Categoriearchief: Informatiebronnen

Superrijk in de lage landen (2018): een gitzwart verhaal met een paar kleine lichtpuntjes

Jos van Hezewijk (hierna JvH voor gemak) doet zijn leven lang onderzoek naar de rijken en machtigen der aarde. Van zijn hand verschenen eerder boeken onder andere over hoe je moet netwerken. Maar dit nieuwe boek zie ik als zijn ‘master piece’, de kroon op zijn werk, de vrucht van een levenlang nadenken. Ik beschouw het niet als een spoiler als ik zeg dat dit echt een uniek boek is in zijn soort. Het is een serieus en degelijk boek waarin een kleine 50 superrijken uit de lage landen (Nederland en België) worden geportretteerd over een periode die zo’n 1000 jaar bestrijkt. Er is ongelooflijk veel uitzoekwerk aan voorafgegaan om zelfs maar de globale cijfers over die rijken op een rijtje te krijgen. Maar het blijft niet bij portretjes van de rijken: het doel van het boek is om al die lijntjes te laten samenkomen en patronen te ontdekken. De helft van het boek is opgebouwd uit zo’n 10 hoofdstukken die de stuwende factoren achter het ontstaan (en behoud) van rijkdom afpellen.

Lees verder

Kritisch kijken naar voorspellingen, Zwarte Zwaan

Soms lezen wij een boek waar we nog vaak op terugkomen. Het boek Zwarte Zwaan van Nasim Nicholas Taleb is zo’n boek. Of het nou zo’n goed boek is weet ik niet, feit is dat het ons wel steeds weer aan het denken zet. Taleb zorgt er voor dat je op een andere manier naar de wereld kijkt. Wij hebben het boek zo’n twee en een half jaar geleden gelezen en komen er dus nog regelmatig op terug. Zo ook in mijn laatste blog (deeleconomie volgens ING), ik wilde daarom graag verwijzen naar onze boekbespreking. Maar, die is er nooit gekomen en ik weet ook wel waarom. Het is een nogal dik boek en wij hadden de ambitie om dat samen te vatten in een aantal infographics en daar omheen een aantal blogs te schrijven. Waarschijnlijk kregen we in die periode een flinke opdracht en ging onze aandacht daardoor even naar iets anders. De boekbespreking en infographics zijn er dus nooit van gekomen.

Hiermee is alvast één van de punten van Taleb bevestigd, veel hangt af van toeval. Hadden wij in die tijd geen grote opdracht gekregen, dan hadden we wel een boekbespreking geschreven. Wie weet wat daar vervolgens allemaal wel niet uit voort gekomen zou zijn. Taleb haalt dit soort voorbeelden regelmatig aan als het gaat om succes, waar komt dat vandaan? Nou bijvoorbeeld omdat een uitgever op een bepaald moment even niets te doen had en niet omdat het ene boek nou zo heel veel beter is dan het andere boek.

In deze blog gaan we de schade een beetje in halen. Allereerst beschrijven we kort wat bij ons is blijven hangen na die twee en een half jaar. Met andere woorden wat is nou voor ons de kern van het boek, waarom komen we er zo vaak op terug? Ten tweede pakken we er een hoop oude schetsen bij. We hadden al best wat op papier staan maar waren niet tevreden. We geven ze onbewerkt een plek in deze blog, ze zijn dus niet af zijn en mogelijk zelfs verwarrend. We hebben die plaatjes toen niet voor niets gemaakt, het zijn belangrijke punten die wij er toen uit gehaald hebben. Als derde helemaal onderaan hebben we een pdf opgenomen van een hoofdstuk uit ons boek “de kunst van het tegendenken”, want je zou ook kunnen zeggen dat Taleb een meester is in het tegendenken.

Wat is blijven hangen?

Voordat ik met deze blog begon heb ik Rudy gevraagd zonder veel nadenken de drie belangrijkste punten uit het boek op te schrijven, zelf heb ik dat ook gedaan. Er zat zoveel overlap in dat onderstaande vier punten overblijven:

  • Arrogantie wetenschap en instellingen. Taleb gaat nogal tekeer tegen wetenschappers en dan vooral economen die pretenderen alles te weten. Volgens Taleb weten we eigenlijk maar heel weinig. Je kunt onderscheid maken in dat wat je weet, dat wat je niet weet en nog een heel groot gebied van allerlei dingen waarvan je niet weet dat je ze niet weet. Daar zitten ook de zwarte zwanen. Want een zwarte zwaan is iets dat er wel is maar waarvan je het bestaan niet eens vermoedt. Hij noemt dit zwarte zwanen omdat in de middeleeuwen in Europa alleen witte zwanen waren. Het idee van een zwarte zwaan was volslagen belachelijk. Alles in de omgeving was een bevestiging van de stelling dat alle zwanen wit zijn. Namelijk, elke zwaan die je ziet is wit en alles dat niet wit is, dat is geen zwaan. Zo is een bruin paard dus ook een bevestiging voor de stelling dat alle zwanen wit zijn. Want, bruin en geen zwaan. Taleb introduceert hiervoor de term antikennis, het niet weten.
  • Denkfouten, wij willen zekerheid en voorspellingen en zijn blind voor toeval. Hier gaat Taleb vooral in op een van de eigenschappen van mensen. We hebben ontzettend veel behoefte aan houvast en zoeken die dan ook overal om ons heen. Eén van de veelgemaakte denkfouten hierbij is de availability bias. We zoeken houvast aan dat wat we toevallig tegenkomen. Zoals Dobelli in zijn boek “de kunst van het heldere denken schrijft” we gebruiken nog liever een verkeerde plattegrond dan helemaal geen plattegrond. Laten we als voorbeeld eens kijken naar ondernemers, hoe zou Taleb kijken naar succesvol ondernemerschap, waarom zijn succesvolle ondernemers succesvol? Je kunt allerlei dingen onderzoeken, maar je kunt ook zeggen ze hebben gewoon heel veel geluk gehad. Juiste moment op de juiste plek. Als je 10 keer dat geluk hebt, ja dan wordt je wel succesvol en heel rijk. 10 keer geluk lijkt heel veel, maar aangezien we het over miljoenen ondernemers hebben komt er uiteindelijk wel wat bovendrijven. Dat willen we dan vervolgens in een patroon gieten. (zie hieronder) . En ja, zo’n patroon is altijd wel te vinden. Die ondernemers hebben allemaal wel wat gemeenschappelijk. En, ja, na verloop van tijd gaan ze natuurlijk ook allemaal zeggen wat ze denken dat ze moeten zeggen. Ik ben een doorzetter, ik neem risico’s, ik zie kansen, bla bla bla.
  • Samenhangend met het vorig punt is het denken in patronen. Er gebeuren natuurlijk constant onverwachte dingen en die willen we dan graag achteraf verklaren. Daar zijn we heel goed in, we kijken dan terug, proberen een patroon te vinden en denken zo de volgende gebeurtenis te kunnen voorspellen. Het is volgens Taleb zelfs zo erg dat we uiteindelijk voor onszelf een verhaal construeren waaruit blijkt dat we de onverwachte gebeurtenis toch hadden zien aankomen.
  • Ons vierde punt is het belang van extreme gebeurtenissen. Deze zijn heel bepalend voor het verloop van de geschiedenis. Maar, juist omdat het extreme gebeurtenissen zijn kom je ze niet tegen in de statistieken. Ook al willen wetenschappers je laten geloven dat dat wel zo is.

Ter illustratie van deze vier punten een mooi voorbeeld dat Taleb geeft. Het gaat over een gesprek over de crisis die in 2007 / 2008 begon. Iemand houdt een betoog over de omstandigheden die leidden tot deze crisis. Deze omstandigheden zouden zich maar eens in de 10.000 jaar voordoen aldus de spreker. Taleb stelt terecht de vraag waar deze kennis vandaan komt. De man zelf is beslist geen 10.000 jaar oud, de bedrijven waar hij over praat ook niet, sterker nog de economie waar hij het over heeft bestond 10.000 jaar geleden nog niet eens. Hoe kan je dan beweren dat de kans zo klein is?

Een ander punt dat me is bijgebleven is dat Taleb tegen alles en iedereen aanschopt. Je zou haast denken dat hij de enige is die weet hoe het zit. Schoppen tegen de speltheorie leidt tot een vermakelijk voorbeeld. De enige plek waar speltheorie werkt zegt hij is in het casino. Daar zijn de omstandigheden zo gecreëerd dat alles volgens de statistieken loopt. Taleb geeft een mooi (fictief) voorbeeld over taxichauffeur Toni met wijsheid van de straat en een wetenschapper. Als je een eerlijke munt opgooit, wat is dan de kans op kop? 50% zeggen beide. Maar wat nu als het 10 keer munt is, wat is dan de kans op een kop. “Nog steeds 50%” zegt de wetenschapper. Toni denkt er anders over, “natuurlijk veel minder dan 50%, jij zegt wel dat die munt eerlijk is, maar dat is natuurlijk helemaal niet zo,”. En precies zo zit volgens Taleb het hele leven in elkaar. Je denkt dat het volgens regels en patronen verloopt, maar het is een zooitje.

Plaatjes die zijn blijven liggen

Dan hebben we een hele serie plaatjes gemaakt die allemaal iets zeggen over het boek. Het zijn allemaal plaatjes die nog niet af zijn en we gaan ze ook niet meer afmaken. Misschien dat deze blog aanleiding geeft om nog alsnog ergens mee te komen, we sluiten niks uit. We bespreken de plaatjes omdat we daarmee ook weer ophalen wat we destijds interessant vonden. Daarnaast vinden we het leuk om deze schetsen te delen omdat ze ook een beetje onze werkwijze weergeven, over en weer pingpongen met teksten en plaatjes om daar uiteindelijk iets uit te destilleren (of om de hele boel ongebruikt in een mapje op de computer te laten zitten). Het is een werkwijze die we overigens bij sommige van onze klanten toepassen, uiteraard afhankelijk van de vraag en het onderwerp.

Eerste plaatje: Iets met grafieken

Als Taleb ergens een hekel aan heeft dan is het wel aan de ‘normale verdeling’ gesymboliseerd door de klokvormige kromme. Want deze grafiek geeft aan, veel zit rondom het gemiddelde en aan de uiterste zijden (de extremen) zit heel weinig. Natuurlijk kloppen dit soort grafieken als je gaat kijken naar bijvoorbeeld de lengte van kinderen op de basisschool of de gemiddelde temperatuur op een bepaalde dag in de afgelopen jaren. Maar, zo zegt Taleb, we gebruiken dit te vaak voor situaties waarin dat helemaal niet mag. Extremen vind je in zo’n grafiek niet terug. Taleb beweert dat onze wereld juist voor een heel groot deel bepaald wordt door deze extreme gebeurtenissen. Extremen zie je ook terug in bepaalde vakgebieden, zoals bijvoorbeeld schrijvers. Er worden veel boeken verkocht en per schrijver is het gemiddeld aantal verkochte boeken best hoog. Maar, dat beeld wordt voor een groot deel bepaald door een aantal uitschieters, auteurs van bestsellers die in hun eentje 100 miljoen boeken verkopen. The winner takes it all. Taleb zegt dat we in ‘extremistan’ leven, een wereld die aan elkaar hangt van extremiteiten maar dat we handelen alsof we in ‘mediocristan’ leven, een wereld die voldoet aan klokvormige curves en de statistiek van dobbelstenen en knikkers in een vaas.

zwarte zwaan 2-06 (2)

Tweede plaatje: patronen

Je zou kunnen zeggen dat we ons altijd op een kruispunt in de geschiedenis bevinden, het nu. We weten voor een deel wat er in het verleden is gebeurt en de toekomst ligt nog voor ons. We willen ons graag voorbereiden op de toekomst en hebben alleen het verleden als bron van informatie om die toekomst te voorspellen. We zoeken daarom naar patronen die we kunnen extrapoleren. In deze figuur, na driehoekjes volgen vierkantjes, dan vijfhoekjes, vervolgens duikt er een zeshoekje op. Dit lijkt een patroon en een zevenhoek lijkt het logische gevolg. We vergeten daarbij in ieder geval twee dingen. Ten eerste dat we selecteren met als doel tot een patroon te komen. Dingen die niet in het patroon passen strepen we dus weg. Ten tweede dat ons blikveld beperkt is, we weten gewoon niet alles. In de figuur gesymboliseerd door de spiraal, een totaal andere vorm, nog nooit gezien, maar wel aanwezig en mogelijk in de toekomst heel relevant.

zwarte zwaan 2-01Derde plaatje snappen we zelf ook niet meer.

Dit is ook één van de plaatjes die nog op de computer stonden, helaas snappen we zelf ook niet meer helemaal wat we er mee wilden vertellen. Daar moeten we het dan ook maar bij laten. Anders maken we de fout die Taleb zo verafschuwd, een verhaal bedenken om te zorgen dat iets (een gebeurtenis, of dit geval een plaatje) op een logische plek terecht komt. Dat doen we dus niet.

zwarte zwaan 1-05Vierde plaatje,bevestiging is geen bewijs.

Dit plaatje hebben we voor een groot deel overgenomen in ons boek over tegendenken. De boodschap, als iets je stelling bevestigt is dat nog geen bewijs voor de stelling. Spreekt verder voor zich. (het voorbeeld van de kalkoen komt veelvuldig terug in het boek)

zwarte zwaan 1-04Plaatje 5, niet te voorspellen, wel te verklaren

Ook hier gaat het weer om patronen, arrogantie en illusies. Achteraf is het voor je buurman heel makkelijk om te verklaren waarom jij je geld niet bij een bepaalde bank had moeten onderbrengen. Maar, toen deze bank nog niet failliet was, was er vrijwel niemand die je er voor waarschuwde. En zeker niet je buurman. Blijkbaar was het toen helemaal niet zo duidelijk.

zwarte zwaan 1-03 (2)Plaatje 6, we denken dat we deze nog wel snappen

Dit plaatje is nog wel te begrijpen. Centraal staat het begrip narratieve misleiding. Hiermee wordt bedoeld het construeren van een verhaal waardoor onverwachte gebeurtenissen gewoon in het patroon passen. Met andere woorden, we hoeven ons geen zorgen te maken, het was wel gek wat er gebeurde, maar eigenlijk ook heel logisch als je in ogenschouw neemt dat … en dat.. etc. Met narratieve misleiding hadden we een mooi verhaal over het derde plaatje kunnen schrijven, hoe het in het geheel past, wat het vertelt etc. Terwijl het gewoon een misbaksel was. Het gevaar waar Taleb op wijst is dat door narratieve misleiding mensen minder kritisch en waakzaam worden. Waardoor er juist meer onverwachte gebeurtenissen plaats zullen vinden.

zwarte zwaan 3-01 (2)

Plaatje 7, samenvatting van het boek op één A4.

Als laatste afbeelding een samenvatting van het boek op één A4. Het is duidelijk dat aan de opmaak nog heel wat gedaan moest worden, desondanks geeft het een aardig beeld van de kern van het boek.

samenvatting zwzwLink naar ons boek

Tot slot, in ons boek de “kunst van het tegendenken” hebben we een hoofdstuk gewijd aan het boek Zwarte Zwaan. Want, tegendenken helpt je om kritisch naar je eigen plannen te kijken. Maar tegendenken helpt niet bij het anticiperen op zwarte zwanen. Onze conclusie aan het eind van dit hoofdstuk, verwacht het onverwachte. Klik op deze link voor een pdf van dit hoofdstuk, of klik hier om ons boek te kopen.

Stijn van Liefland

 

Marc de Vos over extreme rijkdom (2: Van Hezewijk)

In de vorige blog is een analyse te vinden van het betoog van ‘Piketty-killer’ en Belgisch rechtsgeleerde Marc De Vos. Ik gaf aan dat ik de reactie van elite-deskundige Jos van Hezewijk op datzelfde interview hier ook zou posten. Jos en ik mailen af en toe over onderwerpen die ons beiden boeien. In dit specifieke geval (van het interview in de Volkskrant) gaf hij mij een uitgebreide reactie retour die ik van hem integraal mag overnemen.

Wat ik aan de reactie toevoeg is dat ik wederom een mindmap van de punten van Jos heb gemaakt. Ik heb daarbij dezelfde structuur van de eerdere mindmap aangehouden zodat beide blogs naast elkaar in dezelfde structuur gelezen kunnen worden.

Reactie van Jos van Hezewijk

Beste Rudy,

Volgens mij zit het betoog van De Vos vol tegenstrijdigheden.

  • De Vos kan wel denken dat tegenstelling arbeid – kapitaal niet
    meer van deze tijd is, maar Piketty heeft duidelijk aangetoond dat
    er een behoorlijk verschil zit tussen het rendement van kapitaal en
    arbeid. Ik vond het verschil overigens niet zo groot, hoewel het
    geaccumuleerd wel zwaarder gaat wegen en vooral, omdat relatief het
    meeste vermogen van arbeiders op gaat aan vaste lasten.
  • Hij vergist zich in de Forbeslijst, want daarop staan nu juist
    nauwelijks de Amerikaanse “erfenis miljonairs”, want die kunnen ze
    niet goed traceren en durven ze niet te publiceren. Ik schat dat
    dat evenals in NL 2/3 zou moeten zijn.
  • Zuckerberg en consorten zijn nu juist rijk geworden met gratis
    research en patenten van de Amerikaanse universiteiten en regering,
    hebben veelal kapitaal gemaakt met een strategie van oligopolie en
    stallen van kapitaal op belastingparadijzen. Bovendien hebben zij
    vooral de aandeelhoudende “erfenis rijken” rijker gemaakt. Dus het
    gaat wel degelijk om “erfenis miljonairs”. Verder is hoger inkomen
    altijd een kwestie van macht en heeft weinig te maken met
    verdienste.
  • Ik ben het overigens niet eens met Piketty dat het kapitaal
    vooral geërfd is. Dat is een domme masculiene benadering. Het is
    weliswaar dezelfde familienaam, maar er zijn iedere generatie 50%
    nieuwe genen van vrouwen ingekomen. Dus helemaal niet meer dezelfde
    familie. Bovendien verwateren die familiekapitalen door erfenissen,
    als ze al niet voortijdig ingepikt zijn door slimmere lieden of
    weggevallen door faillissementen.
  • Nu is het ook weer niet zoals De Vos stelt dat er veel goede
    ongelijkheid is, want de vermogens blijven wel voornamelijk in
    eenzelfde klasse. Waardoor voor velen er geen gelijke startpositie
    is.
  • Merkwaardig genoeg vindt hij wel dat iedereen in eenzelfde
    startpositie gebracht moet worden. Dat vind ik in principe ook,
    maat hij vergeet dat daarmee enorme kosten zijn gemoeid. Ik denk
    dat de budgetten van basisonderwijs verdriedubbeld moeten worden.
    Geen probleem overigens, want dat kunnen we zo bij het hoger
    onderwijs weghalen, want dat is vele malen minder rendabel. Maar ik
    denk niet dat ooit geld op tafel komt om de startpositie gelijk te
    maken.
  • Volgens mij doet zijn verhaal over tweeverdieners en scheidingen
    nauwelijks iets af aan de gezinsvergelijking. Het is eerder een
    uitwerking van welke gezinnen onderaan staan.
  • Met die vrouwenemancipatie gaat ie helemaal de fout in. Vroeger
    waren er gewoon bijna geen studentes.
  • Ik denk niet dat uit vrije wil hoogopgeleid trouwt met
    hoogopgeleid en laagopgeleid met laagopgeleid. Door niet gelijke
    startposities drijven ze al voor de huwelijksleeftijd volkomen uit
    elkaar.
  • Ik denk niet dat lager opgeleiden in staat zijn om hun kinderen
    een veel betere opvoeding te geven. Bovendien zal het niet zoveel
    lonen.
  • Hij gaat er ongefundeerd van uit dat intelligente mensen
    waardevoller zijn voor de samenleving. Hier komt dus de aap uit de
    mouw. Dit is nog nooit wetenschappelijk aangetoond. Integendeel zou
    ik zelfs zeggen onder verwijzing naar mijn essay over de
    verlichtingskerk. Het is gewoon machtsmisbruik.
  • Hij vergeet dat immigratie vooral ook heel slecht uitpakt voor de
    veel grotere groep van laagopgeleide autochtonen.
  • Cultuur is wel veel onderzoek naar gedaan, maar daar is men nooit
    goed uitgekomen. Maar belangrijk is dat Azië 2/3 van de
    wereldbevolking is en dus veel meer te bieden heeft, dat ze in
    cultuur enz. veel meer op blanken lijken en een 3x zo hoge
    startpositie heeft dan de Afrikanen. Overigens verdienen de Aziaten
    in de USA zelfs al meer dan de blanken.
  • Schulden hebben nu juist sterk in het voordeel van de
    kapitalisten gewerkt.
  • Als tijd je weinig oplevert dan neem je natuurlijk gemakkelijker
    vrije tijd.
  • Dat babyboomers meer hebben geprofiteerd en op kosten van latere
    generaties is nooit aangetoond en ook hier komen geen cijfers op
    tafel. Ook deze zogenaamde babyboomers uit de veertiger en
    vijftiger jaren hebben crises meegemaakt en zijn bovendien begonnen
    met een loon dat 1/3 was van de latere beginners op de
    arbeidsmarkt. Bovendien wordt steeds de demografische vergissing
    gemaakt dat in NL (en Ierland) de situatie geheel anders is dan
    elders. In NL zijn de meeste babyboomers geboren in de zestiger en
    zeventiger jaren. En tenslotte is van begin af aan om heel goede
    redenen afgesproken om de pensioenen deels te betalen uit de
    actuele premies. Anders zouden namelijk de premies 3x hoger moeten
    zijn. Dit kan wel een probleem worden als de economische groei
    structureel op een lager pitje komt te staan.

Groetjes, Jos

Mindmaps

Ik kom tot de volgende mindmap van de (meeste) punten die Jos opsomt. Voor de vergelijkbaarheid en consistentie herhaal ik daaronder ik de mindmap uit de eerdere blog.

ScreenShot001ScreenShot002

Het blijft jammer dat we hier geen volledige (onbetaalde) versie van de bron (auteur van het interview: Jonathan Witteman, VK 24 oktober 2015) mogen opnemen.

Rudy van Stratum

Het eerlijke verhaal van Paul Masselink over energie nul

Paul Masselink nam enkele weken geleden afscheid als medewerker van de provincie Noord-Brabant. Hij pakte deze gelegenheid aan om zijn visie te geven op de aanpak van het energieneutraal maken van de gebouwde omgeving tot het jaar 2050. Het gaat om een enorme opgave waarbij een simpele rekensom leert dat je elke dag 300 woningen energieneutraal moet aanpassen om in 2050 de doelstelling te halen. 35 jaar resterend, 45 werkweken per jaar, 5 werkdagen per week, maakt ongeveer 8.000 dagen. De bestaande nog aan te passen voorraad gebouwen delen door dat getal en je krijgt je dagdoelstelling. Boodschap: elke dag dat dit getal niet wordt gehaald loopt de achterstand op!

Onderscheidend

Ik ken Paul al iets langer en heb vaker zijn meningen, standpunten, visies aan mogen horen. Dit was echter de eerste keer dat ik zijn totaalplaatje over energieneutraliteit (en wat andere zaken) hoorde. Bij de lezing werd een boekje uitgereikt dat hier is te downloaden zodat u kunt meelezen.

Het betoog van Paul Masselink is onderscheidend met name door:

  • De integraliteit van de oplossing.
  • De eerlijkheid van het verhaal.
  • Het inzetten van low-tech oplossingen.
  • Het meedenken over de financiering.

Ik zal deze punten hieronder toelichten. Als leidraad heb ik het verhaal van Masselink samengevat in onderstaande mindmap.

Uitgangspunten

Het gaat dus om een enorme opgave en de tijd dringt. Vaak wordt bij dit soort discussies over (een tekort aan) energie vergeten waar het allemaal om draait: de mens zelf. Zoals Paul het beeldend uitdrukt: ‘In een plastic zak kun je niet leven’. Oftewel: isoleren van je huis is prima, maar zorg er wel voor dat er voldoende frisse lucht aanwezig is.

Een tweede uitgangspunt is dat de oplossing integraal moet zijn. Het gaat niet alleen om energie en niet alleen om woningen. Het gaat om (zie uitgangspunt hiervoor) om de mens en dus ook om gezondheid, welbevinden, frisse lucht, voldoende licht, een prettige ruimte, goede buren etc. En het gaat niet alleen om die ene woning (of dat ene kantoor) maar om de totale omgeving (het groen om de gebouwen heen, de publieke ruimte) waar ook voldoende gelegenheid is om te wandelen, te sporten, te verblijven.

Een derde uitgangspunt is dat de oplossing moet renderen. Dat betekent niet alleen dat je kijkt naar de Euro’s die het op korte termijn oplevert maar dat je breder naar de voordelen kijkt (dus ook naar de maatschappelijke voordelen) en dat over een langere tijdshorizon (dus niet alleen kijken naar de eerste 5 of 10 jaar). Misschien dat private bedrijven daar minder om malen maar een overheid moet wel die langere termijn horizon hebben. (( Het brede rendementsbegrip is op deze site vaker behandeld, zie bijvoorbeeld de reeks over rendement (meerdere delen). ))

Een vierde uitgangspunt is dat meerdere partijen een rol spelen bij het implementeren van de oplossing. Bedrijven zijn onmisbaar omdat daar de technologie en de fysieke productie en innovatie vandaan komt. Maar de overheid is nodig bijvoorbeeld om het voortouw te nemen en/of risicodragend kapitaal te verstrekken. Over deze rollen (en die van de pensioenfondsen) komen we later te spreken.

Het vijfde uitgangspunt is dat alle maatregelen beginnen bij preventie (alle energie die je niet nodig hebt hoef je ook niet op te wekken). Dit is natuurlijk het voorzorgsprincipe en onderdeel van de ’trias energetica’ waar Stijn al eerder over schreef.ScreenShot076

Het eerlijke verhaal

Het zesde en laatste uitgangspunt is dat je altijd een eerlijk verhaal moet vertellen. Naar mijn mening is het juist hier dat Paul zijn verhaal afwijkt van veel wat ik om me heen hoor en lees over dit onderwerp.

Allereerst: het begrip ‘energieneutraal’ wil zeggen dat je per saldo evenveel energie verbruikt als je opwekt. Vaak wordt dat begrip verward met ‘energienota nul’ oftewel: per saldo ben je geen geld meer kwijt aan energierekeningen. Je ziet dit ook terug (op zijn minst als suggestie) in diverse overheidscampagnes rond ‘energie nul’. Paul benadrukt dat energieneutraal niet wil zeggen dat de energiefactuur definitief is verdwenen. Omdat veel mensen tegelijk behoefte hebben aan energie (de vraag is dan hoog) zal de prijs van energie op dat moment ook hoog zijn. Verder geldt vermoedelijk dat door de enorme impuls die zo aan de energiemarkt wordt gegeven (veel nieuwe decentrale opwekking door eigen zonnepanelen) de energieprijzen voorlopig laag zullen blijven: juist in de periode dat de ‘voorbeeldcalculaties’ uitgaan van alsmaar stijgende energieprijzen om zo tot een interessante terugverdientijd te komen. (( Overigens betekent de verwachting dat enorme prijsstijgingen van olie zullen uitblijven ook dat Shell het niet langer winstgevend acht om door te gaan met winning van nieuwe bronnen op moeilijke plekken, oftewel het aanbod zal ook weer afnemen. ))

Kortom: energieneutraal is noodzakelijk maar je moet het niet doen puur en alleen omdat je er een financieel rendement op korte termijn mee kunt genereren.

Een andere nuancering (niet bij Paul terug te vinden overigens) is dat energieneutraal op individueel niveau een rare doelstelling is die economisch (en maatschappelijk) niet zo voor de hand ligt. Immers: de grootste voordelen behaal je door de minst energiezuinige gebouwen (over heel Nederland) iets energiezuiniger te maken. Hoe energiezuiniger een woning is, hoe ‘duurder’ het wordt om die woning nóg energiezuiniger te maken. Maar ook op individueel gebouwenniveau is het écht 100% energieneutraal maken nog te duur om écht financieel renderend te kunnen zijn (wij hebben hier vorig jaar een hele serie aan gewijd).

Een eerlijk verhaal betekent dus dat je bij je communicatie over duurzaam bouwen niet alleen op de knop ‘geld verdienen’ moet drukken. Wat we niet (moeten) willen is dat burgers een lening afsluiten om hun huis energieneutraal te maken om uiteindelijk tegen hun verwachting in met een ongewenste restschuld achter te blijven.

Een ander punt rondom eerlijkheid: zijn subsidies slecht of ongewenst om tot energiebesparing te komen? Misschien. Maar het eerlijke verhaal betekent dat je ook moet vertellen dat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen op dit moment zwaar wordt gesubsidieerd (dat heeft te maken met staffelkortingen die grote industrieën krijgen bij hun inkoop van energie). Paul laat in een berekening zien dat elk Nederlands gezin zo’n € 1.000 jaar betaalt aan het in stand houden van het gebruik van fossiele grondstoffen. Daar lees je in de kranten zelden over.

De inhoud

Nu dan eindelijk de inhoud van de aanpak van Paul Masselink (die moet voldoen aan de genoemde uitgangspunten).

Het begint bij grootschalige isolatie (preventie!) van heel veel verouderde woningen. Dat kan alleen goedkoop als sprake is van grootschalige efficiënte massaproductie. Paul constateert dat de markt niet spontaan tot zo’n grootschalige aanpak komt. Logisch: op korte termijn is sprake van onvoldoende rendement en een te hoog risico, bovendien ontbreekt het aan de benodigde coördinatie tussen private partijen. Ergo: er ligt voor de provincie een taak om een grote fabriekshal op te tuigen waar grootschalige ‘verpakkingen’ voor woningen worden gefabriceerd. De aanpak is standaard en modulair (hele rijen woningen worden  zo in een mum van tijd van een verpakking voorzien) maar laat ook maatwerk in kleur en uitbreiding toe. Alleen met zo’n aanpak kan de kostprijs van woningisolatie flink omlaag en ontstaat er ook ruimte en budget voor innovatie. De overheid kan zo een nieuwe markt creëren en de ingang vormen voor private partijen om het daarna over te nemen. Burgers die bereid zijn snel toe te happen (early adaptors) kun je verleiden met een instapkorting. Kortom: dit gaat geld (subsidie) kosten maar verdient zich op termijn terug.

Omdat de mens centraal staat, gaat isolatie en preventie per definitie samen met ventilatie (in een zak kun je niet wonen). De omgeving moet vergroend worden om te zorgen voor voldoende verkoeling in de zomer, om (de toename van) hemelwater goed te kunnen afvangen en om een aantrekkelijke omgeving te bieden voor wonen en werken. Ook hier geldt dat aanpassing van de omgeving zich op termijn terug verdient. In het boekje is meer te vinden over gestapeld parkeren en over het slimmer omgaan met watergebruik.

ScreenShot080

Energy Buffer Unit

Hoe dan de wél benodigde energie op te wekken? Met kernenergie! Maar wel met kernenergie zonder risico’s, oftewel door gebruik te maken van de bijna oneindige voorraad energie die de zon als kernenergiecentrale dagelijks op ons afvuurt. Zonnepanelen worden steeds beter en goedkoper en de volgende stap is dat de cellen onzichtbaar geïntegreerd zijn in bouwonderdelen (zoals dakpannen). En dan moeten we ook eens af van de oude afspraken om energie centraal AC (wisselstroom) te transporteren en daarna met (transformatieverlies) weer om te zetten naar DC of gelijkstroom. Als we zodadelijk onze energie met gelijkstroom via zonnepanelen in ons huis krijgen dan is het zonde om al die energie weer om te zetten naar 230V AC (en weer terug naar DC om bijvoorbeeld onze smartphone op te laden of onze LED-tv aan te zetten).

De opslag van energie? Zoals gezegd betekent energieneutraal niet dat op elk moment de balans per gezin in evenwicht is. De standaard oplossing waar nu aan gedacht wordt is: powerwalls (bijvoorbeeld van Tesla) om tussentijdse energieoverschotten op te slaan. Niet doen, zegt Paul: te duur en bovendien zitter er schaarse grondstoffen in (traditionele) accu’s. Ik had er nog niet van gehoord maar er zijn low-tech oplossingen die het mogelijk maken heel goedkoop en zonder inzet van dure en schaarse grondstoffen lokaal energie te bufferen. Ik noem hier slechts de ‘Energy Buffer Unit’ en de ‘Eisspeicher’ (zie foto’s). Zo ontstaat een gelaagd systeem van gezin/woning naar wijk naar stad die de schommelingen in vraag en aanbod kan opvangen zowel over de dag-nachtcyclus als over de seizoenen.

 

De financiering

ScreenShot081

Eisspeicher

Dan wat vaak in discussies de hamvraag is: wie gaat dat betalen? Een aantal zaken heb ik hierboven al genoemd. De grootschalige productie van isolatie zal leiden tot betere oplossingen en lagere prijzen. Die investering zal van de overheid moeten komen. Snelle kopers krijgen instapkortingen. Waar komt het geld voor deze publieke uitgaven vandaan? Als de subsidies op olie (geleidelijk) worden afgeschaft dan komt er geld beschikbaar voor dit soort duurzame maatregelen.

Wellicht worden de maatregelen en investeringen (door de prijsdalingen van isolatie, opwekking etc) uiteindelijk (voor de burger) zelfs financieel en op kortere termijn renderend. Maar, zoals het eerlijke verhaal gebiedt, daar kan geen garantie voor worden afgegeven. Als we breder naar de investeringen kijken en op de langere termijn kijken, dan is de kans groot dat er sprake is van een behoorlijk maatschappelijk rendement. Goedkopere energievoorziening, goedkopere watervoorziening, minder kosten voor bijkomende schades (vervuiling, overstroming) enzo verder. Er is rationeel bezien dus weinig tegen om de overheid als financier te laten optreden via het oprichten van speciale revolverende fondsen. En waarom zouden we als mede-eigenaars van onze pensioenfondsen niet dát geld beschikbaar stellen voor duurzame investeringen?

Eindoverweging

Ik was verbaasd over de volledigheid van Paul’s verhaal. 30 jaar denken en doen rond duurzaamheid (niet alleen als ambtenaar overigens), dat zie je terug! Toch had ik op het eind een belangrijke vraag.

Wat zijn de belangrijkste inzichten die ik uit het betoog van Paul haal?

  • Technisch kunnen we de geformuleerde doelstelling gewoon realiseren (check!).
  • Zeker als we schaaleffecten behalen en low-tech oplossingen omarmen (check!).
  • Het geld om die zaken voor elkaar te boksen is beschikbaar, met name via overheden (afbouw oliesubsidies) en pensioenfondsen (check!).
  • Er is een prettig financieel rendement te behalen. Voor de burgers misschien niet financieel en op korte termijn maar voor het collectief vrij zeker wel op langere termijn (check!).
  • Kortom: technisch én financieel is het haalbaar en heeft het voor iedereen positieve effecten (euhhh ..?).

De brandende vraag die overblijft is: en als dat dan zo is, wat mis ik dan nog?

Want: ik zat in een grote zaal in het provinciehuis in Den Bosch toen ik dit verhaal hoorde. Ik heb goed om me heen gekeken, naar de gezichten van de overige toehoorders. In de zaal zaten ambtenaren, bestuurders, politici en ondernemers. Een reactie die je had kunnen verwachten was: na de lezing ontstaat een enorm geroezemoes en steeds harder praten en het eindigt in een enorm feest met iedereen dansend op de tafels. Het probleem wordt aangepakt en opgelost! En we worden er allemaal beter van (en die paar bedrijven die nog afhankelijk zijn van olie compenseren we uit het surplus).

Maar dat was niet wat ik daarna zag. Mensen liepen rustig naar de uitgang en dronken een glas en deden een plas. Wow! Wat moet je nog vertellen om dat effect te bereiken? Dat de beurskoers met 2% is gestegen? Dat we het laatste kwartaal weer een kleine groei hebben laten zien in ons BBP? Dat de huizenprijzen weer wat aantrekken?

Of moet de informatie nog beklijven? Was het zo nieuw dat het niet meteen pakt? Nee, ik geloof niet dat het probleem hier is het verwerken van nieuwe informatie.

En dat is mijn nuancering van het prachtige verhaal van Paul Masselink. Hij heeft vergeten te kijken naar de belangen en naar de denkfouten. Te weinig aandacht voor de soort mensen die wij zijn en te weinig aandacht voor in het systeem ingebouwde rituelen. Ik moet denken aan ons eerdere verhaal over (het verdwijnen van) de gloeilamp en waarom dat toch nog lang heeft geduurd. Er moet zeker een vervolg komen op deze aanpak: wat mist er nog in dit verhaal? Hoe kunnen we de nog bestaande hindernissen beter in kaart brengen om ook die uiteindelijk van een passend antwoord te voorzien?

Rudy van Stratum

Tegendenken over afval scheiden

Dit artikel over het nut van scheiden van afval is de aanleiding voor deze blog.  (The reign of recycling, John Tierney, New York Times 3 okt 2015)

Een leuk voorbeeld van tegendenken. Het klinkt zo logisch: het scheiden van afval en dus het meerdere malen gebruiken (recyclen) van schaarse bronnen, is goed voor het milieu. Maar is dat ook zo? Deze auteur kijkt naar de situatie vanuit een Amerikaans perspectief en (maar daar kom ik later op terug) misschien ook wel met een bepaalde vooringenomenheid.

Even vooraf: ik heb zelf geen mening over het nut van afval scheiden simpelweg omdat ik de feiten onvoldoende ken. Het gaat er mij hier om de redenering van deze auteur te volgen. Eerst maar eens redelijk ‘plain’ in een mindmap. Daarna op een andere manier.

Mindmap afval scheiden

Het eerste argument is dat afval scheiden economisch niet rendabel is. Dat heeft te maken met dalende prijzen van de grondstoffen die de scheiding van afval oplevert. Dat betekent dus minder inkomsten (voor de verwerkers van het afval). Aan de andere kant dalen de energieprijzen die weer kunnen zorgen voor dalende inkomsten (omdat een deel van het afval wordt verbrand en verkocht als energie. Daar staat tegenover dat afvalverwerkers ook energie inkopen en dat is dan weer een voordeel). Het verwerken van afval is blijkbaar een arbeidsintensief proces, ergo bij stijgende kosten van arbeid is dat ook vervelend. Lang verhaal kort: afval scheiden zal steeds minder lonend worden en de auteur meldt dat er al flink wat recyclebedrijven failliet zijn gegaan.

(Nuancering RvS: dat de prijzen van grondstoffen dalen mag dan zo zijn als je naar de laatste jaren kijkt, het lijkt me onvermijdelijk dat een aantal grondstoffen op termijn schaarser wordt en op den duur weer in prijs zullen stijgen).

Wij hebben dan nog de neiging steeds meer te willen scheiden. Je begint met het scheiden van de meest schaarse grondstoffen en daar is dan nog een economisch verhaal bij te houden. Naarmate je verder gaat verfijnen in het scheiden wordt het rendement nog weer lager.

Als recyclebedrijven minder verdienen (en failliet gaan) dan is er ook minder geld beschikbaar om beter te worden in het scheiden van afval. Dus minder innovatie in scheidingstechnologie.

Dan suggereert de auteur dat het scheiden van afval een aantal bijkomende effecten heeft. Er moeten meer vrachtauto’s rijden en het zorgt voor meer stankoverlast (bij huishoudens, dus daar waar je er last van hebt). Verder gaan er banen verloren omdat bij een succesvolle scheiding er minder nieuwe producten gemaakt hoeven te worden (RvS: vreemd argument. Stel dat je door slimmer te sporten minder ongelukken krijgt en dus minder ziekenhuis bezoek, dan zijn er minder dokters en ziekenhuizen nodig, dat betekent verlies aan werkgelegenheid, maar dat kan toch geen probleem zijn?). Blijkbaar worden veel plastic flessen tijdens het scheiden gespoeld met warm water (dat deels wordt verwarmd met kolen gestookte centrales). In die gevallen is zelfs sprake van een negatief milieu-effect van scheiden.

ScreenShot070

En stel nu eens dat het allemaal toch helpt, dat scheiden van afval: zet het dan ook zoden aan de dijk? Dat blijkt ook reuze tegen te vallen. Een vliegritje van New York naar Londen (per persoon) kan pas worden gecompenseerd als je 40.000 plastic flessen hergebruikt. (RvS: je zou kunnen zeggen, dan moet je dus minder ritjes met het vliegtuig maken, niet per se een argument om geen plastic meer te scheiden). Het gebruiken van tot de verbeelding sprekende extreme getallen lijkt op een retorische truc van de auteur, zie verderop.

Ik zet de 3e tak van de mindmap (rode kleur) even opzij en ga alvast naar de conclusies (oranje kleur). Het alternatief (afval niet scheiden en gewoon naar de stort brengen) is beter. Hoe zit het met de bezwaren van vuilstort? Er gaat (dure) grond verloren? Valt reuze mee. Als alle afval van alle Amerikanen gedurende de komende 1000 jaar op een hoop wordt gegooid: waar hebben we het dan over? Dan is slechts 0.1% van alle weilanden van de VS een vuilnisbelt. (Wederom zo’n slimme truc om met extreme getallen iets beeldends te boetseren). En dan nog: die dure grond is niet verloren, daar kun je een park van maken. Maar hoe zit het dan met de giftige gassen die vrijkomen? Die kun je afvangen en verbranden dus dat levert ook nog eens geld op.

Terug naar de rode tak. Pas ná het lezen van dit artikel kreeg ik het idee dat hier de crux van de redenering zat. Het gaat om het verlies aan keuzevrijheid dat de auteur in de weg lijkt te zitten. Een Amerikaans verhaal, dat me doet denken aan het ontstaan van ‘de ideologie van de vrije markt’ (zie met name de recente blog over het boek ‘De grootste show op aarde’). Het is de groenlobby die op een niet-rationele manier ons dwingt om te scheiden. Die groenlobby lijkt ook nog eens een groenhobby voor met name het welvarende deel van de natie (in wijken met lagere inkomens wordt blijkbaar minder afval gescheiden). De auteur noemt het scheiden van afval een ritueel dat sommigen van ons een goed gevoel bezorgt.

Een andere blik

Pas ná het lezen van het artikel dacht ik: het lijkt de wereld op zijn kop. De suggestie wordt gewekt van ‘kom, laten we de feiten eens op een rij zetten en kijken wat het beste is’. Maar met het venijn in de staart zou het best eens andersom kunnen zijn: ‘ik ben voorstander van keuzevrijheid, het scheiden van afval gaat tegen dit principe in, ik ben dus tegen afval scheiden’. Met andere woorden: er is sprake van een sterke overtuiging die niet ter discussie staat. Maar in plaats van dat ik die overtuiging benoem, verpak ik de overtuiging in een logisch verhaal. (( In ons boek ‘De kunst van het tegendenken’ houd ik een pleidooi om een redenering (zoals in een artikel in de krant) af te pellen als ware het een wiskundig-economisch model. Dus je gaat op zoek naar de verborgen vooronderstellingen, overtuigingen en ‘exogenen’. Dan kijk je hoe de redeneerlijn is, dus van welke logica of redeneertrucs gebruik wordt gemaakt (dat is het eigenlijke economische model). Tenslotte kijk je naar de ‘uitkomsten’ of resultaten van het model. Deze metafoor van het economische model werken we uit voor het boek ‘Plastic Panda’s’  van Bas Haring. )) Misschien zat de auteur ook aan de conclusie vast omdat hij in 1995 al had voorspeld dat afval scheiden onrendabel zou zijn.

Nogmaals: of het écht zo is, weet ik natuurlijk niet. Ik kijk gewoon of ik dit verhaal ook kan reconstrueren vanuit deze andere blik. Dus tegendenken over tegendenken. Welke strategie zou deze auteur (bewust of onbewust) gebruikt kunnen hebben? Ik kwam op het volgende:

 

ScreenShot071

 

Ter voorbereiding van je verhaal (dat je voor de krant wilt schrijven etc) zet je naast elkaar: hier ben ik TEGEN (het scheiden van afval, want botst met belangrijke waarde van keuzevrijheid), en hier ben ik VOOR (alles naar de stort). De strategie is nu een dubbelslag: je gaat UITVERGROTEN en RELATIVEREN. Je vergroot de nadelen van de ’tegenstander’ en de voordelen van je eigen standpunt. Je relativeert omgekeerd de voordelen van de ’tegenstander’ en de nadelen van je eigen standpunt.

Ik heb dezelfde argumenten die al in de mindmap staan opnieuw gepakt en nu ergens in een van de kwadranten neergezet. Bij het uitvergroten (horizontaal lezen, bovendeel) krijg je dan: afval scheiden betekent dat er veel moet (verplicht is), het is oneerlijk (vooral leuk voor de rijken) en het kost ook nog eens geld. Bij het relativeren (horizontaal lezen, beneden deel) krijg je het omgekeerde: er kan heel veel (vrijheid van keuze), het is eerlijk (voor rijk en arm) en het is ook nog eens slim rationeel (levert geld op, want scheiden MAG ook maar dan wel 80/20). Hier is sprake van een reframe van het vervelende en negatieve MOETEN naar het fijnere en vrijere en positieve MOGEN.

Vervolgens strooi je nog wat leuke beeldende getallen door je betoog heen en voila: het verdedigen van je diepe overtuiging vermomd in een rationeel logisch jasje.

Nogmaals: ik heb me niet in de materie zelf verdiept dus wellicht snijdt het betoog desondanks op veel punten hout (wel interessant hier nog eens dieper in te duiken). Daar ging het me dit keer niet om: ook ik vond dat ik het recht had om het gevoel dat ik ná lezen van dit verhaal kreeg voor mezelf te rationaliseren.

Rudy van Stratum

De grootste show op aarde (deel 2)

In de vorige aflevering heb ik het recente boek van Koen Haegens (‘De grootste show op aarde’) over de mythe van de vrije markt (op mijn manier) samengevat en besproken. Ik wil aan het boek en de bespreking daarvan graag een aantal persoonlijke reflecties en kanttekeningen toevoegen. Ik heb dat in die vorige blog ‘een beetje van Maggi’ (en een beetje van mezelf) genoemd.

Strekking

De strekking van het boek van Haegens is dat dé vrije markt niet bestaat. In ons dagelijkse leven hebben we op vele manieren interactie met andere mensen om ons heen en er is maar een relatief klein deel van die interacties die je ‘markt’ zou kunnen noemen. ‘Markt’ heeft dan te maken met (economische) ruil, prijzen en schaarste. En als het dan al ‘markt’ is dan zijn die markten verre van ‘perfect’ zoals de theorie en de mythe ons wil doen geloven. Iets of iemand wil (zo lijkt het) ons die rijke en geschakeerde werkelijkheid onthouden en wil ons in plaats daarvan die ene beperkende blik opdringen. Zo lijkt het of we geen keuze hebben en dat de markt voor ons bepaalt wat we kunnen en wat we moeten doen.

Met ‘een beetje van Maggi’ geef ik aan wat ik mis in het boek. Of beter: wat ik aan de discussie zou willen toevoegen.

Structuur van Maggi

Ik heb mijn bespiegelingen geclusterd in onderstaande mindmap. Ik bespreek de verschillende armen van de mindmap (met de klok mee, te beginnen zo rond één uur) hieronder.

 

De grootste show op aarde - 5

Micro versus macro

Een markt (perfect of niet) is een coördinatiemechanisme.  Het woord ‘coördinatie’ zegt het al: het is een samenspel, een interactie, van kleinere losse delen. Een markt bestaat niet op zichzelf, het is de resultante van iets anders. Het zijn de vele individuele acties of gedragingen van mensen (‘economische actoren’ in verhullend jargon) die samen de markt vormen.

Je zou ook kunnen zeggen: de markt dat is de optelsom, dat is macro. De onderbouwing van die markt, de losse handelingen van de actoren, dat is micro. Beiden. micro en macro, hangen op een bepaalde manier met elkaar samen. Het ene heeft met het andere te maken. Als ik zo terugkijk op het boek van Haegens ligt zijn focus vooral op macro en laat hij na dieper te graven naar het fundament van die markten (nogmaals, los van of ze wel of niet perfect zijn).

In economisch jargon: bij de mythe van de ideale vrije markt uit de boekjes hoort noodgedwongen de mythe van de ‘homo economicus’. De homo economicus is die net zo wereldvreemde economische agent die volstrekt rationeel op basis van alle beschikbare informatie die keuze maakt die hem het meeste voordeel oplevert. Die homo economicus kan zijn de naar maximale winst strevende ondernemer of de naar maximaal nut strevende consument of de naar het hoogste inkomen strevende werknemer.

Haegens besteedt niet of nauwelijks tekst aan deze belangrijke premisse voor ideale vrije markten. Geen ideale vrije markt zonder homo economicus. Maar en dat is mijn tweede punt: hoe zit het met de omgekeerde beweging? Moeten we afzien van de homo economicus als we erkennen dat de ideale vrije markt niet bestaat en ons het zicht op de werkelijkheid beneemt? Is homo economicus net zo fout of beperkend? Of kunnen we vasthouden aan homo economicus en toch laten zien dat coördinatie tussen die lieden niet perfect is?

Homo economicus

Om dat thema verder uit te werken heb ik onderstaande matrix getekend:

De grootste show op aarde - 6

Boven (van links naar rechts) staat het micro gedrag van de losse agenten. Aan de zijkant (van boven naar beneden) staat de marktcoördinatie of het macro gedrag. Er zijn nu vier mogelijkheden, elk voorgesteld in een los kwadrant. De beweging van links naar rechts en van boven naar beneden is van ‘veel naar weinig’, van ‘perfect’ naar ‘minder perfect’.

We beginnen linksboven. Dit is wat we mainstream of neo-klassieke economie noemen. Iedereen is perfect rationeel, maximaliseert zijn doelfunctie, op basis van alle informatie die vrijelijk en kosteloos beschikbaar is etc. De markten die spontaan en efficiënt werken zorgen voor de bekende evenwichten waar niets aan te verbeteren valt en waar we vooral vanaf moeten blijven.

Nu gaan we een stapje naar onder: we nemen aan dat die agenten nog steeds rationeel zijn en alle informatie die ze kunnen bemachtigen gebruiken in hun eigen voordeel. Maar ditmaal werkt de coördinatie op die markten niet meer zo lekker. De afgelopen honderd-plus jaren hebben vele vele economen hier hun werk gedaan. En in mijn ogen goed en nuttig werk gedaan. We hebben wetenschap over monopolies, duopolies, monopolistische concurrentie, speltheorie, arbeiderszelfbestuur en zo verder tot onze beschikking. Dus zelfs met veel wiskunde, in de officiële tijdschriften die voor erkenning in de beroepsgroep zorgen, hebben we oog voor niet-perfecte markten.

Wat hier aan de hand is: de economische agent blijft net zo beperkt zijn rationele werk doen maar ziet zich geconfronteerd met een andere context. Informatie kost bijvoorbeeld wel geld of moeite. Of er is sprake van een informatievoordeel van de ene partij ten opzichte van de andere partij. Of de ene partij is groter en machtiger dan de andere partij. Of er is sprake van ingebouwde vertragingen. Overigens erkent Haegens dit ook in zijn boek, maar het stelt wel de vraag waarom al die andere inzichten (uit de economische theorie) het niet gehaald hebben bij het grote publiek.

Dan gaan we naar de rechterkant van het diagram. Nu nemen we eens aan dat economische agenten niet meer 100% rationeel zijn. Perfecte markten en niet rationele agenten (rechts boven): dat lijkt mij intern tegenstrijdig. Ik ken daar geen voorbeelden van, noch in de praktijk noch in de theoretische literatuur van economen of psychologen.

Dan rechtsonder, daar wordt het weer interessant. We hebben agenten die niet zo rationeel handelen en dat resulteert in niet perfecte markten. Ook daar is veel onderzoek naar gedaan. De recente tak van de gedragseconomie zou ik in dit vak willen plaatsen. Mensen zijn geen puur-rationele wezen en maken systematisch fouten. Ze schatten dingen verkeerd in, ze houden geen rekening met wel bestaande kosten etc. We hebben hier op deze site veel geschreven over denkfouten en over verborgen kosten (( Zie met name ons boek ‘Tegendenken’. )) , wat mij betreft past dat allemaal in dit vak. Het boek van Haegens laat deze meer recente inzichten (laatste 20-30 jaar) achterwege. Dan nog blijft ook hier de vraag: waarom komen deze meer genuanceerde inzichten wederom niet terecht in de beeldvorming over markten?

Dan nog iets over die homo economicus. Misschien een persoonlijke worsteling. Misschien ben ik te veel gebiased door mijn opleiding en mis ik systematisch iets. Maar betekent de nieuwe rijkheid aan economische inzichten van niet-rationele mensen in niet-rationele markten nu ook dat de homo economicus net zo fout of besmet is als de mythe van de vrije markt? Ik ben daar nog lang niet van overtuigd. Ik kan vasthouden aan de rationeel calculerende burger of ondernemer en toch erkennen dat er sprake is van denkfouten. Immers: gegeven de denkfouten en de kosten van informatieverwerving zal ik er alles aan blijven doen mijn doelstelling maximaal te halen. De auto werkt dan wel niet perfect maar gegeven dat ik niet oneindig snel rijd en dat ik onderweg moet tanken en dat er een wegopbreking is en dat ik altijd een keer de verkeerde afslag neem, zal ik wel degelijk proberen zo snel mogelijk op mijn bestemming aan te komen. De economie (als wetenschap) is ook een zoektocht om die imperfecties beter in beeld te krijgen. Of laat ik het omgekeerd stellen: waarom zou ik mijn doel niet willen bereiken? Misschien moet de nuancering zijn: dat doel kan en mag alles zijn, het hoeft geen winstmaximalisatie te zijn, dat kan ook zijn ‘iets leuks doen’, ‘een goed gevoel hebben’. Dan nog sluit het rationaliteit (dichter bij je doel willen komen) niet uit.

Maar ook hier geldt: de homo economicus is een fictie, hij bestaat niet echt. Het is dus ook een mythe, net zo goed als de vrije markt dat is. Maar waar de mythe van de vrije markt bewust wordt ingezet om de overheid terug te dringen en onze vrijheid belemmert, geldt dat ook in die mate voor de homo economicus? Ik denk nog steeds dat veel van de geschiedenis verklaart kan worden in termen van de homo economicus. Neem het voorbeeld van Haegens zelf: de kapitalisten doen alle moeite om de fictie van de vrije markt overeind te houden. Welnu, dat is perfect rationeel, dat behartigt immers hun belang! Neem het aspect van de economische wetenschapper die graag beroemd wil worden en dus alleen publiceert met veel wiskunde over irrelevante zaken? Perfect rationeel. Neem de bankiers die de woekerpolis bedenken: homo economicus ten voeten uit. Neem Volkswagen die met software sjoemelt om meer auto’s te verkopen en de normen te omzeilen: dat is wat je kan verwachten, rationeel gedrag.

Tijdsgeest en timing

Een heel ander punt nu. Dat complot van kapitalisten om die vrije markt te idealiseren dat speelt al minstens 150 jaar. Het is misschien sinds Ayn Rand en Friedman wat grootschaliger en krachtiger geworden, maar het denken over ideale vrije markten is echt al heel erg lang aan de gang en altijd mainstream in de economische literatuur geweest. Ik heb hierover al gezegd dat met de toename van de benodigde wiskunde (nabootsen van natuurwetenschappen) het schrijven over niet-perfecte markten heel lastig wordt. Wiskunde houdt nu eenmaal niet van hoekige oplossingen. Dus het is niet zo vreemd dat Arrow-Debreu het eerdere werk van Walras met nog mooiere en elegantere wiskunde vervolmaakten.

En in die 150 jaar hebben van denken over ideale vrije markten (als mainstream) hebben we allerlei economische realiteiten meegemaakt. Toen ik in de jaren 70 en 80 economie studeerde toen wilde bijna niemand in het bedrijfsleven werken. De motivatie ‘veel geld willen verdienen’ kwam je toen nog niet zo vaak tegen. Ondernemers waren bepaald niet hip en sexy. Het lijkt of het denken over markten en ondernemerschap ergens eind jaren 80 vrij snel en massaal is omgeslagen. Het zal met de val van de muur te maken hebben, ik heb dat niet helemaal scherp. Maar hoe dan ook lijkt er de laatste 25 jaar sprake van een andere tijdsgeest. Het is geen continue proces van ‘steeds meer denken over vrije markten’ geweest. Het lijkt een proces met horten en stoten geweest. Is het dus ook niet gewoon een toevallige samenloop van omstandigheden geweest? Elke tijd heeft haar eigen mythes en nu hebben we gewoon een tijdje de mythe van de vrije markt?

Kortom: ik kan Haegens wel volgen in zijn betoog, maar misschien ook omdat ik het verhaal graag wil geloven. Maar wat meer aandacht voor de historische hick-ups had het betoog nog sterker gemaakt.

Het geloof en de gelovigen

Ik noemde het in de vorige blog al: een mythe kent twee gezichten. Je kunt wel een mythe willen maken maar het is pas een mythe als grote groepen mensen die mythe omarmen. Dus wat is hier aan de hand met die vrije markt? Het aanbod is bij Haegens beter uitgewerkt dan de vraag. De mythe van de vrije markt wordt aangeboden door de kapitalisten, kan ik volgen. Immers: de mythe zorgt ervoor dat de overheid je niet te veel met je zaken bemoeit. En dat economen inhaken op die mythe kan ik ook volgen. Er is vraag (bij economen) naar heldere ‘ideale’ modellen die zich wiskundig lekker laten kneden. Op enig moment ontstaat er dan een momentum (een kritische massa aan artikelen, aan wiskundig uitgewerkte theorievorming) waarbij het gewoon makkelijk is als beginnend econoom om daar op aan te sluiten. Maar hoe zit het met de kritische journalisten, de radiomakers, de overheidsdienaren? Ook zij lijken allemaal te geloven in de mythe van de vrije markt. Met name die ambtenaren kunnen me soms verbazen.

Ik zit regelmatig bij bijeenkomsten waar een ambtenaar blij is te kunnen constateren dat iets ‘zonder subsidie’ is ontstaan, ‘waarbij onze rol minimaal is’ en sterker nog: ‘dat er gelukkig ook rendement wordt gemaakt’. En vervolgens zit iedereen dan ook goedkeurend te knikken. Yes, laten we allemaal doen waar ondernemers goed in zijn!

En in het onderwijs: waar dat Business Model Canvas als een goede onderzoekstool wordt gezien voor nagenoeg alle uitdagingen waar we voor staan. Waarmee je leerlingen onbewust leert denken in doelgroepen, afzetkanalen, niches, consumenten, onderscheidend vermogen. Natuurlijk is daar niets mis mee zolang je je bewust bent van de reikwijdte van de tool. De ingevulde Canvas van een woekerpolis ziet er namelijk helemaal top uit. Dus wat is het probleem?

Maar ik geloof niet dat die ambtenaren en die docenten bewust bezig zijn de mythe te verspreiden, of belang hebben bij zo’n aanpak of houding. Ik zou de verdieping echt zoeken in de nieuwe inzichten uit de denkfouten literatuur. We willen ergens bij horen, we volgen de stroom, we volgen de leider, we gaan geloven wat we vaak horen. Het is de kracht van een goed verhaal, de kracht van reclame, soms zelfs als het tegen ons eigen belang in gaat, zeker op langere termijn. Over reclame als fenomeen gesproken: reclame is (zover ik weet) economisch-theoretisch bezien een groot raadsel. Waarom zou je in perfecte markten waarin iedereen alle informatie over alle producten kent (inclusief de kleine lettertjes) zoveel geld uitgeven aan reclame? Het bestaan van reclame is zo’n beetje hét bewijs dat de perfecte markten niet bestaan. Maar dat snapt ieder kind en toch blijven we met zijn allen geloven in de heilzame werking van perfecte markten. Nog maar een keer: hier is echt meer aan de hand.

Dus een betere uitwerking van hoe ‘wij met zijn allen’ (ik incluis) mee zijn gegaan in de stroom had het boek nog beter gemaakt.

De mythe van het ondernemerschap

Ik heb het hierboven al een paar keer aangestipt. Op macro niveau hebben we dan de mythe van de vrije markt. Op micro niveau lijkt de pendant die net zo beperkend kan werken de mythe van het vrije ondernemerschap. Waar een ondernemer in de eerdergenoemde jaren 70 nog meewarig werd aangekeken (‘oh, die wil alleen maar geld verdienen’), lijkt het nu 180 graden omgedraaid. De ondernemer is de held van deze tijd, alle problemen kunnen door ondernemers worden opgelost. Want ondernemers zijn creatief, flexibel en met name innovatief. Dat in tegenstelling tot een ambtenaar die saai is en vooral hindernissen opwerpt. In de serie over ‘Winst’ van Annemarie van Gaal heb ik hier al over geschreven.

Ik zou dus een pendant op het boek van Haegens kunnen schrijven. Een aanzet is te vinden in een eerdere blog die de 10 mythes over ondernemerschap op een rijtje zet. Pikant is overigens om hierbij op te merken dat de economische theorie hier heel duidelijk over is (en het dus oneens is met de mythe). Een ondernemer volgens diezelfde neo-klassieke mainstream economen is iemand die intrinsiek lui is en zoveel mogelijk pegels wil verdienen door zo weinig mogelijk te doen. Is zo’n ondernemer vóór concurrentie of voor een vrije markt? Zeker niet! Zo’n ondernemer is voorstander van een monopolie voor zichzelf. Is zo’n ondernemer tegen subsidies? Niet zolang die subsidie hem ten goede komt natuurlijk. En zolang hij de belastingen maar niet hoeft te betalen. Is zo’n ondernemer innovatief? Natuurlijk niet. Innovatie kost immers moeite, tijd en geld, en is risicovol bovendien. Innovatie is alleen interessant om anderen een stap voor te zijn, dat doe je niet voor de lol.

Hier is sprake van een klassieke denkfout waarbij oorzaak en gevolg door elkaar worden gehaald. Het is niet dat we een vrije markt hebben omdat ondernemers dat zo fijn vinden. Het is juist omdat alle ondernemers het rijk voor zichzelf willen hebben en de overheid (en collega-ondernemers) zo’n (ongewenste) situatie tegen houdt, dat ondernemers met elkaar de race aan moeten gaan om nog iets te kunnen verdienen. Het is in dat proces van ‘helaas is een monopolie niet toegestaan’ dat in (door de ondernemers ongewenste) onderlinge competitie innovaties noodgedwongen ontstaan.

We weten natuurlijk dat ondernemerschap in de praktijk heel anders is dan volgens dit rare economen verhaal. Maar waarom wordt bij ondernemerschap het neo-klassieke verhaal van economen dan niet massaal overgenomen door de kranten, de media, de docenten en is dat bij de (mythe van de) vrije markt dan wél het geval? We lijken zo het slechtste van twee werelden te combineren. ‘Men’ denkt dat een ondernemer intrinsiek flexibel en innovatief is (maar daar kan ik geen wiskundig artikel in Econometrica van vinden) én ‘men’ denkt dat vrije markten het ideaal zijn (daar zijn jaargangen Econometrica mee vol geschreven). We zijn dus gaan geloven dat ‘ingrijpen ongewenst is’ omdat ‘ondernemers zo innovatief zijn’.

Wat ik maar wil zeggen: het zit ingewikkelder in elkaar dan Haegens ons voorspiegelt.

Kwartetten

Het lijkt of we in een collectieve waan zitten van vier economische mythes:

  • De mythe van de vrije markt (‘hoe vrijer de markt hoe beter’)
  • De mythe van het ondernemerschap (‘hoe meer ondernemers hoe beter’).
  • De mythe van de economische groei (‘hoe meer groei hoe beter’)
  • De mythe van het rendement (‘hoe hoger het rendement hoe beter’).

Mijn gevoel is dat dit te maken heeft met een unieke tijdsgeest. Dat het dus niet een langzame opbouw van dit denken is geweest over de afgelopen honderd jaar. Altijd zijn er tegengeluiden geweest. De laatste 25 jaar zijn die tegengeluiden minder geweest of is de bovenstroom sterker geweest. Afgezien dan misschien, heel misschien, sinds de post-crisis periode vanaf 2008.

Mijn gevoel is dat het toch minder te maken heeft met wat economen in de wetenschappelijke bladen schrijven. De nadruk op wiskunde bevoordeelt denken in vrije markten, dat dan weer wel. Maar er is echt heel veel goed theoretisch werk over niet goed functionerende markten. En bij (de mythe over) ondernemerschap kun je die bal toch niet bij de beroepsgroep neerleggen.

Iets soortgelijks geldt voor de mythe van economische groei en rendement. In de meeste inleidende boeken economie (Samuelson, Heertje) staat echt netjes beschreven dat groei geen doel op zich is. We moeten netjes rekening houden met uitstoot, met files, met congestie en zo verder. In de praktijk werken we echter met een beperkte maatstaf die geen rekening houdt met al die verstorende effecten. We meten alleen wat er in geld wordt omgezet. Omdat dat handig is, makkelijk communiceert, makkelijk vergelijkt. Rendement idem dito. Nergens staat dat je rendement uitsluitend in Euro’s over een looptijd van maximaal 5 jaar moet berekenen. Maar dat is wel wat ondernemers, banken en beleggers feitelijk doen.

Daarom is er meer aan de hand. Het ligt niet alleen aan de economen en hun vermaledijde wereldvreemde theorieën. En het is niet alleen een complot. Het is een tijdsgeest, met de paradox dat hoe rijker we met zijn allen zijn hoe meer de mythes opgeld doen, hoe beperkter we willen kijken. Het is een collectieve waan die bol staat van door de media uitvergrote denkfouten die door voortdurende herhaling zichzelf steeds verder versterken. We zijn allemaal spelers in dit absurde spel.

En ondertussen blijf ik vooralsnog geloven in de abstractie van de homo economicus. Maar mét verborgen kosten en denkfouten.

Rudy van Stratum

In de volgende aflevering zet ik op een rij wat we eerder schreven over het kwartet van de vier mythes.

 

 

 

 

 

 

De grootste show op aarde (deel 1)

Met veel plezier heb ik de afgelopen dagen gelezen in het nieuwe boek van Koen Haegens: De grootste show op aarde (de mythe van de markteconomie). Ik zal het boek hier (op mijn manier, dus inclusief een interpretatie hier en daar) bespreken.

ScreenShot067

Algemeen: het is een boek dat mooi past in deze tijdsgeest van economische crisis die nog steeds aanhoudt sinds 2008. Het leest plezierig en behandelt de materie op een originele en inspirerende manier. Gewoon lezen dus.

Mindmap ‘De grootste show op aarde’

Ik heb een mindmap gemaakt van hoe ik de kern van het boek zie en wat ik eruit haal. Dus dit spoort (helemaal) niet met de inhoudsopgave van Haegens zelf.

Om welke vragen gaat het in dit boek?

  • Wat is eigenlijk het probleem?
  • Hoe (wanneer, waarom) is dit een probleem geworden?
  • En dan de oplossing of hoe het dan wél moet (of zit).

De laatste arm van de mindmap heb ik ‘een beetje van Maggi’ (en een beetje van mezelf) genoemd. In de volgende blog (deel 2) reflecteer ik verder op het boek en wordt het (nog) meer mijn feestje. Maar laten we eerst de auteur en zijn boek volgen.

Wat is het probleem?

Ik moet zeggen: nu ik dit boek heb gelezen luister ik nog weer anders naar de radio. Gister zat ik in de auto en er stond een of ander politiek praatprogramma op de achtergrond te draaien. Nu valt het me pas op hoe vaak de uitdrukking ‘de markt zegt dat ..’, ‘de markt reageert met …’ wordt gebruikt. Door iedereen. Door de journalist, door de politicus, door de vakbond, door de leraar. Verbazingwekkend zo vaak. De markt is in dit taalgebruik een soort autonome kracht die boven ons zweeft die van alles voor ons bepaalt. Tja, de markt, niets aan te doen. De belangrijkste boodschap van dit boek is dan ook: dé markt bestaat helemaal niet. Het is een mentaal construct dat te pas en te onpas (bewust en onbewust) wordt gebruikt om van alles te moeten of niet te mogen of niet te kunnen.

Als dat woord ‘markt’ wordt gebruikt dan wordt bedoeld: de vrije markt. Dat is de manier waarop prijzen in een ideale wereld tot stand komen. Er is sprake van volledige informatie en transparantie, iedereen weet wat er te koop is, wie wat wil op welk moment en ‘de markt’ is een mechanisme dat ervoor zorgt dat er precies die prijs tot stand komt die de markt ‘ruimt’. Als de prijs lager zou zijn dan zouden nog meer mensen het product willen kopen maar dan zijn de aanbieders niet meer bereid het product te maken of te leveren. Als de prijs hoger zou zijn dan zijn er te weinig mensen die bereid zijn die prijs te betalen ondanks dat de producenten staan te trappelen het aan te bieden. Niets van dit alles: de prijs is precies goed, vraag en aanbod sluiten perfect op elkaar aan. Het mechanisme hoe dat dan gaat, die coördinatie van al die (potentiële) vraag en aanbod, is grotendeels onbegrepen, ook in de economische wetenschap. Het is een black box: het gebeurt allemaal vliegensvlug en zonder noemenswaardige kosten. Ineens is die beste prijs er, onafhankelijk en objectief. Pats. De metafoor van de veiling en de veilingmeester wordt hier vaak gebruikt.

Er zijn hier meerdere problemen. Op de eerste plaats, en daar gaat het boek van Haegens het meest uitgebreid op in, heeft deze ideale vrije markt nooit bestaan. Dus hij bestaat nu niet en heeft ook in de geschiedenis nooit bestaan. Bij de Egyptenaren werkte de markt zo niet, bij de Romeinen niet, in de middeleeuwen niet en nu zelfs op onze paprikamarkt op de veiling niet. Aan die Nederlandse paprikamarkt wijdt Haegens een heel hoofdstuk. In het algemeen is sprake van: onderlinge afspraken, uitsluiting van partijen, een partij is groter (heeft meer macht) dan de anderen, handjeklap, fraude en ga zo maar door. We komen hier nog op terug.

Dus: de ideale markt bestaat niet. Nou en? Is dat erg? Ja dat is erg omdat het een theoretisch ideaalplaatje is waar voortdurend naar wordt verwezen: niet inmengen, de markt zijn gang laten gaan, zo gaat dat nu eenmaal. Een ideaalplaatje dus dat als legitimatie dient: het is nu eenmaal niet anders, er is geen alternatief. En dat terwijl er wel degelijk alternatieven zijn, sterker nog: die zien we ook volop om ons heen, elke dag. Maar ook daarover later meer.

Maar het is nog erger dan dat het ideaalbeeld als een soort geloof of ideologie werkt. Kenmerk van een ideologie is (onder andere) dat er geen vragen worden gesteld, het is een onomstotelijke waarheid. Nu zou je kunnen denken: prima, je bent vrij om te geloven (of aan te nemen) wat je zelf wilt. Maar daar houdt het natuurlijk niet op. Op het moment dat het taalgebruik (op de radio en in de kranten, zie hierboven) samenvalt met de ideologie en het virus zich in je brein vast nestelt: dan wordt het handelen (je gedrag, de politiek, het beleid) ook anders. Zo hebben economen al meer dan honderd jaar vooral aandacht voor het ‘verbeteren’ van de denkmodellen die zich houden aan de wetten van de ideale vrije markt. Andere problemen waar economen zich ook mee bezig zouden kunnen houden (armoede, machtsconcentraties, fraude, ga zo maar door) krijgen daardoor minder aandacht. En door de vele wetenschappelijke publicaties wordt de ideologie nog krachtiger. Hele generaties burgers, studenten, journalisten worden zo beïnvloed en gaan de werkelijkheid naar dat gedachtegoed vormgeven.  Regels om banken te controleren worden om die reden afgeschaft of verminderd. Belastingen moeten omlaag want ‘het verstoort de markt’, ‘anders zijn we niet meer concurrerend’. Haegens laat zo zien dat via economen als Smith en Ricardo het denkkader steeds meer wordt ingeperkt. Tot het via Samuelson in de grote lesboeken terecht komt. Die vervolgens worden gelezen door Reagan (en zijn adviseurs), Thatcher etc die vervolgens weer de maatschappij gaan inrichten, hervormen langs diezelfde denklijnen.

 

ScreenShot062

 

Wat is de oorzaak?

Hoe heeft het zover kunnen komen? Waarom zijn er mensen die tot dit gedachtegoed komen en waarom zijn er ook mensen die dit gedachtegoed aannemen en gaan geloven? Deze vraag is (naar mijn mening) niet zo goed uitgewerkt in het boek als het simpele feit dat de ideale markt niet bestaat. Maar ik vind de vraag naar het waarom zeker zo boeiend. Als econoom en voormalig modellenbouwer heb ik me hier ook schuldig aan gemaakt. Een ideale vrije markt is zo mooi om te modelleren. Alles klopt wiskundig zo mooi, het loopt allemaal netjes ‘rond’. Perfecte markten hebben van zichzelf een soort esthetica, alle lelijke hoekjes zijn weg. En ook hier geldt een zichzelf versterkend effect. Als je als wetenschapper/econoom verder wilt met je carrière dan doe je er verstandig aan ’to jump on the bandwagon’. Dus met rare verhalen over afwijkende situaties publiceer je niet zo makkelijk in grote internationale tijdschriften. Nog los van dat zo’n afwijkende markt met randjes heel lastig in de verplichte wiskunde is te vatten. Dus je sluit je gewoon aan bij de gangbare mainstream en gaat op detailniveau verfijnen. ((Eigenlijk geldt hier toch weer een economische wet: waarom zou je als econoom moeilijk doen (zelf iets verzinnen, smeken om publicatie, gevaar de risée te worden van je beroepsgroep) als het makkelijk kan (volstoppen met wiskunde, aansluiten bij de mainstream)? ))

Er is een prachtig proefschrift uit de jaren tachtig van Bert Hamminga die een empirisch onderzoek doet naar hoe economen tot hun inzichten en modellen komen. Hij heeft toen een bepaalde ‘stelling’ in de tijd in de literatuur gevolgd (het zogenaamde Stolper-Samuelson theorema) en is gaan turven en meten. Een van de conclusies was destijds: economische wetenschap is waarover economen schrijven en economen schrijven vooral over die dingen waar ‘de grote economen’ (Samuelson dus) in de ‘grote tijdschriften’ (Econometrica etc) over schrijven. Het is dan zaak dicht op die publicatiestroom te gaan zitten en hele kleine wijzigingen door te voeren. Het lijkt op een soort wedstrijdje: kijk mij eens tot dezelfde (neo-klassieke) conclusies komen met nog minder (wiskundige) vooronderstellingen. Wiskunde is een must, want het werken met formules laat zien dat de economische wetenschap net zo strak kan redeneren als de natuurkunde. Hamminga concludeerde daarmee ook: of zo’n inzicht de werkelijkheid helpt (of er een echt probleem ‘van buiten’ wordt opgelost) speelt geen of nauwelijks een rol. Het is een vorm van interne navelstaarderij in combinatie met een wedstrijdje hogere wiskunde.

De reactie van de economen was (zover ik me herinner) zeer terughoudend, misschien wel afwerend. En dan te bedenken dat dit nu juist wél wetenschap is: gewoon kijken, turven, tellen en tot conclusies komen. Met andere woorden: er speelt van alles en nog wat in de naam van wetenschap en vooruitgang. Ik denk dat ik hier dus een nieuwe conclusie à la Haegens aan toe kan voegen: de ideale (economische) wetenschap bestaat niet echt. Zoals er bij echte markten sprake is van handjeklap en onderlinge afspraken, zo is er bij economische wetenschap (in dit voorbeeld van Hamminga althans) sprake van het meeliften op bestaande (abstracte) theorema’s en het kopiëren van wat de grootmeesters doen. Eerder op deze site schreef ik hier al over dit fenomeen.

In het verlengde van esthetica heeft het pure economische denken over vrije markt waarschijnlijk ook een intrinsieke verleidelijkheid. Dus niet alleen voor de economische wetenschappers, maar ook voor burgers en buitenlui. Het lijkt op wat Richard Dawkins een ‘meme’ noemt. Een aantrekkelijke verleidelijke gedachte die zich viraal verspreidt. Denk aan dat populaire popdeuntje

ScreenShot066

dat je toevallig op de radio hoort en maar niet uit je hoofd wil gaan. De wereld wordt weer hanteerbaar met zo’n concept van perfect werkende markten in je hoofd. Tja, als je niet wordt aangenomen, dan zul je wel te duur zijn. Dan moet je maar zakken met je loon(-eisen), dan word je vanzelf weer aangenomen. Je hoeft het probleem dan ook niet op te lossen, het lost zichzelf op (of niet maar dan ligt het gewoon aan jezelf). Afijn, dit staat niet te lezen in Haegens boek (net zomin als het argument van Hamminga) dus …

… terug naar de kern van het boek van Haegens. En dat vind ik een interessante. Ik maak het nu wat groter dan te lezen is bij Haegens maar de belangrijkste reden waarom we nu allemaal in ideale markten lijken te geloven heeft te maken met een groots complot van kapitalisten. En nee, Haegens nuanceert dit terecht, het is niet zo dat een aantal lieden ergens bij elkaar zijn gaan zitten om dit idee uit te broeden. Maar toch. Haegens begint zijn verhaal bij de reis van de Fransman De Tocqueville door de prille Verenigde Staten (zeg maar toen de migranten nog in gesprek waren met de Indianen). Er zat vrijheid en democratie in de lucht. Er was iets groters gaande waarbij het gewoon onderdrukken van de massa niet langer meer zou werken. Eigenaren (van kapitaal, van slaven) zaten niet te wachten op het afstaan van hun geld en macht. Democratie kon wel eens fout voor hen aflopen. Er moest dus iets komen dat de vrijheid van handelen in stand hield en bemoeizucht (van de massa, van de politiek) tegen ging. Geleidelijk aan is toen dat verleidelijke idee ‘in het leven geroepen’ en steeds verder verfijnd in de collectieve exercitie van economen, filosofen en zo verder. Waarschijnlijk valt er ook nog een linkje te leggen naar de nieuwe inzichten uit de biologie van Darwin. Als je de markt zijn gang laat gaan dan komt het beste boven drijven. Helemaal vanzelf, zonder iets te doen, zo is de natuur nu eenmaal. En als het beste boven komt drijven dan wordt uiteindelijk iedereen daar beter van. Het zogenaamde ’trickle-down’ effect (de welvaart van de rijken sijpelt door naar beneden). Laat de markt nu maar zijn werk doen. Bemoeizucht van de overheid met regels houden de goede initiatieven maar tegen en leiden tot ‘verstoringen’ en ‘imperfecties’. Greed is juist good! (( Deze economische versie van Darwin gaat volgens sommigen uit van een negatief mensbeeld. De mens hoeft niet altijd in concurrentie met elkaar te opereren. Toevallig schreef Rutger Bregman hier gisteren een heel verhaal over op De Correspondent’. Ik kom op dit mensbeeld van de calculerende economische agent terug in deel 2. )) Een geniale vondst, een loterij zonder nieten, iedereen beter af, wat wil je nog meer.

Hieronder draaf ik iets door door het in een plaatje te zetten. Ik maak gebruik van de gelegenheid (weer niet te vinden in Haegens, mag je dit nog een boekbespreking noemen?) om nog een geniale list uit de geschiedenis van de rijken aan dit verhaal te koppelen. Eerder schreef ik over een geweldig artikel van (ook een beroemdheid) econoom Mancur Olson. Olson spreekt over de ‘roving’ en de ‘stationary bandits’. Dit is echt geschiedenis in ferme stappen snel thuis. Vroeger had je plunderaars die van dorp naar dorp vrouwen verkrachtten, de zaak leeg roofden en de boel af fikten. Best een hoop gedoe, elke keer maar weer opnieuw ten strijde trekken en het risico lopen dat je zelf ook manschappen verliest. Al die onrust en onzekerheid! Dus op enig moment kwam er iemand van de plunderaars op het geniale plan gewoon ergens te blijven. Maar hoe dan aan inkomsten te komen zonder er zelf iets voor te hoeven doen? Nou simpel, je zegt gewoon dat alle grond hier van jou is, je verzint de constructie ‘eigendom’. Maar je bent de kwaadste niet dus de (bestaande) boeren mogen hun ding op jouw land blijven doen maar dan moeten ze wel elk jaar 10% van hun oogst afstaan. Afstaan aan jou als eigenaar en in ruil bescherm je ze voor kwade invallers (die plunderaars van vroeger, weet je wel). En ook hier geldt: men gaat vanzelf in dat idee en die nieuwe werkelijkheid geloven. Eigendom is heel natuurlijk en vanzelfsprekend. Sterker nog: je noemt jezelf als eigenaar hertog, prins, graaf of koning, jij staat ook dichter bij God dan de massa en gaat het na een tijdje zelfs geloven. Het geweldige (vind ik) van het artikel van Olson is dat hij deze overgang van reizende naar ‘blijvende’ plunderaars vertaalt in een slimme micro-economische aanpak, Olson ‘framet’ het in termen van een economische optimalisatie.

Dus na de list van het eigendom kwam de list van de vrije markt. In beide gevallen gaat het om een bedenksel of een construct dat specifieke belangen dient. In beide gevallen zijn de bedenksels een eigen leven gaan leiden en zijn fundamentele discussies daar over niet meer aan de orde en wordt de werkelijkheid naar de ideeën vorm gegeven (en worden andere ook mogelijke werkelijkheden uitgesloten). Of het zo gegaan is weet ik natuurlijk niet. Ik baseer me in wezen op Olson en Haegens 🙂 . Don’t shoot the messenger.

ScreenShot057

Conclusies

Tijd voor de conclusies van het boek. De belangrijkste hadden we al: de ideale vrije markt bestaat niet (nu niet, nooit niet), het is slechts een bedenksel, een mentaal construct. In het echt werken ‘markten’ op andere manieren. Maar het gaat verder, zo blijkt uit de historische verkenning van Haegens. Markten (ook niet de ‘imperfecte’) ontstaan in de regel niet vanzelf door spontane interacties van handelende lieden. En als ze al vanzelf ontstaan dan is het in de regel een zooitje, een chaos, een druk en inefficiënt gedoetje op een fysieke (markt-)locatie. Het is nog weer sterker: markten ontstaan alleen via interventies en regels van bovenaf. Juist de neiging om de zaken te willen regelen (ingrijpen, vaak door de staat) creëert goed werkende markten. De staat gaat met andere woorden aan de markt vooraf. Beiden hebben elkaar nodig. Markt of overheid is dus een schijn dilemma, het is altijd markt én overheid. Haegens geeft een keur aan voorbeelden uit de geschiedenis waarmee deze stelling wordt onderbouwd.

Ook mooi aan dit boek is dat het positief eindigt en perspectief biedt. Je zou kunnen denken: de ideale markt bestaat niet, het is een list van kapitalisten en wij trappen er in en omdat het zo verleidelijk is moeten we er ook wel in trappen. Pech, deal with it, zorg dat je zelf een kapitalist wordt of zo. Of organiseer een revolutie, zoals daar ook historische voorbeelden van zijn. Maar nee, gelukkig eindigt het boek niet zo. De markten zoals die in de kranten en op de radio bedoeld worden, dat is maar een klein stukje van onze werkelijkheid. Een markt is een metafoor voor een zogenaamd coördinatiemechanisme. Zo’n mechanisme beschrijft langs welke lijnen we onderling met elkaar interacteren. Ruil (van goederen tegen geld) is maar een bepaalde vorm van interactie. Er zijn vele vormen van coördinatie en interactie. Gewoon om ons heen, dagelijks. Haegens beschrijft een gemiddelde dag uit zijn leven en laat zien welke ‘coördinaties’ zo op zijn pad komen.

Er is uitruil (verkeerd woord!) tussen man en vrouw, tussen jou en je gezin, tussen jou en je collega en ga zo maar door. Er is sprake van liefde, van vrijwilligerswerk etc. Het gevaar van de ideologie van de markten is dat alle interacties worden bezien vanuit de bril van ‘economische uitruil’, dat de taal ons als het ware dwingt in dat schaarste discours. Dat is vermoedelijk wat Jesse Klaver met ‘economisering’ bedoelt (boek niet gelezen nog overigens). We zien dat al decennia om ons heen en economen en consultants dragen daar flink aan bij. Alles is een markt en in een markt heb je diensten en consumenten. Een (zieke) patiënt is dus een consument met een vraag en jij moet daar als aanbieder (zorgverlener) een passende propositie bij maken die marktconform is. Mag ik een teiltje? Ik merk in dit kielzog nog maar eens op dat we het effect van leren werken met het zogenaamde ‘canvas-model’ aan hele generaties jongelingen ook niet moeten onderschatten.

Ik ga in de volgende blog deze zaak iets nuanceren. Er is mooi economisch werk gedaan waarin met de bril van schaarste en markt naar andere vormen van interacties tussen mensen wordt gekeken. Ik denk dat dat tot nieuwe verfrissende inzichten kan leiden en heeft geleid. Ik denk dan aan het werk van bijvoorbeeld Gary Becker die zo’n beetje de hele wereld vanuit dit paradigma kon beschrijven. Fysiek aantrekkelijke mensen hebben op de ‘huwelijksmarkt’ dan ook meer kans op een goede ‘match’ met een rijke of eveneens fysiek aantrekkelijke partner. De ‘zoektocht’ gaat dan ook door op die markt tot de beste match is bereikt en verder zoeken niet meer loont. We hebben het hier misschien eerder over de ideologie van de ‘homo economicus’. Maar kom ik dus op terug.

Ook iets waar ik nog op terug kom is misschien wel een van de sterkste voorbeelden van een bekende ‘markt’ die anders werkt dan het theorieboekje: de interne markt van bedrijven. Eerder schreef ik hier al over: binnen bedrijven gelden andere wetten dan tussen bedrijven onderling. Binnen bedrijven zijn er (meestal) geen markten die voor evenwicht tussen vraag en aanbod zorgen. Binnen bedrijven wordt druk ingegrepen, gepland en ge- of verboden. Er zijn volop regels, voorschriften, procedures en wat niet al. Een medewerker gaat niet elke dag onderhandelen over zijn salaris, ook al is hij op dat moment wat schaarser dan een paar dagen geleden. Heel apart: hét toonbeeld van efficiëntie, namelijk ‘het bedrijf’, werkt zelf als een kleine staat. Ook hier: ik kom er in de volgende blog op terug.

De positieve boodschap van Haegens is dat je met andere brillen (dan de marktbril) naar onze werkelijkheid kunt kijken. En je ziet dan zoveel meer. Omdat het om een construct gaat, kunnen we dus ook kiezen voor andere constructen. Het begint met dit inzicht en dan kan de discussie over wat we nu werkelijk willen pas goed gevoerd worden. De ideologie van de vrije markt ontneemt ons het zich op wat er nog meer mogelijk is en hoe we het liever of anders zouden willen (inrichten). Ik hoop (waarschijnlijk met Haegens) dat dit boek een bijdrage levert aan die discussie.

Er valt nog zoveel meer over te zeggen, wordt vervolgd.

Rudy van Stratum

Van ego naar eco: over het succes van netwerken

Vandaag aandacht voor het onlangs verschenen rapport ‘Ego2eco’ opgesteld door Ger Jonkergouw in nauwe samenwerking met de provincie Noord-Brabant en BrabantKennis.

Probleemstelling

De maatschappij wordt complexer en de afgelopen 20 jaar zijn andere vormen van samenwerking en besluitvorming ontstaan. Manuel Castells sprak destijds van de ‘netwerksamenleving’. Simpel gezegd komt het erop neer dat er niet meer alleen van bovenaf (top-down) iets wordt besloten (door bestuurders en experts) maar dat er (ook) van onderaf (bottom-up) in allerlei overlegorganen en samenwerkingsverbanden wordt besloten. In die samenwerkingsverbanden zitten dan allerlei zogenaamde ‘stakeholders’ die iets met de situatie (het probleem) van doen hebben.

De aanleiding voor dit rapport was de vraag: een aantal van die samenwerkingsverbanden (in Noord-Brabant) zijn succesvol, maar de meeste functioneren suboptimaal. Wat bepaalt eigenlijk het succes van een goede samenwerking en hoe kun je de suboptimale vormen helpen een stap in de goede richting te zetten? Als voorbeeld van een succesvolle samenwerking in Brabant poneert deze verkenning de samenwerking in de Eindhovense Brainport-regio.

Ego2eco-tool

De belangrijkste tool in het rapport om de zaak te duiden is het volgende diagram:

ScreenShot024In het diagram is sprake van twee assen. Op de horizontale as staat de mate van verbodenheid (tussen de leden van de groep of het samenwerkingsverband). Van eigenbelang (lage verbondenheid, ik voorop) tot gemeenschappelijk belang (hoge verbondenheid). Op de verticale as staat de mate van succes of prestatie van de groep. Van laag (suboptimaal) tot hoog (optimaal, veel innovatie etc).

Groepen die minder goed functioneren zitten volgens het rapport linksonder en stellen het eigenbelang voorop. Hier is sprake van onderlinge concurrentie, van weinig onderling vertrouwen en zelfs van narcisme (jezelf heel goed en belangrijk vinden). Opvallend, zo stelt de onderzoeker, is dat bij deze suboptimale vormen van samenwerking er in de regel geen gebrek is aan de inhoudelijke expertise om tot betere oplossingen te komen. De beter presterende groepen zouden dan rechtsboven in het diagram zitten. Hier is sprake van coöperatie, van bezieling en van een groot onderling vertrouwen.

Aanpak

Uit de gesprekken die de auteur heeft gevoerd met vele stakeholders uit de Brabantse netwerken blijkt dat de meesten erkennen dat suboptimaal functionerende samenwerkingsverbanden gekenmerkt worden door te weinig onderling vertrouwen en door te veel nadruk op het eigenbelang. Dus: de betrokkenen zelf weten a) dat sprake is van onderprestatie, en b) wat de oorzaak hiervan is. Opmerkelijk. Sterker nog: elk lid van de samenwerking weet voor zichzelf wel hoe het zit, maar hier wordt onderling niet over gesproken. Het zijn vooral de gedachten die de individuele leden in de auto op weg naar de bijeenkomst (of na afloop van ..) voor zichzelf hebben. Het lijkt dus of de inhoud en de afspraken de enige gespreksonderwerpen in de samenwerking zijn. De onderlinge relaties zijn geen onderwerp van gesprek. Een voorstelrondje wordt gezien als tijdsverspilling (zoek dat maar op op ‘Linked-In’).

De focus op het eigenbelang en de inhoud wordt voor een deel verklaard uit de opdracht die de vertegenwoordiger vanuit zijn organisatie mee krijgt. Er is sprake van een target, een deadline en wellicht van te weinig geld, tijd of prioriteit. De spelers en hun organisaties zijn door deze dynamiek als het ware gevangen in hun eigen micro-omgeving waarbij basale overlevingsinstincten domineren. Deze dynamiek kan slechts worden doorbroken door niet alleen over de inhoud te praten maar ook over de onderlinge samenwerking. De auteur stelt dat voor die samenwerking is vereist dat je 1) inzicht hebt in jezelf en wat je drijft, 2) je je kunt verplaatsen in de ander om te (h)erkennen wie de ander is en wat hem drijft (empathie), en 3) een vermogen om samen op enige afstand te kunnen aanschouwen wat er in de dynamiek van samenwerking gebeurt (abstractievermogen).

De auteur eindigt zijn rapport met een voorstel. Er moet een (kennis-) lab komen waarin Brabantse partijen ‘bijgespijkerd’ worden in de benodigde maar nog ontbrekende vaardigheden. Zoals genoemd dus: zelfreflectie, empathie en abstractievermogen.

Ik ben me ervan bewust dat ik het rapport geen recht doe met deze zeer kort door de bocht samenvatting. Lees dus vooral het rapport zelf.

Reflectie

Eigenlijk ben ik het helemaal eens met de inhoud en strekking van dit rapport. De intermenselijke kant van de samenwerking krijgt niet of nauwelijks aandacht in diezelfde samenwerking. De inhoud, de agenda, de procedures, de afspraken, de targets, de deadlines staan centraal. Met de paradoxale uitkomst dat dan juist minder terecht komt van diezelfde targets, deadlines etc. Veel van de strekking van het rapport is op deze site ook terug te vinden onder de kopjes ‘denkfouten‘ en ‘systeemdenken‘.

De analyse in dit rapport heeft zeker ook overeenkomsten met de analyse van Guus Hustinx in zijn boek ‘Ecologisch veranderen van organisaties‘. Guus spreekt van kleindenken (ego centraal) en grootdenken (eco centraal). Ook is veel van het gedachtegoed terug te vinden in NLP en MGA. De trits ‘zelfreflectie-empathie-beschouwen’ is in NLP terug te vinden onder ‘waarnemingsposities‘. Het bewust innemen van de 1e, 2e, 3e en zelfs 4e (waarnemings-) positie geeft veel inzicht in de kennis van de leden van een groep over zichzelf, de ander en wat er onderling gebeurt.

Voor meer achtergronden over MGA (mutual gains approach) zie bijvoorbeeld dit artikel. Overigens wordt in de Brabantse netwerken ook gewerkt met deze zogenaamde MGA-methodiek (recentelijk ook wel bekend in kleine kring als de ‘Brabantse werkwijze’, hier is een heel boekwerkje gratis te downloaden over deze werkwijze) dus het is jammer dat het rapport hier geen melding van maakt.

Samenvattend: het accent in dit rapport op de menselijke en psychologische kant van samenwerking is een enorme opsteker. Toch, zo zit ik nu eenmaal in elkaar, heb ik ook de nodige opmerkingen. Dus als ik even mag:

  • De brainport-regio is in deze verkenning uitgangspunt en voorbeeld van succesvolle samenwerking. Helaas wordt niet uitgewerkt hoe dit feitelijk een succes is. Wat zijn de criteria voor succes? Waaruit blijkt dan dat dit voorbeeld voldoet aan die criteria? En als het al een succesvolle vorm van samenwerking is: is hier dan wél sprake van meer aandacht voor de interpersoonlijke relaties van de samenwerking? Is het niet gewoon zo dat er veel meer geld omgaat in deze ‘brainport’? Is het niet sexy om geassociëerd te worden met de historie van Philips en ASML? Worden hier niet de ‘zwaardere’ mensen (bestuurders, managers) afgevaardigd? Misschien is er ook sprake van toeval? Van geluk? Of was het sowieso wel een succes geworden, met of zonder samenwerking?
  • De oplossing van dit rapport zit eigenlijk al in de probleemstelling ingesloten. De tool waarmee wordt beschouwd (het diagram ego2eco) is meteen de belangrijkste aanbeveling. Overigens geloof (let op het woord ‘geloof’) ik helemaal in de aanpak: meer zelfkennis etc leidt tot betere samenwerking. Maar wie zegt mij dat de meest succesvolle vormen van samenwerking inderdaad feitelijk samenhangen met meer zelfreflectie, empathie en beschouwend vermogen? Dan zul je toch echt meer samenwerkingsverbanden feitelijk naast elkaar moeten zetten (ik wilde hier het woord ‘empirisch’ gebruiken, maar dan ben ik natuurlijk weer zo iemand van de inhoud …).
  • De kracht van het rapport vind ik de inbreng van meer psychologie. Maar hier zit voor een deel ook de beperking. De werkelijkheid is vele malen complexer. Juist in de macrodynamiek zit veel voeding. Alles moet aan de markt worden overgelaten? De overheid trekt zich dus deels terug? Iedereen moet zijn eigen boontjes doppen? Er is minder geld beschikbaar? Het moet dus goedkoper en sneller? Als ik in mijn organisatie niet presteer (in de ogen van mijn baas, de aandeelhouder etc) dan vlieg ik eruit? Maar ik heb een huis dat onder water staat? Het is maar de vraag in zo’n complexe macro-context of meer zelfreflectie in specifieke samenwerkingsverbanden veel oplost. Maar het is een begin.
  • Dan een cynische. Is de beweging van ego naar eco niet een voorbeeld van ‘braafpraat’? Hoe gezellig, hoe sociaal-wenselijk klinkt dit? Oh natuurlijk, samenwerken is goed, goed voor ons allemaal. Denk nou niet zoveel aan jezelf met je beperkte blik, dat levert voor iedereen een win-win op. Maar is dat feitelijk ook zo? Het doet me denken aan de vele managementboekjes over leidinggeven. Overal kun je lezen dat de mensen je belangrijkste bron van kapitaal zijn, dat je aandacht voor ze moet hebben, dat je goed moet communiceren, dat … moet ik doorgaan? (( Nog zo een waar iedereen in gelooft: ‘de klant staat centraal’. In Brabant zeggen ze dan: ‘geleufdegijdé?’ )) Wat ik echter vooral om me heen zie zijn horken van managers en directeuren die vooral dat NIET doen. En ondertussen toch ook succesvol zijn. Of juist daarom wel succesvol zijn, wie zal het zeggen? In de recente biografie over serial-entrepreneur (bekend van oa Tesla) Elon Musk is duidelijk te lezen dat het lot van individuele medewerkers niet telt. Ze worden uitgeknepen en bij minder goed functioneren uitgespuugd. En je kunt toch niet zeggen dat Musk met zijn Tesla en Solar City niet succesvol is? En ik hoop dat ik niet verkeerd wordt begrepen: ik zeg niet dat je voor succes een grote egoïst moet zijn of dat samenwerken niet kan helpen. Ik vraag me alleen af hoe het nu werkelijk zit en stel daar wat vragen bij.

Rudy van Stratum

Nogmaals Peerby (deel 3)

Na een kort berichtje bij de start van Peerby schreef ik vorige week een update na 3 jaar bestaan van Peerby. Bottomline is dat de organisatie op zoek is naar een verdienmodel. Op zich niet zo bijzonder (wie wil er immers geen verdienmodel?) maar Peerby profileert zich als site die het (gratis) lenen van spullen tussen mensen onderling wil bevorderen.

De belangrijkste vernieuwing is dat Peerby naast gratis lenen nu ook (ver)huur introduceert. Dus je kunt vooral de wat duurdere spullen nu ook tegen betaling verhuren (waarbij Peerby als verdienmodel dan een percentage van het huurbedrag ontvangt).

Radiogesprek

Vanmorgen hoorde ik in de auto toevallig een gesprek met oprichter Daan Weddepohl op radio 1. In zo’n gesprek hoor je toch weer andere dingen dan je leest in een kort krantenartikel. Ook in dit radio-interview weer de voor de hand liggende vraag of opmerking: ‘Maar jullie waren toch zo’n sympathiek clubje dat vooral ‘delen is het nieuwe hebben’ uitstraalde? Gaat dat idee nu niet verloren bij de introductie van betaalde diensten?’.

Een aantal interessante nuanceringen uit de mond van Weddepohl:

  • Het doel van de site was vooral om de bezettingsgraad van spullen die er al zijn te verhogen. We hebben spullen genoeg met zijn allen, maar die liggen vooral ongebruikt opgeslagen. Het verhogen van de ‘gebruiksgraad’ heeft een enorme positieve impact op het klimaat (naast dat het je geld bespaart). En of je nu gratis uitleent of verhuurt: dat effect blijft gelden (het bespaart je nog steeds geld, alleen iets minder dan bij gratis).
  • Het aanvankelijke idee bij de start van de site was dat geld vooral een rol zou spelen bij de verhuurders (eigenaren) van de spullen. Maar tot onze grote verrassing is het vooral het verzoek van de inleners (gebruikers) van de spullen om te mogen betalen. Huh? Iemand vraagt om te mogen betalen? Inderdaad. Waarom? Hoezo? Nou, als je voor iets betaalt dan geeft dat je ook rechten. Je kunt met andere woorden ook eisen stellen. Dus misschien wil jij die grasmaaier morgen al hebben en die moet ook van een bepaalde kwaliteit zijn. Welnu, als je ervoor betaalt dan mag je die eisen ook gerust stellen. Andersom, bij gratis: ‘een gegeven paard mag je niet in de bek kijken’, dus dan moet je het er maar mee doen en blij zijn. De eyeopener hier is dat geld de balans tussen gever en nemer weer herstelt. (( Hier ligt denk ik ook een link naar de literatuur over denkfouten. Zoek even op denkfouten + wederkerigheid. ))
  • En dan is gratis misschien ook niet zo duurzaam of houdbaar. Stel je bent in het bezit van een leuke vakantietent. Die wordt maar één keer per zoveel seizoenen een paar weekjes gebruikt. Zonde, en je bent best bereid die tent aan anderen uit te lenen. Maar nu wordt die tent in de nieuwe situatie zeg tien keer in een seizoen uitgeleend. Van die tent is dan al snel weinig meer over vanwege het vele opzetten, afbreken, inpakken, uitpakken, regen, zonneschijn etc. Ook hier is de balans verstoord: de gulle gever zit nu met de gebakken peren en kan weer een nieuwe tent kopen. Als de eigenaar/verhuurder per keer uitlenen een vergoeding krijgt dan is het ook logisch om na slijtage van dat geld weer een nieuwe tent te kopen. En zo kan het systeem van lenen-uitlenen ook op langere termijn in stand blijven.

Dus bij deze wat nuancering en verdieping op de nieuwe koers van Peerby. Al zal natuurlijk de opmerking ‘ja maar jullie waren toch zo’n leuke clubje’ gesteld blijven worden. Huren kennen we namelijk al heel lang als verdienmodel en voor je het weet vraag je geen vergoeding voor de tent die je toch al op zolder had liggen maar wordt het kopen en verhuren van tenten je nieuwe business (met de vraag overigens of dat erg is).

Verlies van het een is winst van het ander

Interessant was ook nog het eigen verhaal van Weddepohl. Waarom was ie ook alweer begonnen met Peerby? Na het afbranden van zijn huis, het verliezen van zijn baan, het vastlopen van zijn relatie (en nog wat zaken) stond Weddepohl er helemaal alleen voor. Wat te doen? Lenen bij vrienden om te overleven! Hij merkte dat het wegvallen van dat bezit en het vragen (en krijgen) bij vrienden hem een nieuwe levensvreugde gaf. Paradoxaal genoeg betekende verlies van het ene het winnen/krijgen van nieuwe intermenselijke verdieping. De grote uitdaging bij het nieuwe verdienmodel zal dan toch zijn om die ‘missie’ vast te houden bij het verhuren van spullen.

Rudy van Stratum

Peerby, gratis leensite, tussenstand verdienmodel na 3 jaar

In 2012 schreven wij al over de gratis spullenleensite ‘Peerby’. Het ging om een idealistisch gedreven initiatief die vooral tot doel had om het lenen van spullen onderling te bevorderen. In economisch jargon: ‘het op een slimme manier benutten van de overcapaciteit’. Wij vroegen ons destijds al af hoe het met het verdienmodel van Peerby zat (los van sponsoring en advertenties) en kwamen hardop denkend op twee mogelijkheden:

  1. Het opbouwen van een groot netwerk met als doel verkoop op termijn (achterliggende data van personen en transacties).
  2. Een ervaringsbasis voor grote traditionele partijen die op deze manier willen ruiken aan de ‘nieuwe economie’ (een experiment mag ook wat kosten).

Inmiddels zijn we zo’n 3 jaar verder en is er nog steeds niets verdiend en begint het (geld-) probleem nijpend te worden. In een kort artikel in de Volkskrant van gisteren (2-9-2015) staat een aantal ideeën van oprichter Daan Weddepohl (BTW: vroeger hadden we in Tilburg prof Weddepohl voor wiskundige economie, zou me niet verbazen als het hier gaat om ‘de zoon van …’).

Uit het artikel haal ik het volgende:

  • Vorig jaar is er € 1.7 mln bij marktpartijen opgehaald. Dus helemaal zonder geld hebben ze het niet gedaan. Maar ook hier kun je dezelfde vraag stellen (als we toen al deden): die partijen willen hun geld ook weer een keer terug zien, dus hoe zit dat?
  • Het optuigen van aanvullende diensten, dus diensten die dichtbij het netwerk van (uit)lenende partijen zitten. Je kunt de spullen laten bezorgen tegen betaling. De post zal een vergoeding willen zien maar Peerby kan er ook iets aan overhouden. Maar er is sprake van een samenwerking met verzekeraar Achmea als het gaat om het aanbieden van een verzekering op geleende spullen. Vanzelfsprekend krijgt Peerby aan aanbrengpremie bij het afsluiten van een nieuwe verzekering.
  • Wat toen ook al genoemd werd: het inhouden van een klein percentage van de verhuurprijs. Het ging en gaat voornamelijk over gratis lenen dus dan schiet een percentage niet op. Maar met de mogelijkheid van commerciële diensten als hondenuitlaters en vakloodgieters (nieuw) is er wél sprake van verdiensten.
  • Het aanbieden van het netwerk en de infrastructuur aan bijvoorbeeld een gemeente (die dan een koppeling kan aanbrengen met eigen zorgdiensten etc.).

Kortom, heel overtuigend is het nog niet, want het verdienmodel moet de komende weken nog duidelijk(er) worden. De conclusie uit het stuk is dat ‘we van de wind niet kunnen leven’ (mijn woorden overigens) en er dus iets moet gebeuren. ‘Als ik moet kiezen tussen helemaal geen Peerby en een platform waarvoor we toch een bepaald verdienmodel moeten invoeren, dan kies ik voor het laatste’, aldus Weddepohl. Ik denk dat ie gelijk heeft, mooier kunnen we het niet maken.

Rudy van Stratum