp van een nieuwe stoel wordt eerst bepaald wat de consument er aan uit wil geven. Binnen dat kader wordt een ontwerp gemaakt. Maar het gaat veel verder, het zit in alle details, een gebruiksaanwijzing met veel plaatjes en weinig tekst is een stuk goedkoper te vertalen dan een gebruiksaanwijzing met veel tekst. De mensen die in de catalogus in de keuken zitten of op een bank hangen zijn gewoon medewerkers van IKEA, waarom zou je daar modellen voor inhuren als je zelf mensen genoeg hebt? En de oprichter, directeur eigenaar reist gewoon tweede klas. Volgens mij is dat een belangrijke les uit de werkwijze van IKEA en de problemen bij de bostoren in landgoed Schovenhorst. Wees kritisch op alles en iedereen die zich met jouw business bemoeit. Het is een element dat ik mis in het ondernemerschap zoals dat in de genoemde studie wordt belicht en wellicht mist het ook in de artikelen die Rudy tot nu toe over ondernemerschap heeft geschreven. Ondernemerschap betekent wat mij betreft ook dat je kostenbewust, krenterig en kritisch moet zijn, K3 dus. Ik zou dan ook willen concluderen dat ondernemerschap twee gezichten kent, investeren, risico’s, innoveren, marktkansen etc. aan de ene kant en kostenbewust, krenterig en kritisch aan de andere kant.

 

Stijn van Liefland

Ondernemerschap (4): begripsafbakening

Eerdere afleveringen in deze serie over ondernemerschap zijn te vinden hier, hier en hier.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet tevreden ben. Ik heb een lange aanloop nodig gehad om de reeks op te starten. Dat deed ik ook om tijd te winnen. Misschien dat ik nog artikelen tegen zou komen die me verder op weg konden helpen. Maar het grote inzicht is nog steeds niet gekomen. Ik moet constateren dat er op dit moment niet zoveel meer is. Tijd dus om af te ronden. De belangrijkste conclusie blijft: ondernemerschap is ‘in’ (1), maar op de keeper beschouwd weten we niet goed wat het is en het weinige wetenschappelijk onderzoek dat er naar is gedaan levert weinig houvast (2).

Ondernemerschap door de oogharen

Laat ik dichtbij huis beginnen. Josette Dijkhuizen doet hier in Nederland onderzoek naar ondernemerschap en is een dissertatie over het onderwerp aan het voorbereiden. Zij heeft twintig succesvolle Nederlandse ondernemers gevraagd naar de kern van hun ondernemerschap. De rode lijn uit deze interviews is: ‘Je eigen ideeën kunnen omzetten in winst’.

En wat maakt dat je dat kunt? Dat heeft te maken met persoonlijke kwaliteiten of competenties die je maken tot ondernemer. Er zijn er (van de twaalf die Dijkhuizen uit haar onderzoek heeft gedestilleerd) drie die eruit springen: visie, lef en doorzettingsvermogen.

Verder wordt (bron innovatienetwerk 2013) de kern van ondernemerschap bepaald door ‘het toevoegen van waarde’, hetgeen wil zeggen dat je met je activiteiten, ideeën en vaardigheden iets toevoegt aan wat er al is.

Volgens Dijkhuizen is 48% van ondernemerschap genetisch bepaald. Maar voor succes heb je niet alleen de juiste genen nodig maar ook een gunstige omgeving en een goede motivatie. Dijkhuizen gelooft niet in toeval als het gaat om ondernemerschap: je kiest voor ondernemerschap (1) en vervolgens bepaalt je gen dan of het makkelijker of moeilijker gaat (2) (bron: interview op managementboek.nl).

Deze aftrap geeft mij de gelegenheid een aantal dimensies in het onderzoek naar ondernemerschap te behandelen (en daar mijn eigen keuze in te maken):

  1. Wat is je definitie van ondernemerschap en waarom?
  2. Is ondernemerschap te herleiden tot persoonskenmerken en/of speelt de context een rol (toeval, tijdsgeest, economische omstandigheden)?
  3. Op welke wijze doe je je onderzoek of kom je tot je conclusies? Is dat via interviews of via statistisch onderzoek?
  4. Kies je voor de lineaire meer rationele benadering van ondernemerschap of vertrek je juist vanuit een meer intuïtieve of cyclische benadering van ondernemerschap?

 

Definitie

Je bepaalt natuurlijk zelf wat je definitie is, daar is geen goed of fout in. Maar een definitie begint bij de aard van de probleemstelling. Waarom is ondernemerschap eigenlijk boeiend, waarom willen we daar meer over weten? Te vaak merk ik in de artikelen over ondernemerschap die ik ben tegen gekomen een te snelle jump naar ‘zomaar een definitie’ en die begint dan in het algemeen te snel met persoonskenmerken. Dat is naar mijn subjectieve mening te verklaren door de hype rondom ondernemerschap: ondernemerschap als oplossing voor de economische crisis in combinatie met een neiging naar persoonsverheerlijking (interviews met ‘machers’, geloof in eigen kunnen etc).

Een uitzondering hierop vormt een artikel uit 2003 van Boschee an McClurg (‘Towards a better understanding of social entrepreneurship’). Deze auteurs stellen dat ondernemerschap vooral niet te maken heeft met: innovatie, waarde creatie, creativiteit etc. Iets kan zeer innovatief zijn maar niets te maken hebben met ondernemerschap. De auteurs ergeren zich aan het gemak waarmee gesproken wordt over ‘social entrepreneurship’ als het gaat om het omvormen van delen van de overheid.

Waar het volgens deze auteurs om gaat is dat een idee wordt getransformeerd naar een ‘business enterprise’. En wel zodanig dat de business zichzelf kan bedruipen door een intern gegenereerde cashflow. Een ondernemer biedt (in de markt) dus zaken en diensten aan die een zodanig inkomen genereren dat een zelfstandig bestaan mogelijk is, jaar na jaar. Volgens de auteurs is elke definitie die het begrip ‘earned income’ mist ‘flawed’ (fundamenteel onjuist).

Ik sluit me aan bij deze opvatting. Omdat de kern van ondernemerschap zoals het nu speelt een economisch vraagstuk is. We denken dat meer ondernemerschap ons uit de crisis helpt, dat het leidt tot nieuwe activiteiten, tot meer werkgelegenheid, tot meer inkomen, tot meer welvaart, tot groei etc. Hoe de business tot stand komt is dus niet relevant. Het gaat er niet om waarde te creëren of innovatief te zijn.

Toch is ook deze definitie van ‘earned income’ dan niet volledig. De centrale notie van de auteurs lijkt in plat Hollands te zijn ‘je eigen broek ophouden’. Een ondernemer zet een idee om in een running business die zelfstandig kan voortbestaan. Volgens deze definitie is een zzp’er dus ook een ondernemer. Daar is natuurlijk veel voor te zeggen, een zzp’er houdt zijn eigen broek op en is niet afhankelijk van donaties. Maar of het zorgt voor veel werkgelegenheid? Of het voldoet aan het beeld van ‘de geslaagde ondernemer’ die telkens wordt gevraagd voor een interview? Ik doe er nog een schepje bovenop: wat als die zzp’er snel tevreden is? Als het gaat om iemand die bescheiden leeft en met zeg € 15.000 per jaar aan facturen prima rond kan komen? Volgens de definitie van ‘earned income’ een ondernemer.

Volgens mijn inschatting zijn we op zoek naar ondernemers die zelfstandig een business kunnen runnen maar met voldoende ambitie om te groeien (mensen aannemen, nieuwe gebouwen openen etc). Je zou kunnen zeggen dat de mythe van het ondernemerschap wordt gekoppeld aan de mythe van de economische groei. Je bent succesvol als je niet alleen je eigen broek kunt ophouden maar ook nog eens die van vele anderen. En dat ook nog eens jaar na jaar. En, hoewel strikt genomen niet relevant, ook nog eens met ‘mooie’ producten of oplossingen die geen schade toebrengen aan de maatschappij.

Onderzoeksaanpak

Dus we zijn op zoek naar wat het maakt dat er zelfstandige businesses worden opgezet die voor voldoende eigen inkomen zorgen en ook nog eens zodanig dat er sprake is van groei en werkgelegenheid. Grofweg zijn er twee manieren van onderzoek: succesvolle ondernemers interviewen (1) en statistisch onderzoek (2).

De enige juiste manier in mijn ogen is statistisch onderzoek. Je moet een voldoende grote populatie nemen en die gedurende een hele lange periode volgen. Dat volgen kan door periodiek vragen te laten invullen en feitelijkheden te meten. Je zult vooraf natuurlijk helder moeten hebben wat de criteria voor succes zijn. Is dat voldoende omzet, is dat voldoende winst, is dat een bepaalde groei, is dat bepaalde werkgelegenheid, is dat een bepaalde minimale levensduur?

Data zijn is staat om ook te kijken naar niet succesvolle ondernemers. Data zijn in staat om te corrigeren voor bijzondere omstandigheden of specifieke kenmerken.

Interviews zijn vooral geschikt om een theorie te vormen over ondernemerschap. Om hypotheses te kunnen opstellen. Want het zijn de hypotheses vooraf die bepalen hoe je je statistische onderzoek vorm gaat geven. Interviews zijn te veel gefocused op succesvolle ondernemers (zonder dat precies helder is wat succesvol is) en heeft te weinig oog voor de toevals- of geluks-component en corrigeert niet voor de algehele economische situatie of het regeringsbeleid of .. etc.

Maar hier kunnen we kort over zijn: het statistisch onderzoek zoals hier bedoeld is er niet of nauwelijks. Een unieke bron en uitzondering op de regel is een overzichts-artikel uit 2009 van Davidsson en Gordon (‘Nascent entrepreneurship research: a review’) waar 69 andere onderzoeken worden samengevat die allen zijn gebaseerd op langere termijn statistisch onderzoek. Ik ga in een latere aflevering nog apart in op de belangrijkste uitkomsten van dit overzichtsartikel uit 2009. De onderzoeksaanpak wordt hier PSED genoemd. PSED staat voor Panel Study of Entrepreneurial Dynamics. Hier zitten qua onderzoeksaanpak als kernwoorden in Panel (een grote groep mensen die je volgt waarvan je vooraf niet weet óf ze een bedrijf gaan beginnen laat staan of ze succesvol zijn of mislukken) en Dynamics (over een voldoende grote tijdsperiode zodat je kunt corrigeren voor omstandigheden en kunt toetsen op consistentie / toeval).

De vraag of je gelooft in unieke persoonseigenschappen is hiermee ook beantwoord. Alleen statistisch onderzoek kan daar uitsluitsel over geven. De vraag of toeval een rol speelt kun je dus niet beantwoorden uit interviews alleen. De kernvraag van het onderzoek zou kunnen luiden: welke unieke persoonskenmerken bepalen ondernemerschap zoals hier bedoeld als we corrigeren voor toeval, leeftijd, sexe, economische crisis etc etc?

Effectual reasoning

Een ander lichtpunt, naast de al genoemde stroming die zich baseert op de PSED-aanpak, is de zogenaamde ‘effectual reasoning’ stroming die verbonden is aan de naam van Saras Sarasvathy. De twee lichtpunten zijn van een hele andere orde. PSED gaat over het verzamelen van data terwijl Sarasvathy met een andere visie of hypothese komt op het fenomeen ondernemerschap. Sarasvathy baseert zich (zover ik daar zicht op heb) voornamelijk op interviews en ook ditmaal weer met de succesvolle tak van de groep. Idealiter zou de toenemende beschikbaarheid van data in de toekomst ook uitsluitsel kunnen geven over de relevantie van de ‘effectual reasoning’ hypothese.

In de volgende aflevering meer over de theorie van Sarasvathy.

Met dank aan Manon Spin die mij in een gesprek zowel wees op de PSED-aanpak als op de zienswijze van Sarasvathy.

Rudy van Stratum

 

 

De kunst van het geldscheppen (3)

De laatste blog in deze serie van 3 over ‘de kunst van het geldscheppen’. Basis is het eerdere essay van MJ van der Linden. De eerdere blogs zijn hier en ook hier te vinden.

Enkele hypothesen over de dynamiek

Nu is het tijd wat vragen te gaan stellen.

Mijn belangrijkste vraag is: hoe is dit zo ontstaan en welke krachten houden het zo? Ik denk dat we hier eerst meer zicht op moeten hebben om oplossingsrichtingen te kunnen formuleren. Ik kan een aantal hypothesen bedenken (er zullen er nog meer zijn: roept u maar!).

Hypothese 1
De bijzondere situatie waarin we nu een aantal decennia zitten is toevallig en deels onbedoeld ontstaan. In de jaren 50 en 60 was er nog niet zoveel aan de hand. Arbeiders kregen wekelijks uitbetaald en dat gebeurde in contanten. Een deel van dat weekgeld werd meteen opgemaakt in de plaatselijke café en buurtsuper. Ergens in de jaren 70 is men sluipend overgegaan op bankrekeningen en digitale uitbetaling (per maand in de regel). De techniek heeft dit mogelijk gemaakt en er waren ook allerlei gemakken aan verbonden (minder kans op diefstal, controle voor de fiscus etc). In een klap werden banken hierdoor de nieuwe geldscheppers die het nu zijn. Wij als burgers, politici, bedrijven etc hebben ons in deze situatie laten wiegen, rommelen etc. Het is ons overkomen, we hebben even niet opgelet en vinden het blijkbaar wel best zo (totdat het fout gaat en we op de blaren moeten zitten).

Hypothese 2
Er is sprake van onkunde en onbegrip. Wat MJ ook terecht stelt: er zijn maar weinigen die snappen hoe het werkt. Zelfs als je bij een bank werkt of economie hebt gestudeerd, heb je er eigenlijk geen idee van. Ook politici snappen het niet. Ik denk dat dit gewoon klopt. Het is een mistige en complexe materie. Daarom moeten we de kennis hierover verspreiden, discussie entameren, de zaken transparant maken (vanuit de vooronderstelling dat transparantie en begrip of inzicht een goede zaak is).

Hypothese 3
De verklaring van een econoom. Simpel, het gaat om belangen. Het is zo oud als de mensheid. Vroeger had je rovende ridders. Toen kregen we tienden-eisenden grafen en hertogen die over de rug van de inspanningen van hun knechten vervolgens konden gaan jagen en feesten of investeren (oorlog voeren voor het volgende stukje land). En tegenwoordig hebben we banken en hun managers. Tja, wat zou jij doen als je zo’n voorrecht in je schoot krijgt geworpen? Er is de banken dan ook alles aan gelegen de situatie te houden zoals die nu is, geweldig toch? Er is dan ook een enorme lobby om dat voor elkaar te krijgen. Discussies als hier gevoerd worden, moeten zo snel mogelijk de kop worden ingedrukt. Oraties van door banken gefinancierde leerstoelen á la Boonstra moeten dienen als (voorspelbaar) tegengeluid.

Overigens wat MJ nog niet eens noemt, en om het nog erger te maken, er is heel veel talent naar de banksector gegaan. Briljante geesten hebben hun schaarse talenten ingezet om nieuwe onnodige en frauduleuze producten in elkaar te sleutelen of zijn manager geworden bij een bank omdat dat lucratiever was dan onderzoeker in een laboratorium. Vanuit de economische postulaten volstrekt begrijpelijk en verklaarbaar wederom. Maar reken dat maar eens uit.

Hypothese 4
Deze is wat genuanceerder. We zitten allemaal in het complot. We zijn groei-verslaafd. We vonden het prachtig dat we met onze digitale salarissen konden lenen bij een bank. Daarmee konden we een auto kopen en een huis. En dat dat huis steeds meer waard werd (omdat banken de groei-spiraal aanzwengelden) kwam ons ook prima uit. Met de overwaarde konden we op vakantie gaan en aflossen deden we liever niet. Het werd zelfs een gewoonte om allemaal mini-bankiers in de avonduren te worden. Met een beetje beleggen verdiende je soms meer dan overdag op je werk. We riepen onze politici ook op om steeds weer voor groei te zorgen. Ook als de hoge olieprijs (een teken van natuurlijke uitputting van grondstoffen) roet in het eten gooide, moest er wat verzonnen worden om zo snel mogelijk weer op het oude groeipad terecht te komen. Eigenlijk willen we allemaal dat het door zou kunnen gaan zoals het de afgelopen decennia ging. We wisten allemaal dat het een keer fout moest gaan, maar we waren er massaal blind voor omdat het ons allemaal beter uit kwam de andere kant in te kijken.

Onze groeiverslaving zit diep en is evolutionair bepaald (? stelling). Materieel bezit is nodig om onszelf te onderscheiden van de medemens. Het alsmaar meer en beter lijkt ingebakken, ondanks dat we ‘deep down’ toch weten dat we er niet gelukkiger van worden (want onze buren krijgen het ook beter, dus relatief ga je er niet op vooruit).

En tot op de dag van vandaag, de discussie gaat nog steeds alleen maar over wanneer de groei weer terug komt. Kijk in de krant, luister naar de praatprogramma’s en actualiteiten rubrieken. De discussie over banken en zero-growth (of welke alternatieven dan ook) zitten in de taboe-sfeer. Je bent meteen een doemdenker of idealist of oproerkraaier als je anders wilt. Dat kun je echt niet alleen bij het eigenbelang van bankiers neerleggen.

We zitten in een complexe dynamiek waarin consumenten via producenten en reclame moeten en willen blijven consumeren. Banken faciliteren dit proces met schulden en rente. De rente verplicht om te blijven werken en te blijven consumeren. Meer stuf, meer schulden en zo verder. Het wordt nog ingewikkelder als pensioenfondsen (als collectieven van verplichtingen en schulden) zelf gaan beleggen en hoge rendementen willen en garanties op toekomstige uitkeringen.

Hypothese 5
De ideologie van de vrije markt. Het is niet toevallig ontstaan zoals hierboven in een hypothese is gesteld. Met Thatcher en Reagan is er een andere ideologische wind gaan waaien vanaf de jaren 70. Denkers als Ayne Rand en Milton Friedman zijn gebruikt om een eenzijdig verhaal te vertellen over waarom het automatisch goed komt als het vrije ondernemerschap zijn werk kan doen. Economen als ‘onderzoekers’ hebben bewust of onbewust een (eenzijdige) bijdrage aan deze ideologie geleverd. Er zijn te weinig kritische vragen gesteld, er is te weinig fundamenteel onderzoek gedaan. Dit is een variant op een van de eerdere hypotheses. Het gaat hier om belangen en lobby’s. Alleen in een andere vermomming en in een andere volgorde.

Heb ik ook een mening?

Waar sta ik zelf in dit geheel? Het is een mix van alle genoemde hypothesen en ongetwijfeld zijn er nog meer te bedenken. Het enige wat ik zeker weet is dat ik hier meer discussie en transparantie over wil. De dynamiek en hoe alles op elkaar in werkt heb ik zoals gezegd nog onvoldoende duidelijk. De oplossingsrichtigen van MJ komen mij wel plausibel voor overigens. Maar of full-reserve banking met zero-rente op echte spaarrekeningen nu de beste oplossing is? Ik kan het gewoon nog niet overzien. En verder ben ik misschien een pessimist of realist: wat je ook verzint, er komt in elk systeem wel weer een klasse bovendrijven die er zijn voordeel mee doet. Een kleine rijke bovenklasse met een grote onderklasse is van alle tijden of er nu banken zijn of geld of schulden of rente dat dondert niet.

En verder denk ik dat ‘elk voordeel heb zijn nadeel’. Meer gelijkheid en minder prikkels heeft ook bepaalde effecten die ongewenst zijn. Ik ben vooral geïnteresseerd in het optimum, een gezonde mix van voordelen en geaccepteerde bijwerkingen. Duidelijk zal inmiddels zijn dat ik niet geloof dat we zonder banken, zonder rente, met alternatieve valuta, met eerlijke politici en zo verder in een Walhalla terecht komen.

En dat is ook precies het deel wat in de huidige discussie nog het meest is onderbelicht. Het psychologie-deel: wat onze drives zijn, hoe die evolutionair zijn ontstaan en bepaald en hoe die aan de basis staan van alles wat we nu meemaken. Ik zou daarom minstens 3 sferen willen onderscheiden: 1) het psychologie-deel waarin de denkfouten een rol spelen. ‘Ik wil een hogere positie in de groep omdat me meer zekerheid en status verschaft’ en daar heb ik macht, geld, middelen, goederen voor nodig, 2) de goederen-sfeer waarin productie van stuf en reclame domineren. ‘Met meer goederen ben ik een beter iemand en word ik gelukkiger’ en door reclame word ik hierop aangesproken en laat ik me verleiden tot aankopen waar ik achteraf spijt van krijg. En zelf ben ik arbeider bij een succesvol bedrijf dat veel reclame maakt en me een goed inkomen verschaft, en 3) de geld en schuld sfeer waarin je makkelijk kunt lenen en het lijkt alsof je met niks doen toch kan genieten. En ondertussen klop ik bij een overheid aan als ik er niet meer uitkom en/of werk ik bij een bank waar ik een prima bonus krijg als ik van die k-producten maak waar niemand op zit te wachten. Deze 3 sferen grijpen op een complexe manier op elkaar in en we zitten allemaal gevangen in ditzelfde systeem.

En nu een aantal plaatjes tekenen! Want deze enorme woordenbrij zal ook niet veel helpen vrees ik.

Rudy van Stratum