Categoriearchief: Opinie

Superrijk in de lage landen (2018): een gitzwart verhaal met een paar kleine lichtpuntjes

Jos van Hezewijk (hierna JvH voor gemak) doet zijn leven lang onderzoek naar de rijken en machtigen der aarde. Van zijn hand verschenen eerder boeken onder andere over hoe je moet netwerken. Maar dit nieuwe boek zie ik als zijn ‘master piece’, de kroon op zijn werk, de vrucht van een levenlang nadenken. Ik beschouw het niet als een spoiler als ik zeg dat dit echt een uniek boek is in zijn soort. Het is een serieus en degelijk boek waarin een kleine 50 superrijken uit de lage landen (Nederland en België) worden geportretteerd over een periode die zo’n 1000 jaar bestrijkt. Er is ongelooflijk veel uitzoekwerk aan voorafgegaan om zelfs maar de globale cijfers over die rijken op een rijtje te krijgen. Maar het blijft niet bij portretjes van de rijken: het doel van het boek is om al die lijntjes te laten samenkomen en patronen te ontdekken. De helft van het boek is opgebouwd uit zo’n 10 hoofdstukken die de stuwende factoren achter het ontstaan (en behoud) van rijkdom afpellen.

Lees verder

Geldscheppen: wat gebeurt er met de € 80 mrd (per maand) van de ECB?

Afgelopen zondag een aflevering van VPRO’s Tegenlicht over de experimentele vorm van geldcreatie door de ECB (Europese Centrale Bank): klik op deze link om de uitzending te bekijken. De moeite van het bekijken waard.

Het inspireerde mij om de belangrijkste elementen van de uitzending in een mindmap-achtige structuur te gieten.

Toelichting in staccato

We vinden dat de economische groei (sinds 2007-2008) achterblijft. Het idee (van de beleidsmakers, in dit geval de ECB) is dat als de rente maar laag genoeg is en blijft, ondernemers meer bereidheid tonen om te gaan investeren. Daarmee bedoelen we investeren in echte groei, dus fabrieken bouwen waar spullen worden gemaakt en mensen werken. Natuurlijk zal een ondernemer niet investeren als ie geen perspectief op omzet en winst in de toekomst heeft, hoe laag de rente ook is. En natuurlijk is het ook raar om zomaar meer spullen te gaan maken omdat mensen nu eenmaal een baan nodig hebben. Maar goed, daar gaat de uitzending niet over. Het ging dus om een lage rente (behouden). Dat doet de ECB door elke maand € 80 mrd nieuw geld te creëren. Geldschepping is een wonderlijk fenomeen, daar moet je nog maar eens op googlen. Maar feitelijk komt het er op neer dat er gratis geld wordt bij gemaakt. Zomaar, uit het niets.

Lees verder

Circulaire economie: zin en onzin, 15 mythes (MMM01)

In december is er een bijeenkomst over de circulaire economie. Deze wordt verzorgd door het rijksduurzaamheidsnetwerk. Ik heb één keer deelgenomen aan een eerdere bijeenkomst en ik was erg te spreken over de opzet en de inhoud. Dus ik ga weer maar wil me vooraf wat verder verdiepen in de circulaire economie. Ik ben daar in een eerder artikel vrij kritisch over geweest en dat ben ik nog steeds. Maar, ik hoor het begrip circulaire economie steeds vaker, blijkbaar spreekt het aan en ik begin er ook zelf in te geloven. Tijd dus om dus om er weer eens in te duiken. Waar staan we nu, welke discussies lopen er, welke successen zijn er etc.

Vandaag eerst nog maar even in de kritische modus. Aanleiding zijn 15 mythes over de circulaire economie die door MVO Nederland worden weerlegd. Interessant om eens te kijken welke mythes dat zijn, hoe ze weerlegd worden en natuurlijk of ik het daar mee eens ben. Ik ga er van uit dat deze mythes ook meteen een goed beeld geven van de discussies die rondom het gedachtegoed van de circulaire economie spelen.

1. ‘Dat ken niet!’

Jawel het kan wel, maar je moet het wel willen. Coert Zachariasse geeft aan tegen welke problemen ze in Hoofddorp aanliepen bij de realisatie van park 20 20. Zo is er weinig inzicht in de milieubelasting van materialen en producten en zijn er aannemers die een inkoopvoordeel willen halen (en daarom trouw blijven aan bepaalde producten en materialen), etc. Maar al die barrières zijn overkomelijk. Zo blijkt in ieder geval uit de casus in Hoofddorp.

Coert is van mening dat de techniek niet het probleem is. Wat dan wel? De waarde van grondstoffen (of afvalstoffen want dat is hetzelfde). Als voorbeeld noemt hij de aluminium dop op drankflessen.

Neem het dopje op mijn waterfles. De afvalverwerker loopt ertegenaan dat het plastic binnenkantje, dat oxidatie moet tegengaan, lastig is los te maken van het aluminium dopje. Dus wordt het hele dopje weggegooid en verbrand in de afvalcentrale. Alleen al in deze regio gaat het om 600 ton van deze dopjes. De waarde van de afzonderlijke materialen is te gering om moeite voor te doen.

Dit probleem dat klein lijkt, maar toch om 600 ton per jaar gaat, kan je oplossen door in de keten samen te werken. De afvalverwerker en de ontwerper bij elkaar zetten is het devies. Of hiermee nu gezegd is dat de circulaire economie zonder meer mogelijk is, dat betwijfel ik, maar er valt ongetwijfeld een hoop te winnen als partijen in de keten met elkaar in gesprek gaan.

2. Het kost miljoenen om processen te veranderen

Waardering voor Marius Smit, de man die plastic vist in de grachten van Amsterdam en dat plastic gebruikt om boten mee te bouwen die vervolgens nog meer plastic uit de grachten halen. En, hulde voor hoe hij er in slaagt dit zo sexy te brengen dat mensen tijdens een bedrijfsuitje op plastic gaan vissen. Als je dat pak ‘m beet 20 jaar geleden tegen iemand had gezegd, plastic vissen op een bedrijfsuitje, was je recht in je gezicht uitgelachen. Zo zie je dat de toekomst niet te voorspellen is. Maar de veronderstelde mythe was: De productieprocessen in grote bedrijven zijn zeer complex. Het kost miljoenen om daarin iets te veranderen en dat is niet haalbaar.

Met het voorbeeld van plastic vissen is de mythe verre van ontkracht. Sterker nog hij geeft zelf aan dat zijn schepen nog niet 100% circulair zijn. En dan hebben we het over iets relatief simpels als een bootje.

Overigens vind ik het wél een mythe. Ik zou deze als volgt willen weerleggen: Productieprocessen zijn door de jaren heen voortdurend veranderd door de opkomst van ICT, door regulering door de overheid, door duurdere grondstoffen of juist goedkopere alternatieven, maar vooral door allerlei technische innovaties. Het grootste deel van deze veranderingen kostte inderdaad miljoenen maar was uiteindelijk financieel heel rendabel. Technisch hoeft het geen probleem te zijn, financieel wordt het lastig, maar hé, we hoeven niet van de één op de andere dag circulair te zijn. Kijk naar de bootjes van de Plastic Whale, een fantastisch initiatief, zelfs bij iemand van goede wil en iets relatiefs simpels is het een hele uitdaging. We moeten dus wel een beetje de tijd nemen.

3. Circulaire economie is een modewoord voor recycling

Ik heb al in enkele blogs betoogd dat ik het voor een groot deel eens ben met deze stelling. Ik zou hier nog aan toe willen voegen dat ook andere principes die de circulaire economie omarmt al eerder zijn benoemd. De mythe wordt weerlegd door Michiel van Yperen van MVO Nederland. En, hij weet mij toch wel aardig te overtuigen. Het gaat niet om recyclen in de traditionele zin, waarbij materialen vaak een laagwaardige functie krijgen, het gaat om het terugwinnen van de oorspronkelijke materialen. Als voorbeeld de spijkerbroek. Het gaat niet om het recyclen van het katoen, bijvoorbeeld als poetslap. Nee, het gaat om het recyclen van de katoenvezel, zodat je echt weer iets nieuws kunt maken. En dat vraagt een aantal principieel andere keuzes. Hoe scheidt je de stiksels van het katoen? Hoe haal je elastische materialen uit het katoen etc. Maar ook, hoe organiseer je de distributie en zorg je ervoor dat die katoenvezel ook echt weer in nieuwe kleding terecht komt? Dat is niet eenvoudig recyclen, maar vraagt om een totaal nieuwe aanpak in de keten. Dus ja, het is recyclen, maar dan wel op een totaal ander niveau. En tja, die keten daar hadden we het 20 jaar geleden ook al over.

4. De consument wil eigendom

Ik ben het er direct mee eens dat dit een mythe is. Natuurlijk wil je eigendom als dat beter of goedkoper is. Als je een eigen huis hebt, dan heb je na 30 jaar een flink kapitaal, dat is een mooie erfenis voor je kinderen. Als je een huurhuis hebt, dan heb je na 30 jaar niets. Maar het is niet zo dat het bezit van een huis het doel is, het zijn de gevolgen van het bezit die nu wel erg fijn zijn.  Douwe Jan Joustra weerlegt de mythe door ons te wijzen op allerlei zaken die je al ‘hebt’ maar toch niet van jou zijn, bijvoorbeeld het modem van de internetprovider en de lease auto. Als dat ter sprake komt is er “niemand die dan vervolgens vraagt of het niet onhandig is.” Joustra geeft wel aan dat mensen soms wat beschaamd zijn als blijkt dat die auto niet echt van hun is, blijkbaar zit bij veel mensen de wens tot eigendom diep verankerd. Wat we echt willen is de dienst, het gemak dat het apparaat oplevert. Ik zelf heb een eigen auto en voorlopig houden we die nog even. Maar daarna, om de hoek staat een greenwheels, die heeft een eigen parkeerplek, hoe je ’s avonds niet meer te zoeken naar een plek. Dat lijkt mij heel makkelijk. En, deze auto brengt je ook van A naar B. Daar gaat het uiteindelijk om.

5. Het wordt pas wat als de nationale overheid ingrijpt

De stelling wordt weerlegd door oud minister van milieu Jacqueline Cramer. Niet alleen de landelijke overheid is nodig, ook allerlei partijen op lokaal niveau waaronder uiteraard de lokale overheden. Maar zo betoogt Cramer, ook burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties moeten meedoen. Met een enorm optimisme geeft ze een aantal voorbeelden die op regionaal spelen.

Ik deel dat optimisme niet. Ik ben het er mee eens dat je meer dan de nationale overheid nodig hebt. Maar, ik vrees dat de mensen die werken aan een circulaire economie in een beperkte wereld actief zijn en vooral contact hebben met de voorlopers. Twee dingen over voorlopers:

Ten eerste vraag ik mij altijd af hoe de rest van een branche / sector naar de voorlopers kijkt. Worden die gezien als een stel malloten die rare dingen doen of als een serieuze concurrent die je in de gaten moet houden. Als het om het laatste gaat, dan is er niets aan de hand en gaat het goed helemaal komen. Uiteraard onder de voorwaarde dat we hier inderdaad iets hebben dat duurzaam is op zowel people, planet als profit. Ik vrees echter dat het voor een (groot) deel om de eerste variant gaat. Neem de initiatiefnemer van de plastic whale uit mythe 1. Prachtig initiatief, maar er is vrees ik geen scheepsbouwer die daardoor van de leg raakt. Waarbij ik overigens hoog dat ik het mis heb.

Ten tweede, hoe lang gaat het duren als we moeten wachten tot iedereen een keer aanhaakt? Dan is wat regelgeving (of ander instrumentarium) van de rijksoverheid wel prettig.

Mooie voorbeelden zijn prima. Misschien zijn het er bij elkaar wel meer dan duizend, maar dat is nog steeds wel heel erg weinig en ik vrees dat het vooral leeft in een beperkte club. Daar moeten we uit zien te komen.

6. Circulaire economie is alleen interessant voor maakbedrijven

Juist in de circulaire economie is er heel veel ruimte voor reparatie bedrijven, voor dienstverleners etc. Het gaat om het leveren van diensten aan klanten en dus om een optimale product dienst combinatie. Daarvoor is samenwerking tussen bedrijven essentieel. Zo vat ik de weerlegging van Geanne van Arkel, Interface Nederland, maar even kort samen. Ik zou nog wel een stap verder willen gaan, ik denk dat juist ondernemers die verder van het maken afstaan profiteren. Of wellicht nog algemener, hoe verder je afstaat van de eerste stap van een keten (grondstoffenwinning) hoe meer je profiteert van een circulaire economie. Want, voor een ijzerertsgroeve of een hoogoven wordt circulair produceren toch echt heel lastig. Als die circulaire economie er echt gaat komen dan hebben we die helemaal niet meer nodig.

Ik kan het niet laten toch een puntje van kritiek te uiten.

“Een van de inspirerendste voorbeelden in de natuur van de manier waarop je meer kunt bereiken als je resources -in de breedste zin van het woord- deelt, wordt wellicht geleverd door korstmos. Een schimmel en een alg maken dankzij samenwerking in extreem slechte omstandigheden korstmos. Deze symbiose leidt tot groei die groter én mooier is dan individueel mogelijk zou zijn.”

Dat is natuurlijk helemaal niet waar. Er zijn schimmels die veel groter en veel mooier zijn dan korstmossen, kijk naar de vele grote en mooie paddenstoelen en realiseer je dat het meeste van deze schimmel onder de grond zit en onzichtbaar is. Het is gewoon een kwestie van de juiste plek kiezen. Vertaal dit naar ondernemers en de conclusie is, samenwerken doe je alleen als je anders ten onder gaat.

Overigens vind ik het sowieso gevaarlijk om allerlei paralellen met de natuur te trekken. Er gebeuren mooie dingen, die kunnen inspireren. Maar de natuur is ook hard en barbaars, parasieten zijn ook zeer succesvol en werken in het geheel niet samen. Helaas heeft deze werkwijze ook talloze mensen geïnspireerd.

7. Circulair ondernemen vraagt veel technologische innovatie

Michiel Schuurman van MVO Nederland betoogt dat heel veel technologie al beschikbaar is en dat de uitdagingen vooral sociaal van aard zijn. Ik kan het hele speelveld niet overzien maar ben het er toch helemaal mee eens. De wens tot innovatie wordt in mijn ogen te vaak als excuus gebruikt om echte maatregelen nog even uit te stellen.

8. We zijn geen eigenaar meer, het draait om diensten.

Mijn eerste reactie is jammer dat dit een mythe is, wat is er mis met een wereld die alleen om diensten draait? Lijkt mij best comfortabel en het zou me een hoop zorgen wegnemen. Overigens, nog geen flauw benul welke nieuwe zorgen hiervoor terug gaan komen. Misschien wel wakker liggen of er de volgende dag wel een auto beschikbaar is. De weerlegging van de mythe is nogal omslachtig. Het gaat vooral om de kansen voor bedrijven om in plaats van producten diensten te leveren of combinaties van producten en diensten. En, dat blijkt nog helemaal niet zo eenvoudig en voor veel bedrijven ook niet zo aantrekkelijk. Er komen bijvoorbeeld nieuwe bedrijven die gaan concurreren op de te leveren dienst terwijl dat voor het traditionele bedrijf het nieuwe verdienmodel zou moeten zijn. Ik concludeer dat we voorlopig nog niet van het eigendom af zijn. In mythe 11 komt een vrouw aan het woord die leeft zonder afval. Wellicht is het een aardig experiment voor iemand om eens te leven zonder eigendom. En dan bedoel ik niet ergens op straat in een kartonnen doos. (Zie ook vorige blog over Thomas Rau waar het eigendom wordt vervangen door diensten).

9. Laagwaardige materialen kun je niet hergebruiken

Intuïtief zou ik zeggen dat klopt niet. Je kunt de kwaliteit van materialen verbeteren, zoeken naar andere toepassingen etc. Maar je moet natuurlijk heel veel weten om hierover mee te kunnen praten, een overzicht hebben over verschillende sectoren etc. Wat dat betreft slaagt Mireille Geijsen er mijns inziens niet in de mythe te weerleggen. Ze geeft één voorbeeld, dat overigens zeer geslaagd is. Maar, dat het met een minderwaardige textielvezel kan wil natuurlijk niet zeggen dat het met andere materialen ook kan.

Ik zou zeggen dat je er allereerst voor moet zorgen dat materialen van hoogwaardige kwaliteit blijven. Bijvoorbeeld door ze zo min mogelijk te mengen met andere materialen.

10. Geen afval? Afval is goud waard!

Deze waren we al een keer eerder tegengekomen. Ik vertaal hem even als, er zijn zoveel mensen die hun boterham verdienen aan afval, dan moeten we daar maar mee doorgaan. Laurens Groen van Milgro betoogt dat deze mythe er van uit gaat dat afval een gegeven is. Iedereen gooit het weg, dat betekent dan toch dat je de waarde op nul of negatief hebt gesteld? Natuurlijk zijn er andere mensen die daar dan vervolgens nog weer wat geld aan kunnen verdienen. Maar, afval was ooit een grondstof, je gooit dus grondstoffen weg en alle tijd en energie die er in gestopt is om het tot afval te maken. Beter is het het ontstaan van afval te voorkomen en te onderzoeken waar afval ontstaat en wat je er aan kunt doen om het te voorkomen.

11. Leven zonder afval is een dagtaak

Ik heb dit argument eigenlijk nog nooit gehoord. Emily-Jane Lowe poogt de mythe te ontkrachten. Zij leeft zonder afval te produceren en kan ons vertellen dat het andere keuzes vraagt, dat het tijd vraagt om door te hebben hoe je dat doet maar dat het uiteindelijk helemaal geen dagtaak is. Haar verhaal is zeer overtuigend. Maar, ook hier weer een voorbeeld van één gedreven persoon in één sector (huishoudens). Daarmee is de mythe ontkracht voor huishoudens (of in ieder geval voor één huishouden) maar niet voor de rest van de samenleving. Daarvoor willen we meer bewijsmateriaal zien. Hoe doe ik dat in de sportkantine, in een bedrijf, op kantoor, etc. Is dit iets dat iedereen makkelijk meeneemt in de dagelijks gang van zaken?

12. Het is onmogelijk om het gefinancierd te krijgen

Deze gaat over ons. Want wij zijn van financiering. Banken financieren niet graag innovaties is de achterliggende gedachte. Maar Richard Kooloos van ABN Amro weerlegt dit. Er is vaak veer mogelijk dan mensen denken. En, je kunt innovatie natuurlijk als bedrijf ook zelf betalen. Het begint vaak met kleine experimenten.

Heel concreet geeft hij een aantal voorbeelden waar financiering geen probleem is. Bij de realisatie van een kantoorgebouw volgens de principes van de circulaire economie blijkt het juist een hele robuuste investering. Er is veel beter nagedacht over dit gebouw. Het is op allerlei manieren te gebruiken, ook voor andere functies. En de restwaarde is veel hoger. Je kunt het gebouw immers uit elkaar halen en de onderdelen weer opnieuw gebruiken of desnoods het gebouw op een andere locatie weer opbouwen. Circulair ondernemen betekent dus niet per definitie dat de risico’s groter worden. Ik kan dit verhaal prima volgen. Toch is het vaak lastig een bank te overtuigen als je iets wilt dat ze niet echt kennen.

Overigens is er nog een argument om deze mythe te weerleggen. Zie ook mythe 7 over technologische innovatie, die is vaak helemaal niet nodig, het gaat eerder om betere samenwerking en andere keuzes. Tja wellicht dat die ook moeilijk te financieren zijn.

Ook nog een puntje van kritiek, het is mooi zo’n circulair kantoorgebouw. Maar het lijkt op het dilemma van de theezakjes, waarom geen bestaand kantoorgebouw genomen. Het uitgangspunt dat te zijner tijd iemand het gebouw, de onderdelen of de materialen wil hebben is mooi maar ook twijfelachtig. De meeste mensen willen gewoon graag wat nieuws, net als de opdrachtgevers voor het kantoorgebouw dat als voorbeeld wordt gebruikt. Ik moet de eerste opdrachtgever nog zien die tevreden is als een architect met een gebruikt gebouw komt in plaats van het gewenste nieuwe gebouw. Ongeacht hoe dat gebouw eruit ziet.

13. Alleen een internationale aanpak is succesvol

Het maakt je minder afhankelijk van grondstoffen en juist voor de dienstverlening, reparatie en dergelijk zijn lokale netwerken belangrijk. Het kan dus prima op lokaal niveau beginnen. Een mooi argument dat door Jan-Willem Kanters en Thirza Monster genoemd wordt is dat elke materiaal, product of stofstroom om een eigen schaalniveau vraagt. Gebruikte bouwmaterialen ga je niet de hele wereld overslepen terwijl dat voor andere materialen wellicht wel een goed idee is. Dus, gewoon lokaal beginnen, de groei komt vanzelf.

14. Circulair is altijd duurzaam

Ik kan niet zoveel met de weerlegging van Stefan van Uffelen (MVO Nederland). Hij geeft een aardig voorbeeld van beton dat circulair wellicht minder duurzaam is dan anders. Maar gaat vervolgens beschrijven hoe ze er aan werken om het circulaire proces te verduurzamen. Op zich niets mis mee. Maar, wacht even, het probleem is dat we niet duurzaam leven, één van de oplossingen is circulaire economie. Blijkbaar werken die principes heel vaak maar niet altijd. Is toch niet erg, dan kies je voor een andere oplossing. Ik zou zeggen kwestie van een goede LCA uitvoeren om te kijken wat het meest duurzaam is. Het brengt wel de vraag naar voren of circulaire economie een doel of een middel is. Ik zie de noodzaak in om kringlopen te sluiten en alle toeters en bellen die daarbij komen kijken. Maar, als het dan een keer duurzamer is om dat niet te doen, dan moet je het toch vooral niet doen. Circulaire economie is dus een middel. Misschien een middel dat zo dominant wordt dat bijna alles volgens circulaire principes werkt. Maar als iets niet circulair is en toch duurzaam, niets aan doen zou ik zeggen.

15. Circulaire economie brengt opwindende gouden tijden

Ik citeer even uit de weerlegging door Maurits Groen.

Er klinken veel jubelverhalen over de circulaire economie met mooie, nieuwe, opwindende businessmodellen, en over de baten. Prachtig, maar ik ben er niet gerust op als we onze inzet daarop baseren. Want ik geef u op een briefje dat ook die circulaire economie, als puntje bij paaltje komt en de baten wat tegenvallen, ‘wel een beetje praktisch moet blijven’. Dat we natuurlijk niet het onmogelijke mogen eisen. En dat we best genoegen nemen met ‘recycling 2.0’, die dan ten minste stukken beter is dan hij was. …. Circulair hoeft geen juichverhaal te zijn. Het hoeft niet ‘leuk’ te zijn.

Dat staat er toch maar mooi. Ik zou er aan willen toevoegen dat een focus op gouden tijden ook iedereen het excuus geeft om er mee te stoppen als het wat tegenvalt. Dus ja, het ziet er mooi uit, maar vergeet niet we doen het in de eerste plaats omdat onze huidige manier van leven (en consumeren en produceren) niet houdbaar is.

 

Tot slot

Dat de wereld van de circulaire economie zelf nog zoekende is blijkt wel uit de 15 mythes die hier gegeven worden. Het zijn mythes en dus blijkbaar niet waar. Maar hoe zit het nou echt? Mythe 2: het kost miljoenen, mythe 12 het is onmogelijk dit gefinancierd te krijgen en mythe 15 er breken gouden tijden aan. Ik denk dat uiteindelijk toch minimaal één van deze mythes min of meer waar is.

Is het erg dat deze mythes elkaar tegenspreken? Ik vind eigenlijk van niet. Te vaak wordt een nieuw concept gepresenteerd als de enige waarheid en de absolute vaststaande toekomst. De circulaire economie heeft hier ook een handje van. Kort door de bocht, de wereld gaat ten onder, circulaire economie is dé oplossing, wij weten hoe dat in de toekomst gaat werken. Dat is natuurlijk helemaal niet zo. Zie mythe 2 waarin de plastic whale aan de orde komt. Dat had je echt niet vooraf kunnen voorspellen. Deze mythes laten volgens mij dus ook zien dat de toekomst onzeker is.

 

Stijn van Liefland

Voorkomt huur en lease afval en verspilling?

Je hoort het wel vaker in de discussies over duurzaam handelen. Eigendom bevordert verspilling en stimuleert afval. Huur of lease is dan de nieuwe manier om die verspilling tegen te gaan. Recent hoorden we Thomas Rau in een uitzending van VPRO’s Tegenlicht een gloedvol betoog houden voor ’toegang tot de dienst’. We hoeven de producten niet langer te bezitten, we hoeven alleen nog het gebruik er van.

Korte uitleg

Het idee is dat in de ‘oude economie’ een fabrikant spulletjes maakt en verkoopt. We zitten in een markteconomie dus is de prikkel van die fabrikant om zoveel mogelijk geld te verdienen. Het is dan in het belang van de fabrikant dat de spulletjes regelmatig kapot gaan en dat er dan winst kan worden gemaakt door de verkoop van vervangende onderdelen en uiteindelijk van de verkoop van weer een nieuw product. Dit leidt uiteindelijk tot slechte producten, weinig innovatie en veel afval. Slecht voor het milieu dus. Thomas Rau liet een oud filmpje zien waarin de fabrikanten van gloeilampen besloten onderzoek te gaan doen naar de verkorting van de levensduur van lampen: de bestaande lampen waren te goed (ook in dat filmpje een lamp uit die tijd die al meer dan 100 jaar brandt, bewijs dat lampen zo gemaakt kunnen worden dat ze een enorme levensduur kunnen hebben). De wereld op zijn kop: innovatie om producten slechter te maken!

Het antwoord is dus om de fabrikant eigenaar te laten zijn en blijven van hun eigen spullen. Ze verkopen ons slechts de diensten die deze producten leveren. Stel wij betalen Philips elke maand een vast bedrag per eenheid licht inclusief de energie en vervanging die daarbij hoort. Dan, zo is de redenering, is het in het belang van Philips om hele goede lampen te maken die extreem lang mee gaan. En sterker nog: ze zullen die lampen ook nog energiezuinig willen maken omdat ze nu opdraaien voor de energie die bij de lamp hoort. En ook zal de lamp slim gemaakt moeten worden want aan het einde van de cyclus gaan de lampen retour naar Philips en zullen ze zelf voor de afval of het hergebruik moeten opdraaien. De lampen zullen als vanzelf zo ontworpen worden dat de materialen zoveel mogelijk hergebruikt kunnen worden.

Logisch toch?

Ik geloof het eigenlijk wel, vind het een overtuigend verhaal. Maar laten we nog eens kijken naar wat tegenargumenten en niet te hard van stapel lopen.

Argument 1: eigendom maakt zuinig

Het eerste wat me te binnen schiet is dat mensen die iets in bezit hebben daar vanzelf zuiniger op zijn. Het spul is immers van henzelf en zij zijn het die opdraaien voor de schade aan die spullen. Dat argument is heel lang gebruikt bij het stimuleren van het eigenhuizen-bezit. Eigen huizen zouden leiden tot zuiniger gebruik, meer onderhoud, mooiere tuinen en een betere woonomgeving. Ik denk ook aan de lease-auto’s en de mensen die daar in rijden. Gaan die auto’s langer mee, hebben die minder brandstof verbruik, is daar sprake van beter en goedkoper onderhoud? Het zou best eens kunnen dat de lease-rijders denken: ‘het is toch mijn auto niet, na een paar jaar krijg ik weer een andere auto’. Een lease- of huur-overeenkomst heeft iets van een verzekering. Als het spul kapot gaat dan meld je je gewoon bij de eigenaar en die moet maar iets anders regelen. Van spullen die verzekerd zijn of worden is bekend dat het leidt tot minder zorgvuldig gebruik en beheer, dat effect wordt in de berekening van de premie ook gewoon meegenomen.

Argument 2: de dure Miele die heel lang meegaat

Het tweede waaraan ik dacht was de Miele wasautomaat. Dat is nou zo’n apparaat en fabrikant die in ieder geval het imago heeft van goede, betrouwbare, langlevende producten te maken. Je betaalt weliswaar flink meer geld bij de aanschaf maar dan heb je ook jarenlang extra plezier van dat apparaat. Maar wat is in de praktijk aan de hand met goed werkende betrouwbare apparaten die wat meer geld kosten? Om te beginnen staan de kopers er niet altijd bij stil dat je voor de prijs van één Miele soms wel twee of drie andere apparaten kunt kopen. Je moet de levensduur van zeg 15 jaar dan ook niet vergelijken met de levensduur van één zo’n concurrent maar met die van twee of drie opgetelde concurrenten (en dan kom je vaak dik boven die 15 jaar uit bij de goedkopere concurrent). Maar nog belangrijker is dat je 15 jaar vastzit aan die Miele en ondertussen geen voordeel hebt van de energiebesparende technologische ontwikkeling. Oftewel: je volgende goedkope wasmachine zal minder energie verbruiken en je elk jaar fors minder aan stroom kosten. Een wasdroger is na 15 jaar soms wel tot 100 euro per jaar duurder in gebruik dan een nieuw exemplaar (bron: Volkskrant, 14 november 2015, ‘Gooi die oude droger weg, dat is zuinig’).

Als het bezit bij de consument blijft liggen dan ligt er in ieder geval een prikkel bij de fabrikant om een beter en efficiënter apparaat te ontwikkelen. Althans bij een markt waarin sprake is van voldoende concurrentie en innovatie.

Argument 3: Philips wil nog steeds zoveel mogelijk verdienen

We veronderstellen dus dat de fabrikant niet per se voor een betere wereld staat. De doelstelling blijft nog steeds dat ie zoveel mogelijk centjes wil verdienen. Wat zou ik dan als fabrikant doen in deze nieuwe wereld van huur en lease (waarin ik als fabrikant dus zelf eigenaar blijf van mijn eigen spullen)? Uiteindelijk zal ik sowieso alles doorberekenen aan mijn huurders. Dus ik zal contracten opstellen met veel kleine lettertjes. Een lange looptijd zodat ze niet zomaar van mij af kunnen. Of een boete bij onzorgvuldig gebruik van mijn spulletjes. Stel dat ik licht verhuur aan bewoners van een huis of kantoor: dan zal ik ervoor zorgen dat er altijd licht is. Maar als er een lampje kapot gaat, dan zal dat lampje door mij vervangen worden maar wel worden doorberekend in de eindprijs. Heb ik dan een prikkel om dure lampjes te gebruiken bij de vervanging? Jazeker, en al helemaal als ik zelf de fabrikant ben van die dure lampen en daar ook weer iets aan verdien. Uiteindelijk valt of staat dit hele verhuurmodel met een voldoende groot aanbod van verhuurders van de spullen. Zolang ik als consument een hele grote keuze heb en snel kan overstappen dan zijn fabrikanten/verhuurders gedwongen een goed pakket te blijven bieden. Maar ja, als in de oude marktsituatie aan die marktcondities zou zijn voldaan dan zou het ook onmogelijk zijn geweest bij elkaar te gaan zitten om ‘slechte lampen afspraken’ te maken.

Of als ik een koelkast inclusief energie in een gezin heb staan (als fabrikant dus). En die koelkast gaat kapot. Dan moet ik die koelkast dus repareren. Of zal ik hem vervangen door een nieuwe en betere koelkast? Nee liever niet, want zo’n betere koelkast heb ik nog niet in mijn assortiment. Beter is het om de koelkast te laten repareren waarbij ik de kosten doorbereken in mijn huurprijs (en ook nog wat verdien aan de monteurs die ik de reparatie laat verrichten). Ik blijf als consument dus langer aan een oude koelkast vastzitten. Dit gaat wederom alleen maar goed of anders bij een stevige onderlinge concurrentie en gemakkelijke overstap- en opzegregelingen.

Argument 4: het is een hele keten

Ik hoorde pas een verhaal met dezelfde strekking (fabrikant blijft eigenaar). Het ging over een vliegtuigbouwer. Normaal zou de vliegtuigbouwer verdienen aan het vervangen van versleten spullen voor het onderhoud van het vliegtuig. Maar nu heeft de vliegtuigbouwer toegang tot slimme data en besloten eigenaar te blijven van de vliegtuigen. De vliegtuigbouwer vraagt een vast bedrag (per maand, per vlieguur etc) en is verantwoordelijk voor het hele onderhoud. Maar wat is de truc? De vliegtuigbouwer weet door de ingebouwde sensoren wanneer welk onderdeel feitelijk aan vervanging toe is. Niet meer op vaste momenten maar preventief en flexibel. Door een maatgesneden slim onderhoudsprogramma kan zo veel goedkoper onderhoud worden gepleegd en dat betekent bij een vaste huurprijs een hogere winstmarge. Ik zou hier natuurlijk weer twee bezwaren op kunnen formuleren: 1) bij voldoende concurrentie zijn andere vliegtuigbouwers ook in staat dit (goedkoper) aan te bieden en daar gaat je winstmarge (maar wel beter voor milieu), 2) als huurder van de vliegtuigen wil ik de vliegtuigen best in eigendom hebben als ik gebruik kan maken van de slimme sensoren die er blijkbaar al zijn (dan kan ik als nieuwe eigenaar diezelfde voordelen behalen).

Maar dat is niet eens mijn punt. Die vliegtuigbouwer is en blijft eigenaar van de spullen en zal dus ook alles terug (moeten) nemen. Dan zou ik als fabrikant soortgelijke afspraken willen maken met mijn toeleveranciers. Dus de toeleverancier van vliegtuigcomputers: ik ga die als fabrikant leasen van een pc-producent. De toeleverancier van vliegtuig-moeren en -bouten: ga ik leasen. We komen zo terecht in een oneindige rij van lease- en huur-constructies. Een oerwoud aan regels en afspraken. Ik kan me nog geen voorstelling maken van hoe dat eruit gaat zien en hoe dat leidt tot een goedkopere en beter werkende economie.

Afsluitend

Voor mij is wel duidelijk dat er meer is dan eigendom en dat ’toegang tot de dienst’ nieuwe kansen biedt. Uit het verhaal van Thomas Rau kwam ook naar voren dat fabrikanten niet spontaan tot deze nieuwe modellen gaan komen. Consumenten moeten dit deels afdwingen door toegang (itt bezit) te eisen. En overheden moeten afdwingen dat er iets komt van een materialenpaspoort waar de eigenaren/fabrikanten aan gehouden kunnen worden (de fabrikant moet dus precies kunnen aantonen dat er geen materialen verloren zijn gegaan). Het prikkelmodel (veel geld verdienen) blijft echter hetzelfde, dus hoe dan ook is het logisch dat er veel energie gaat zitten bij de fabrikanten in het opzoeken van de grenzen van het systeem (doorberekenen van kosten, vermijden van innovatie bij onvoldoende concurrentie, op zoek gaan naar de minst strenge regelgever etc). En als consumenten weten wat ze écht willen en fabrikanten een kant in kunnen ‘dwingen’ dan is volgens mij bij elk productiemodel (en voldoende concurrentie) een betere wereld mogelijk.

Rudy van Stratum

Hoe staat het met Crowdfunding? (wijn en denkfouten)

Vorige week kreeg ik een mail naar aanleiding van mijn investeringen in een crowdfundingsproject. Daarmee hebben we direct het goede nieuws te pakken. De initiatiefnemers houden de investeerders in ieder geval op de hoogte. Ik vrees dat dit ook het enige goede nieuws is. Maar daarover later meer. Hoe zat het ook al weer?

 

Vandaag precies een vier jaar geleden schreef ik voor het eerst een stukje over crowdfunding op deze site. Daarvoor had ik en ik denk vele met mij er nog niet of nauwelijks van gehoord. Ik was er direct door gegrepen, iets nieuws, anders, dat smaakte naar meer. We zijn ons er verder in gaan verdiepen, crowdfunding nieuw-01onderzochten het fenomeen, lazen een boek en maakten uiteindelijk een infographic die laat zien hoe crowdfunding werkt. In de tussentijd heeft crowdunding (of in ieder geval het nieuws erover) een grote vlucht genomen. Onze infographic voldoet nog steeds. Maar als ik er nu naar terugkijk merk ik dat hij erg vanuit de invalshoek van de initiatiefnemer is gemaakt en minder vanuit de investeerder. Over risico’s hebben we het bijvoorbeeld niet.

Het bleef knagen, alleen onderzoek en een beetje rondkijken, dat is eigenlijk onvoldoende. De volgende stap kwam een jaar later, investeren in crowdfundingsprojecten. Eén van de projecten waar ik in investeerde was WineNetwork (zie kader). En van de initiatiefnemers kreeg ik deze week een mail, dat wast het goede nieuws. Het slechte nieuws is dat ik vermoedelijk mijn investering kwijt ben. Vandaag over WineNetwork, in een vervolg bekijk ik mijn andere projecten.

Mijn tweede investering, is in een online WineNetwork (via Symbid). Idee, informatie over wijn online delen met vrienden zodat je beter weet wat je koopt. De ondernemers willen uiteindelijk met dit netwerk ook marktaandeel in de verkoop van wijn te krijgen. Ik hou van wijn maar met zo’n netwerk heb ik niet zoveel, maar goed, best een aardig idee dat zou best wat kunnen worden. Het voorspelde rendement is enorm, tot 5 maal mijn inleg. Wat ze precies gaan doen en hoe dat rendement tot stand komt is in mijn ogen een wat warrig verhaal. Standaardisatie, een formulier o.i.d. zou hier op z’n plek zijn. Ondanks dat zijn er nu (incl. mijzelf) 15 investeerders en die hebben 20% van de beoogde € 47.000,= bij elkaar gebracht. Met 37 dagen voor funding te gaan kan dit nog wel een succes worden.

Hoe gaat het met de investering?

In het verlengde boekjaar 2013 / 2014 werd verlies geleden. De initiatiefnemers geven aan dat ze dit hadden verwacht. Belangrijkste oorzaak is dat het aantal gebruikers onvoldoende groeide. Naar aanleiding hiervan is van alles gedaan. Belangrijkste wat nu moet gebeuren is een agressieve marketingcampagne. En dat kost geld. De initiatiefnemers zelf hebben daarom geld uitgeleend aan de B.V. en zoeken nu naar wegen voor aanvullende financiering. Bijvoorbeeld een achtergestelde lening en een nieuwe investeerder. Een andere stap die ze gaan nemen is het overnemen van een voormalige concurrent die een geschikt IT platform heeft. Meer investeren dus. De initiatiefnemers concluderen dat het verlies wordt veroorzaakt door onvoldoende gebruikers, je kunt ook zeggen dat het verlies wordt veroorzaakt door dat de uitgaven groter zijn dan de inkomsten. Misschien is dat mijn stokpaardje, maar de vraag is of extra investeringen nou zo handig zijn.

Bij de mail zou een bijlage moeten zitten met jaarcijfers, maar dit ontbrak. In de mail zelf zijn enkele cijfers opgenomen. Er zijn 25 vaste kopers die maandelijks een doos wijn van €49,90 automatisch thuisgestuurd krijgen. De bruto marge op zo’n doos ligt rond de 10%.Dat levert dus per maand € 125,- aan ‘bruto winst’ op. Wellicht zijn er nog wat andere inkomsten uit incidentele verkoop, maar boven de € 200,- gaat de winst niet uitkomen. Groei is dus nodig, 1000 deelnemers wordt als kritieke massa gezien. Dan zou de ‘bruto winst naar € 8.000,= per maand gaan. Dat begint er op te lijken. Overigens moet je daar nog wel je eigen salaris, belasting etc. uit betalen. En, ja ik als crowdfunder zou daar ook nog wat uit moeten krijgen. Maar, 1000 deelnemers betekent 40 keer zo groot worden. Ik zie het niet zo snel gebeuren komt bij dat er eerst weer meer geld in moet.

Waar kennen we dat van? Sunk cost fallacy, er is al zoveel geld en tijd in dit initiatief gaan zitten, het wordt steeds moeilijker om het los te laten en te stoppen. Eigenlijk wel begrijpelijk, de initiatiefnemers werken hier al drie jaar aan. Maar, het wordt wel steeds belangrijker om te stoppen. Want al het geld dat je er nu nog in stopt is verloren. Oké, dat is mijn mening.

Wat staat er verder in de mail?

Mijn gebrek aan vertrouwen komt niet alleen door de cijfers uit de mail en het verlies dat gemaakt wordt. Mijn gebrek aan vertrouwen komt vooral door hoe de mail is geschreven, de woorden die gebruikt worden. Ik krijg stellig de indruk dat een paar mensen vooral belangrijk willen doen en te pas en te onpas met moeilijke en buitenlandse woorden aan het gooien zijn. Het is vooral de eerste alinea, hij lijkt wel geschreven om er voor te zorgen dat je niet verder leest. Daarna wordt het namelijk wat duidelijker, maar daar staat ook het (in mijn ogen) slechte nieuws (geld nodig, meer geld uitgeven etc.).

In de bijlage van dit schrijven vind je de definitieve jaarcijfers over het verlengde boekjaar 2013/2014 van Winenetwork B.V.. Zoals verwacht een jaar met verlies en zoals reeds aangegeven niet het gewenste resultaat en de geforecaste trend. Ondanks de efforts om het social referral concept te laten werken en gebruikersaantallen te laten groeien, is dat niet naar wens gelukt en daarom hebben we in het begin van ons tweede operationele jaar een conceptuele review gedaan. Een externe online strateeg Keytoe, heeft ons daarbij geholpen, zoals in een eerder schrijven aangegeven. De uitkomst is om te focussen op recurring sales. We hebben besloten dat te doen in de vorm van een curated model. Oftewel, maandelijks een doos mooie, voorgeselecteerde wijnen aanbieden zonder extra bestelhandelingen voor onze klant. Keuzebegeleiding optima forma. Op die manier resulteren marketing en sales efforts in meer omzet van dezelfde klant, bovendien adresseert een recurring sales model beter aan de behoefte van onze doelgroep – convience. We hebben ervoor gekozen om de beleving van de wijnen centraal te stellen.

Dit schrijven. Hallo, dit is gewoon een mail, geen wettekst, geen beleid, het gaat gewoon om deze mail. Misschien een kwestie van smaak maar in mijn ogen is dit belangrijkdoenerij.

Geforecaste trend. Ja, onze voorspelling kwam niet uit. Zo simpel is het eigenlijk

Efforts om het social referral concept… Hier haak ik af. Bij de eerste punten was in ieder geval duidelijk wat er werd bedoeld. Dit moet ik opzoeken, daar heb ik geen zin in, maar toch gedaan. Ik raak verzeild in websites vol met marketing jargon. Wellicht aardig voor de experts onder elkaar, maar ik als argeloze investeerder kan er niets mee. Ik zeg moeilijkdoenerij of is dit een poging om mij in de authority bias te laten trappen. Ai, nu gebruik ik zelf ook moeilijke woorden, gelukkig legt Rudy hier netjes uit wat het inhoudt.

Conceptuele review. Klinkt heel bijzonder. Waarschijnlijk heeft een heel gewone adviseur eens gekeken hoe de toekomstperspectieven van dit initiatief zijn. Modewoord?

Recurring sales & curated model Ook hier, ik kan er niets mee. Ik hoop maar dat het goed bedoeld is en niet gebruikt wordt om mij met een kluitje het riet in te sturen. Overigens had ik ooit een collega die tijdens een cursus beleidsteksten schrijven vertelde dat hij wel eens een KIR nota schreef. KIR? Ja KIR, als er een vraag beantwoord moet worden waarvan niemand weet waarom die gesteld is en wat we er verder mee moeten, dan schrijf ik een KIR nota. Kluitje in Het Riet.

Onze doelgroep – convience Dit kan ik na enig nadenken wel begrijpen, maar moet het nou zo moeilijk?

Fles wijn

Ook wel weer leuk om zo’n tekst eens kritisch door te nemen. Dat doet me denken aan die andere keer dat we het op deze site over wijn hadden. Blijkbaar is wijn en denkfouten een soort natuurlijke combinatie (zie infographic hieronder en het bijbehorende artikel). Kijk ook nog even naar onze infographic waarop we de verschillende denkfouten beschrijven (onderaan).

Denkfouten, wijn kopen

Denkfouten, projecten

Stijn van Liefland

Volkswagen

Het verhaal over Volkswagen doet me denken aan een anekdote die we 20 jaar geleden aan studenten vertelden als we het over schoner produceren hadden. Of het verhaal helemaal waar is weet ik niet, ik kan het nergens meer terugvinden. De anekdote gaat over een fabrieksdirecteur in Amerika die een luchtfoto van zijn bedrijf laat maken. Als de foto klaar is, is de directeur nogal teleurgesteld, hij wil de foto niet aan de muur hebben. Het probleem, op de foto is naast het bedrijf een enorme gekleurde vlek in het water zichtbaar. Een duidelijk geval van ernstige waterverontreiniging en het is ook duidelijk waar deze vandaan komt, zijn bedrijf. Hij roept een medewerker bij zich om dit probleem onmiddellijk aan te pakken. Al na een halve dag komt de medewerker terug en is het probleem opgelost. Het resultaat, een prachtige foto waarop de waterverontreiniging netjes is weg geretoucheerd. Ik was in de, blijkbaar naïeve, veronderstelling dat er inmiddels echt wel wat veranderd is. Dat bedrijven (en dan vooral grote bedrijven) het milieu serieus nemen. Helaas dat valt tegen.

We hebben de afgelopen weken twee maal over de elektrische auto geschreven en deze vergeleken met gangbare auto’s. De discussie rondom Volkswagen verandert het beeld natuurlijk. Voor de uitstoot van CO2 maakt het niet zoveel uit, die is één op één gerelateerd aan het brandstofgebruik. En dat zit wel goed want als een auto opeens 2 maal zoveel gebruikt als aangekondigd valt dat op, je moet dan vaker tanken, het kost meer, daar was onmiddellijk iemand achter gekomen. Dom als je dit als bedrijf doet. De uitstoot van de overige uitlaatgassen, dat valt veel minder op en zal maar weinig automobilisten interesseren. Voor onze vergelijk is belangrijk dat de milieubelasting van dieselauto’s groter is dan aangenomen, vooral in de gebruiksfase.

Goed, dat allemaal ter inleiding, ik merkte dat ik kwaad werd naar aanleiding van alle berichten en er een stukje over wilde schrijven, bij deze dus. Dan heb ik toch mijn geringe bijdrage geleverd aan deze discussie. Naar aanleiding van de affaire bij Volkswagen kwamen drie vragen in mij op:

  • Waarom stoor ik me hier zo aan?
  • Waarom doen ze dit?
  • Wat kunnen we hier van leren?

Waarom stoor ik me aan Volkswagen?

Ik ben niet zo naïef te denken dat een ondernemer zich altijd aan de regels houdt. Vaak zullen ze de mazen in de wet opzoeken. Misschien hoort het wel bij het ondernemer zijn om de grenzen op te zoeken. Misschien moet je wel zeggen, als je de mazen in de wet kunt gebruiken en je doet het niet, dan ben je helemaal geen “echte ondernemer”. Maar, ergens in mijn achterhoofd ga ik er toch van uit dat een ondernemer en zeker grote bedrijven zich uiteindelijk aan de regels houden. Dus je zoekt de ruimte, je vraagt uitstel, een overgangsregeling, je voert bijzondere omstandigheden aan, je laat er nog eens een jurist naar kijken, je stelt de feiten ter discussie, je beroept je op overmacht, je begint een juridische procedure, kortom je haalt alles uit de kast om die regels te omzeilen. Maar wel met open vizier. Wat hier gebeurt is achterbaks de boel bedonderen. Je verkoopt auto’s waarvan je zegt dat ze aan emissie-eisen voldoen, maar ze voldoen daar gewoon niet aan. Sterker nog ze zijn niet een beetje beetje slechter (bijv. 10%), sommige zijn gewoon 40 keer slechter (4000%). Dat is zoiets al een pak kopen waar op staat dat er 80 koekje in zitten maar er thuis achter komen dat het er maar 2 zijn.

ScreenShot082Het stoort me ook omdat Volkswagen zo slim is en de moderne consument heel goed door heeft. Ze weten allang dat het de automobilist niks uitmaakt. Die wil gewoon snel en veilig rijden en vooral snel op kunnen trekken bij het stoplicht. Ze kijken wel uit om een auto te verkopen die een stuk langzamer is dan in de folder staat of een Volkswagen waarin een aantal airbags ontbreekt. Logisch daar kom je binnen niet al te lange tijd achter, als er een paar op elkaar gereden zijn. En dan gaat iedereen klagen. Maar over deze hoge uitstoot  heb ik de automobilist nog niet horen klagen. Het zijn de overheden die nu de verkoop verbieden, niet de consument die deze auto’s niet meer wil. Rudy heeft er al eerder over geschreven we hebben allemaal twee petten op, die van consument en die van burger. Als burger vinden we van alles belangrijk, als consument (automobilist) kijken we alleen naar wat sexy en goedkoop is.

Het stoort me ook omdat ze het al heel lang wisten. Volgens de Frankfurter Allgemeine  is de raad van commissarissen van Volkswagen vier jaar geleden al gewaarschuwd voor deze dieselfraude. Het zijn dus niet een paar rare technici die een nieuwe truc hebben bedacht, het zit in het hele bedrijf. Oké waarschijnlijk waren het wel een paar rare technici die een nieuwe truc hadden bedacht, maar blijkbaar vond de top van het bedrijf dat een hele goede vondst.

En tot slot stoort het me heel erg omdat ik bang ben dat ze hier gewoon mee wegkomen. Ze betalen een boete, ze huren een dure advocaat, betalen een schadevergoeding, iedereen blijft Volkswagens kopen en er verandert niets. Ik hoop dat ik ongelijk heb, we zullen het over een jaar of vijf weten.

Waarom doen ze dit?

Ik heb de topman van Volkswagen nog niet geïnterviewd. Misschien komt dat nog, binnenkort heeft hij toch niet zo veel meer te doen ;-). Naar het antwoord kan ik dus alleen maar gissen en dat doe ik door naar onze artikelen over ondernemerschap te kijken. Meer winst, meer groei, meer geld, een groter huis, een grotere boot, een nog mooiere auto voor de deur en vooral meer aanzien, “kijk mij eens!”. Kortom hebberigheid lijkt mij hier de belangrijkste drijfveer. Bij een autofabrikant bereik je dat door zo veel mogelijk auto’s te verkopen en per auto zoveel mogelijk winst te maken. Volgens de handleiding voor “echte ondernemers” moet je daarvoor ook risico’s nemen en nieuwe dingen proberen. Nou dat hebben ze in ieder geval gedaan bij Volkswagen.

De andere kant van het verhaal is dat ze blijkbaar ook niets beters wisten te bedenken om auto’s te blijven verkopen. Eén van de mythes rondom ondernemerschap die Rudy ooit beschreef is dat ondernemers graag innoveren. Dan zijn er twee mogelijkheden. Inderdaad, het is een mythe, ondernemers innoveren helemaal niet graag. Of, Volkswagen functioneert niet als een onderneming maar als een ambtelijke organisatie. Beide kan natuurlijk ook.

Wat kunnen we hier van leren?

  1. Dat er een groep mensen (ondernemers) bestaat die inderdaad voor winst en groei gaat. Hierbij is blijkbaar alles geoorloofd zolang niemand het merkt.
  2. Consumenten hier gewoon in mee gaan en hun consumenten-pet op zetten.
  3. Als de overheid geen regels stelt er weinig aan duurzaamheid gaat gebeuren. Daarbij moet de overheid deze regels natuurlijk wel handhaven.
  4. Dat we ons voorlopig nog maar eens verder moeten verdiepen in de rol die ondernemers hebben bij het werken aan duurzame ontwikkeling. Nog dieper gaat het om de vraag die me al een tijdje bezighoudt, wat voegen ondernemers eigenlijk toe dat je zonder ondernemers niet zou hebben?

Stijn van Liefland

 

Ondernemende schaapherders

Als wij ergens lezen “je moet een echte ondernemer zijn” slaan we direct aan. We hebben er al zo veel over geschreven (en er onderling nog veel meer over gediscussieerd) dat we ons onmiddellijk afvragen waarvoor we die ondernemer nu weer nodig hebben? Want ja, wat voegt een ondernemer eigenlijk toe? Wat kan een ondernemer dat een gewoon mens niet kan? Ik vraag me zelfs regelmatig af hoe een wereld zonder ondernemers er uit zou zien? Missen we dan iets? Gaan we er op achteruit? Of, wordt het alleen maar mooier. Ik hoop dat we ooit nog eens de tijd hebben om hier verder onderzoek naar te doen.

“Je moet een echte ondernemer zijn”, deze kreet stond zoals wel vaker op een onverwachte plek, namelijk in een artikel over schaapherders (Volkskrant 7 september 2015 helaas niet het hele artikel). Ja, schaapherders moeten tegenwoordig ook ondernemer zijn. Helicon in Velp heeft sinds kort een tweejarige opleiding tot schaapherder (MBO). In Nederland zijn zo’n twee tot driehonderd schaapherders actief, dus niet zo gek dat daar een opleiding voor is. Voor de critici, in het artikel wordt aangegeven dat de opleiding tevens een goede basis is voor allerlei andere functies in het natuurbeheer. Waar gaat de opleiding over?

  1. Honden- en schapenkennis is natuurlijk belangrijk.
  2. Kennis over landschap, ecologie, wetgeving, natuurbeheer etc. hoort er vanzelfsprekend bij.
  3. En, de schaapsherder anno 2015 heeft vaardigheden nodig die bij deze tijd passen. Eerder in het artikel wordt al duidelijk wat dat betekent: Schaapherders moeten concurreren om opdrachten van terreinbeheerders. En hier staat het dan, het “moeten echte ondernemers zijn”. Schaapherders worden dus opgeleid tot echte ondernemers.

Het derde punt prikkelt natuurlijk. Echte ondernemers, dat is nou net waar we de laatste tijd veel over geschreven hebben. Ik vat het even kort door de bocht in eigen woorden samen: Een ondernemer heeft ergens in de verte een doel (status, grote auto o.i.d.), wil daarom winst maken, wil die winst maken met zo min mogelijk inspanning, neemt daarom risico’s, weet zich te onderscheiden, wil aandacht en wil winnen. De opgave is dus de uitgaven zo laag mogelijk te houden, de inkomsten te maximaliseren en dit allemaal met zo min mogelijk inspanning. Dit is zo’n beetje het beeld van een echte ondernemer.

Echte ondernemers. Je leest wel vaker over ondernemers en wat die voor de samenleving betekenen. Vooral als het gaat om de meer publieke of softe sectoren gaat het al snel over “echte ondernemers”.  Blijkbaar zijn er twee soorten ondernemers, echte ondernemers en gewone ondernemers. Wij op slimme financiering doen daar overigens ook aan mee, soms omdat we schrijven over stukken van anderen en soms omdat we blijkbaar iets willen duiden. Het is de moeite waard om ooit nog eens uit te zoeken wat het verschil is, waar de gewone ondernemer ophoudt en de echte ondernemer begint.En dan komen er natuurlijk ook weer allerlei interessante vragen op. Bij al die problemen die ondernemers op gaan lossen, hebben we daar dan gewone ondernemers voor nodig of echte ondernemers?

Ik probeer me even te verplaatsen in de schaapsherder. Helicon heeft me opgeleid en ik ben inderdaad die ondernemer. Nu is het mijn taak om natuur en landschap te beheren met schapen. Ik heb geleerd dat zo efficiënt mogelijk te doen, ik heb ook geleerd dat ik zo nu en dan een gok moet wagen (risico moet nemen). En ik heb geleerd dat als die gok goed uitpakt ik goud in handen heb. Dus wat zou ik gaan doen als ondernemer? Ik heb als idee om een kudde robotschapen te laten maken. Eigenlijk zijn het gewoon grasmaaiers op rupsbanden, maar ze zien er uit als een schaap en als je op zeg 10m. afstand staat zie je geen enkel verschil. Ze maken ook het geluid van een schaap en ze vertonen kuddegedrag (dat kan je gewoon in mijn schapen programmeren). Als er veel toeristen zijn druk je op de knop “eigenwijs schaap” en kan de hond erachteraan. Zo blijft het er ook leuk uit zien. Dat doe ik dan vanuit de auto waar ik ondertussen een krantje lees of de aandelenkoersen bekijk. Overigens kan die hond op termijn ook vervangen worden door een robot, dan hoef ik helemaal het huis niet meer uit. Nu ben ik een echte ondernemer en kan ik gaan concurreren met de andere herders. Het is een beetje hetzelfde verhaal als met de bossen. Als je het echt aan ondernemers overlaat kan je grote verassingen tegenkomen.

Een flauw verhaal over mijn robotschapen? Valt wel mee, bijna twee en een half jaar geleden schreven we in het kader van een serie over rendement ook al over schaapherders. Wat was het geval, er waren ook “schaapherders” die helemaal niet met een hond over de hei wilden lopen en gewoon een stuk hei afzetten met schrikdraad. Dan heb je geen hond meer nodig en kan je zelf naar huis of je kunt nog een paar kuddes in andere gebieden laten grazen. Als je naar een ander gebied moet dan ga je niet lopend maar verplaats je die schapen gewoon met een vrachtauto, dat gaat veel sneller. Echt ondernemerschap dus, meer doen in dezelfde tijd, goedkoper zijn dan de concurrent en natuurlijk meer verdienen terwijl je misschien ook nog eens minder moe wordt dan die andere herders. Natuurmonumenten had besloten om met zo’n herder in zee te gaan.

Vervolgens ontstond er een hele discussie. Sommige schaapherders hadden nu geen werk meer, die leuke schaapskuddes lopen nu niet meer door het dorp, het hele romantische beeld is weg etc. Ja, dat krijg je met ondernemerschap. Schapen worden dan net fietsen of auto’s. Komt er een fabriek die goedkopere fietsen van dezelfde kwaliteit kan maken, gaat er een andere fabriek failliet, dat is het risico van ondernemerschap. En, die leuke romantische auto’s van 50 jaar geleden, ja die rijden nu niet meer rond, dat is te duur geworden. Of beter gezegd, er zijn andere auto’s die een stuk goedkoper zijn geworden. Dat hoort ook bij ondernemerschap, concurrentie, kijken wie het nog goedkoper kan doen.

Mijn conclusie, die echte ondernemende schaapherder die is er al lang, maar die willen we helemaal niet. We willen een schaapherder die met een ruige kop door weer en wind samen met zijn hond een kudde schapen over de heide drijft. Een schaapsherder die daar het liefst ook nog de nachten op de hei doorbrengt en dan hoort het ook nog eens heel koud te zijn. Kortom het volmaakte romantische beeld. Oh ja, en we willen er niet voor betalen. Dat gaat een ‘echte ondernemer’ dus nooit doen.

Stijn van Liefland

 

Rendementsdenken, goed of fout?

Het afgelopen half jaar had ik veel werk bij de gemeente Delft en dat vroeg veel tijd. Daarnaast hadden we ons boek en zo nog een aantal zaken. Blogs schrijven voor slimmefinanciering schoot er bij in. Nu is het tijd om de draad weer op te pakken. Bij Delft hield ik me bezig met de uitvoering van energiebeleid. Hoe zorg je er bijvoorbeeld voor dat woningeigenaren gaan investeren in energiebesparing en hoe krijg je zonne-energie projecten van de grond. Het gaat dan vaak over geld, we hebben daar al regelmatig over geschreven (bijvoorbeeld hier). Als je daar dan mee bezig bent komt er van alles op je af, woningconcepten, innovatieve aanpakken, subsidies etc. Ik hoop daar de komende tijd nog wat meer over te gaan schrijven. En dan vooral over de vraag of dat nou wel of niet rendeert.

Iets anders dat me het afgelopen half jaar is opgevallen is dat rendement niet mag. Niet zozeer in energieland, maar in de zorg en in het onderwijs. “Wij zijn tegen het rendementsdenken” stond er regelmatig in de krant en iedereen ook politici sluit zich daar dan snel bij aan.

Wat heeft dat met energiebeleid te maken? Eigenlijk niet veel, behalve dat het allemaal met rendement te maken heeft. In energieland wordt juist snel met allerlei fantastische rendementen gezwaaid die volgens mij vaak niet kloppen. In andere domeinen mag je het niet eens over rendement hebben. Een interessante tegenstelling. Daardoor ben ik me de afgelopen maanden wel af gaan vragen wat rendement nou eigenlijk is. Rudy heeft er een mooie definitie voor, “de mate waarin de inspanning je dichter bij het doel brengt”. Met deze definitie kan je niet tegen rendementsdenken zijn, je wilt immers je doel bereiken.

Je kan rendementsdenken ook op een andere manier interpreteren. Even een korte casus (15 regels) uit het blad “Wageningen World”, een blad voor alumni van de universiteit. In het artikel “zonneweide biedt kansje voor boer” gaat het over de vraag of zonnepanelen meer opleveren dan het telen van gewassen. De onderzoeker concludeert: “een hectare zonnepanelen kan een akkerbouwer meer opleveren dan een hectare graan of aardappelen”. Mooi, kom maar op met die zonnepanelen denk je dan of toch even verder lezen? De investering “is alleen terug te verdienen met een stroomprijs van meer dan 10 cent per kWh, terwijl momenteel 4,5 cent wordt betaald”. Ik concludeer dat het dus een goed rendement heeft als aan alle voorwaarden voor een goed rendement is voldaan, mooie cirkelredenering. Maar zonder dollen, dit is precies wat er volgens mij bij heel veel zaken rondom energie mis gaat. Rendement (in dit geval financieel) wordt gewoon niet serieus genomen. Zo was ik met iemand in gesprek over het renoveren van bestaande woningen naar nul op de meter woningen. Gemiddeld over een jaar netto geen energiegebruik voor alles wat samenhangt met het gebouw (verwarming, installatie etc.). Een forse investering die je door besparing op energiegebruik gaat terugverdienen zo is de gedachte. Ik zei dat dit volgens mij financieel nog niet haalbaar is. De energierekening is te laag of de investering te hoog, het is maar hoe je het bekijkt. Klopt was het antwoord, maar de komende jaren wordt dat veel goedkoper dus dat komt wel goed. Maar, dat weten we dus nog helemaal niet. Misschien wordt het goedkoper, maar voorlopig lijkt het erop dat ook de energieprijzen naar beneden gaan. Het (financieel) rendement blijft dan laag of negatief.

Hoe dan ook we hebben inmiddels twee vormen van rendementsdenken te pakken. Aan de ene kant rendementsdenken wat ‘niet mag’, bijvoorbeeld als het gaat om onderwijs of zorg. Aan de andere kant rendementsdenken wat ik in ieder geval niet wil, naar een positief rendement toe denken. Mijn belangrijkste vraag is eigenlijk, waarom zijn mensen tegen rendementsdenken in de eerste variant? Gewoon netjes op een rijtje zetten wat de uitgaven en de opbrengsten zijn, wat is er op tegen? We gaan op zoek naar het antwoord en dat begint bij nog eens opnieuw nagaan wat we eigenlijk met rendement bedoelen. We hebben al eerder over rendement geschreven, kijk bijvoorbeeld hier of hier. Toen ging het vooral om rekenen, nu gaat het vooral om de vraag wat we ermee bedoelen.

 

Stijn van Liefland

rendementsdeneken 2-02

MKBA-casus (2): de waarde van een museum

Ditmaal pak ik een MKBA-studie bij de kop uit de culturele hoek. Bij mijn zoektocht naar een mooi voorbeeld kwam ik terecht op een iets oudere studie over de waarde van musea. Net nadat deze studie is gepubliceerd heb ik hier al een stukje over geschreven. Ik was dat eerlijk gezegd een beetje vergeten maar bij het googlen op ‘mkba + cultuur’ kwam ik spontaan op mijn eigen oudere blog terecht …. Maar: het is helemaal uit de begintijd van deze site ‘slimme financiering’ dus wellicht haal ik er nu andere dingen uit.

De studie zelf is hier te vinden.

Mijn oude blog is hier te vinden.

Verwondering

Een museum vind ik boeiend omdat je op voorhand kunt vermoeden dat zoiets alleen maar geld kost. Dus hoe beargumenteert een onderzoeker de waarde van zoiets? Althans: als het dan toch met een berekening moet en Euro’s een rol spelen.

Ik loop de studie weer door en neem dezelfde volgorde als bij de eerdere MKBA-casus over het sportevenement. Dat betekent dat ik achtereenvolgens kijk naar 1) de organisatie, in dit geval het museum zelf, 2) de cashflow-benadering van slimme financiering die naar meerdere stakeholders over een langere horizon kijkt, en 3) de uitkomsten van de studie zelf, dus de MKBA-aanpak (waar dus ook non-cashflows worden meegenomen in de berekening). En wederom: het gaat me om de aanpak en minder om de precieze getallen. Ik beperk me ook bewust tot de studie zelf en ga niet dieper graven in de onderliggende uitkomsten van die studie.

Kengetallen

Laat ik beginnen met een aantal interessante kengetallen. De studie gaat over 773 Nederlandse musea in totaliteit (dus geen uitspraken over afzonderlijke musea). Deze krijgen een totale subsidie van € 370 mln per jaar. Het Rijk levert € 213 mln, de provincies € 34 mln en de gemeenten € 132 mln. Jaarlijks krijgen deze 773 musea 20,5 mln bezoekers. Ongeveer 1/4 van deze bezoekers komt uit het buitenland, de overige 3/4 komt uit Nederland zelf. De inkomsten uit kaartjes-verkoop aan de kassa zijn € 80 mln.

Elk museum krijgt zo’n 26.500 bezoeken per jaar (gemiddeld uiteraard!). Een bezoeker telt gemiddeld € 4 neer voor een entreebewijs. Een buitenlander betaalt overigens wat meer (ongeveer € 7) dan een Nederlander (ongeveer € 3, komt door kortingen, acties, abonnementen etc). Elk museum krijgt gemiddeld ongeveer € 500.000 subsidie. Per bezoek betaalt de overheid dus iets minder dan € 20 bovenop de entreeprijs van € 4. Best apart, zo’n verhouding van 5 delen subsidie op 1 deel eigen bijdrage.

De organisatie zelf

Weer opvallend aan een MKBA-studie is dat de ‘onderneming’ in kwestie niet zo wordt uitgeplozen. Wat is er bijvoorbeeld nodig als startinvestering om een museum te beginnen? Is dat dan ook betaald uit overheidsgeld? Hoe zit het de kostenstructuur van een museum? Hoeveel gaat er per jaar op aan personeel, aan huisvesting etc. Niets daarover in deze studie.

We weten alleen dat in de ‘exploitatie-fase’ er twee bronnen van inkomsten zijn: € 80 mln entreegeld en € 379 mln subsidie. Maar zijn er dan geen inkomsten uit verkoop van t-shirtjes en replica’s (museumwinkel)? En inkomsten uit de exploitatie van eigen restaurants? En betaalde rondleidingen? We komen er niet achter. Over de kosten weten we al helemaal niets, uit deze studie. Is het voor een ondernemer dan interessant een museum te beginnen? Om welke cashflows gaat het?

Een museum, ik zei het al eerder, kost geld. Het doel is ook niet om winst te maken. Ik ga er daarom maar van uit dat de subsidie precies is wat bijgepast moet worden om het zaakje ‘rond’ te krijgen. De kosten (personeel, huisvesting etc) zullen dus ongeveer even groot zijn als de totale inkomsten (dus zo’n € 450 mln). Elk jaar is er dan sprake van een netto cashflow van 0 Euro. In onderstaand diagram heb ik dat samengevat in de regel die over het museum gaat.

We moeten het dus hebben van andere partijen, die mogelijk ook voor- en nadeel van een museum ondervinden.

Bedrijven

De studie becijfert een extra omzet voor bedrijven (toeristen, dagjesmensen etc kopen allerlei dingen in de omgeving bij de winkels) van € 400 mln op jaarbasis. Deze studie pakt, terecht, niet deze extra omzet als basis voor de berekening, maar de extra winst die het bedrijfsleven over die omzet maakt. De studie neemt hierbij een bedrag aan van € 20 mln op jaarbasis. Het Rijk ontvangt ongeveer € 40 mln extra belastingen (BTW, VPB), maar dat komt later. Je zou wellicht ook kunnen vermoeden dat de subsidie van € 379 mln (deels lonen en salarissen, maar ook kantoormateriaal, drukwerk etc) ook tot extra omzet en winst voor het bedrijfsleven (en belastingen voor het Rijk) zal leiden. Maar daarover wordt niet expliciet gesproken.

De studie rekent de totalen uiteindelijk uit in een zogenaamde Netto Contante Waarde waarbij alle losse termijnbedragen tot één eindbedrag worden herleid. Grofweg komt dat in deze studie neer op het vermenigvuldigen met een factor 15-20 van het termijnbedrag. Bedrijven hebben op deze manier ongeveer € 0,35 mrd ‘voordeel’ van de Nederlandse musea. Zie weer de tabel hieronder.

Gemeenten en provincies

De gemeenten en provincies zijn elk jaar een subsidie armer van € 164 mln. Ook nog een startsubsidie om het hele zaakje in te richten vermoedelijk, maar daarover weten we zoals gezegd niets. Gemeentes krijgen wellicht ook wat extra inkomsten uit belasting (huizenprijzen stijgen, zie verder) maar ook daarover is geen specifieke informatie in de studie te vinden. De NCW van de regel komt daarmee op ongeveer (minus) € 2,8 mrd.

De bewoners

Of beter: de bezitters van de huizen die in de nabije omgeving van de meest aantrekkelijke musea staan. Uit onderzoek blijkt dat stedelijke concentraties met musea aantrekkelijker zijn om te wonen en een hogere huizenprijs ‘doen’. Op jaarbasis wordt hier een bedrag van maar liefst € 200 mln becijferd. Hier hoort een NCW van ongeveer € 3,4 mrd bij.

Pas op: deze waardestijging van huizen is niet altijd een cashflow. Alleen mensen die feitelijk hun huis verkopen zullen daardoor een hogere prijs (dan zonder museum) ontvangen. De betalende kopers moeten vanzelfsprekend een hogere prijs betalen, dus hoe dat per saldo uitpakt is voor mij ook een raadsel (de winst voor de een is het verlies van de ander, tenzij de koper een buitenlander is en je alleen kijkt naar het effect op de binnenlandse stromen). Ook de overheid zal hierdoor extra overdrachtsbelasting krijgen, in de tabel hieronder aangenomen op ongeveer € 20 mln op jaarbasis.

Tussenconclusie: de contante waarde van de totale overheidsbijdrage is ongeveer € 6 mrd (de jaarlijkse subsidie van € 379 contant gemaakt over een lange periode). De helft van dat bedrag komt dus terecht bij de eigenaren van huizen in de buurt van die musea!

 

ScreenShot717

Het Rijk

We kunnen wat korter zijn omdat de bedragen al zijn genoemd hierboven. Het Rijk betaalt jaarlijks de subsidie van € 213 mln. Maar ontvangt ook extra belastingen (van bedrijven die extra omzet en winst maken, en van huizenbezitters die meer overdrachtsbelasting betalen). In totaal benaderen we dit met een NCW op de regel ‘Rijk’ van minus € 2,6 mrd.

De maatschappij

Dan de samenleving als geheel of de maatschappij. Het gaat hier volgens de studie met name om de educatieve functie van musea. De totale bijdrage aan de maatschappij van cultuur wordt op € 7.500 per leerling per jaar becijferd. Musea is slechts een deel van ‘cultuur’ en komt op € 1.500 per leerling per jaar. Een museumbezoek is daar maar weer een onderdeeltje van: € 50 per ll pj. In totaal maken 900.000 bezoeken van leerlingen per jaar dan een kasstroom van € 45 mln per jaar.

Een kasstroom? Ja, dat kan. Het gaat dan om minder schooluitval, hogere leerprestaties, leidend tot hogere verdiensten/inkomens over langere tijd tot aan lagere kosten van criminaliteitsbestrijding. We nemen het aan. Een NCW van € 0,7 mrd is het resultaat.

Optellen van de kasstromen

Als ik alle gevonden bedragen optel dan kom ik rechtsonder in onze rekentabel uit op een negatieve toegevoegde waarde van de 773 Nederlandse musea van € 1 mrd! Ik stelde al dat de bijdrage van huizenbezitters deels geen echte kasstroom is, dus als we daar een lager bedrag voor veronderstellen, dan zit de totaalsom eerder richting de minus € 3 mrd.

Is dat erg? Nee, hoeft niet. De vraag die wij dan stellen is: zijn die musea ons € 3 mrd waard? Welke andere, niet in kasstromen uit te drukken, voordelen zitten er aan die musea? En is dat voldoende om die € 3 mrd te verantwoorden? Daar kun je een discussie over voeren (nee: daar moet je een discussie over voeren). We kunnen ook zeggen: die musea kosten ons € 6 mrd aan (contant gemaakte) subsidies maar de helft daarvan wordt weer goedgemaakt door ‘inverdieneffecten’ bij andere partijen waardoor de schade ‘nog maar’ op € 3 mrd uitkomt.

MKBA is een manier om deze vraag te beantwoorden, dus laten we nu eens kijken waar de studie nog meer aandacht aan besteedt.

MKBA-uitkomsten

We kennen de samenvattende tabel uit de studie al uit de oude blog. We herhalen de tabel hier voor het gemak nog maar eens. De totale welvaartswinst wordt berekend op € 6,4 mrd. De NCW van de subsidies is met € 6 mrd ongeveer even groot, misschien een pietsie lager. De hoofdconclusie van de studie is dan ook: de musea zijn de subsidies dus ongeveer waard (misschien iets meer, misschien iets minder, waarschijnlijk iets minder). Of nog weer in andere woorden: deze MKBA-exercitie komt met een netto voordeel van ongeveer 0 uit de bus. Terwijl in onze aanpak een bedrag van minus € 1-3 mrd uit de bus kwam rollen.

Waar zit het verschil? Simpel: MKBA neemt ook een aantal niet-cashflows mee door aan een aantal voordelen toch Euro-bedragen te hangen. Laten we de cijfers van de tabel eens nalopen.

Puntje 2: optie op gebruik, dat zijn de voordelen voor huizenbezitters, dat bedrag heb ik hierboven overgenomen. Puntje 4: toerisme, dat bedrag heb ik verdeeld over bedrijven (2/3 deel) en Rijk (1/3). Het gaat hier over extra winst bedrijven en extra overdrachtsbelasting Rijk. Ook dat bedrag zit dus in mijn opsomming hierboven. Puntje 5: educatie, dat zijn de effecten van museumbezoek op leerlingen, ook die heb ik onder ‘maatschappij’ opgenomen.

Houden we over: punten 1 en 3.

Punt 3: bestaanswaarde. Deze is te complex om hier uit te leggen (oa discussie over de aanschaf van kunstwerken die al dan niet in waarde stijgen en belegging vormen). Omdat deze post per saldo nauwelijks meetelt, laat ik die buiten beschouwing. Dan kan het niet anders of de verschillen tussen MKBA en de zelf gefabriekte tabel zitten in punt 1: het gebruik van musea.

Bij dit punt 1 gaat het met name om de financiële waardering van de reis- en bezoektijd van bezoekers. Bezoekers reizen gemiddeld een uur en 60 km om naar het museum te komen, verblijven vervolgens nog enkele uren in zo’n museum. En dat betekent dus dat ze ‘iets’ voor dat museum over hebben. Dat ze het museum hoger waarderen dan uit het entreekaartje blijkt. Voor een ‘verloren’ uur wordt dan een bedrag van zo’n € 7 genomen en er ontstaat een post met een NCW van ongeveer € 1 mrd. Het zogenaamde consumentensurplus (dus de meerwaarde tov andere tijdsbestedingen van de consument) wordt jaarlijks op zo’n € 50 mln geschat. Op dit moment wordt er ongeveer € 4 per kaartje betaald, maar de studie onderbouwt dat de bezoeker er eigenlijk ongeveer € 6,50 voor over heeft. Eigenlijk nog steeds niet heel veel als je het vergelijkt met wat een kaartje ongeveer kost, namelijk zo’n € 22.

Hiermee hebben we de verschillen voldoende geduid.

schatvandestadSamenvattend:

  1. Een kaartje kost eigenlijk € 22.
  2. Je hoeft als bezoeker maar € 4 te betalen, de overheid legt de resterende € 18 bij.
  3. Voor een kaartje zou men uiteindelijk dan toch zo’n € 6,50 over hebben (willen betalen).
  4. Van die € 18 krijg de overheid nog wel een deel terug omdat sommigen meer belasting gaan betalen (ongeveer € 3, resteert een netto bijdrage van € 15).
  5. Ongeveer € 10 van deze € 15 komt terecht bij huiseigenaren dichtbij musea.
  6. De resterende € 5 van de subsidie komt dan terecht bij de samenleving (2/3) en bij bedrijven (1/3).

 

Aha hoor ik u denken: hier klopt iets niet. De consument heeft toch al dat voordeel van € 18? Hoe kan het dan ook nog terecht komen bij huiseigenaren, de samenleving en bedrijven? Nou, dat is precies het verschil tussen MKBA en onze aanpak. Die € 18 (mogelijk) voordeel voor de bezoeker is fictief of psychologisch, die wordt niet echt uitbetaald. De € 15 van de overheid zoals die dus echt wordt betaald (checks, overboekingen, banksaldi, je weet wel) gaat wel degelijk naar de genoemde partijen, die bedragen zijn wél echt.

Rudy van Stratum

Briljante business-modellen in finance: enkele vragen

Gisteren publiceerde ik hier de boekbespreking van ‘Briljante business-modellen in finance’. Een opmerkelijk boek over hoe je anders kunt bankieren en verzekeren. Zeker een aardig contrast met de sombere diagnose van Joris Luyendijk in zijn ‘Dit kan niet waar zijn’.

De boekbespreking is beperkt tot ruim 500 woorden en ik kon niet alles kwijt wat ik wilde zeggen of vragen. In een blog kan dat wel.

Briljant: wat is dat eigenlijk?

De auteurs baseren hun keuze op wat succesvol bankieren is op hun eigen criteria. Zij zelf moeten geïnspireerd raken en er een goed gevoel bij hebben. Voor de lezer is dat wat lastig navolgbaar maar ik vind deze keuze passen bij het boek en de auteurs. Uit de tekst leid ik af dat ze met zo’n 300 voorbeelden zijn begonnen en zo uiteindelijk tot hun keuze van de 18 briljante organisaties zijn gekomen. Welke 300 aan de basis hebben gestaan: daar komen we niet achter. Welke zijn afgevallen en met name waarom: zelfde verhaal. Jammer.

Die 18 bepalen dus in hun beschrijvingen wat briljant is. Het beeld dat bij lezing van de casussen ontstaat is dat briljant samen hangt met een lange levensduur én het continue blijven tegemoet komen aan een veelheid van belangen (van alle stakeholders). Dit is in termen van business-modellen best revolutionair te noemen want we hebben hier de kern van ‘duurzaamheid’ te pakken. Duurzaam is in wezen geen afwenteling op derden (dus ook niet op (andere) stakeholders) en geen afwenteling op de tijd (lang blijven bestaan, geen korte termijn bejag als dat op langere termijn alsnog tot schade leidt). Briljant is dus: waarde leveren voor veel partijen over een hele lange periode. De auteurs laten overigens ook enkele voorbeelden zien van hoe je die waarde zou kunnen bepalen in de praktijk. Met name voor de stakeholder ‘maatschappij’ is het nog niet zo makkelijk om die waarde goed in te schatten. Maar dat kan tegenwoordig prima door oa te kijken naar social media en discussies rondom de organisatie en/of haar producten.

Deze visie is navrant anders dan wat je meestal leest over business-modellen (inclusief het canvasmodel), namelijk dat je voldoende rendement moet kunnen laten zien voor de belangrijkste stakeholder namelijk de aandeelhouder (maximizing shareholders value). En natuurlijk ken ik de redenering wel: de aandeelhouder kan alleen maar winnen als de organisatie goede producten maakt en de klanten tevreden zijn. Dat is weer zo’n voorbeeld van economisch kringredeneren. Tja, als het product wordt verkocht, dan heeft het ook waarde, anders zou het product niet worden verkocht, klanten zijn toch niet gek?

Met deze visie op briljant kan ik prima leven. En ook leuk hoor dat bankieren wel degelijk op deze manier kan, de voorbeelden laten dat immers zien. Maar is het ook een noodzakelijke voorwaarde om ‘succes’ te hebben? Zal iets of iemand (de markt, de klanten?) de foute business-modellen vanzelf afstraffen? De auteurs gaan zoals gezegd niet expliciet op deze vraag in. Maar ergens lijken ze toch een beetje in diezelfde marktdenkfout te treden als de shareholders-denkers. Ergens moet het goed komen. Maar is dat ook zo?

Vier mogelijkheden

Ik heb de verschillende mogelijkheden eens in een kwadrantje gezet:

ScreenShot697De auteurs presenteren een eigen format ‘canvasmodel’. Ik vat het even in mijn eigen woorden samen (zie ook de bespreking van het boek):

  • fase 1: gaat over de opstartfase: drive, ambitie, idealisme, hogere doelen, motivatie, urgentie, doelgroep etc.
  • fase 2: gaat over het ‘middenstuk’ en dit is het eigenlijke business-model zelf. Dus hoe ze de producten maken, hoe het bij de klant komt, wat ze eraan overhouden etc etc.
  • fase 3: dat is de volharding, steeds opnieuw kijken of alles nog klopt, bijschaven, veerkrachtig zijn, innoveren.

 

Veel bedrijven beginnen goed, gaan ook fase 2 prima door maar dan komt de klad erin en gaan de eigen belangen domineren, de organisatie krijgt een interne focus, het draait te veel om het voortbestaan van de organisatie zelf (en dus niet meer om de waarde die wordt toegevoegd). Dan, zo lijkt de stelling, gaat het vanzelf fout en komen we in (wat ik zelf dan maar noem) fase 4 van neergang en ondergang van de organisatie terecht. Je zou de kredietcrisis van 2008 tot 2020 (haha, voorspelling) dus een massale verbijstering van een sector die in fase 4 is beland kunnen noemen.

Bij een aantal (stuk of 5 schat ik zo in) van de 18 gepresenteerde bedrijven zie je al tekenen van fase 4 tussen de regels staan. Als we diezelfde bedrijven over pak hem beet 10 jaar nog eens zouden bekijken dan zouden we een toets op die hypothese hebben.

Zo heb ik de bovenste regels van mijn kwadrant al besproken. Rechts bovenaan staan de 18 briljante organisaties van de auteurs. Deze bewijzen: het kán wel (degelijk anders en beter). Wat ook zo is. Links bovenin staan de organisaties die een zelfde soort business-model hebben maar ergens onderweg de weg kwijt raken. Zij sterven af en blijken met terugwerkende kracht toch niet briljant genoeg te zijn geweest. Geef eens wat voorbeelden van dergelijke organisaties (auteurs)! Zitten die bij dat rijtje van 300 groslijst bedrijven?

De onderste rij

Maar nou de onderste rij. Prima die 18 bedrijven, ga zo door. Maar nu eens met de minder briljante bril op. Ik heb helemaal niet zo’n nobel doel, ik doe gewoon wat, en soms heb je geluk en soms heb je pech. Misschien kan ik wel goed mensen motiveren of ze een worst voorhouden of domweg lekker liegen en bedriegen. Of er is sprake van een unieke informatievoorsprong, van een monopolie, van domme klanten, van terreur, van achterstand, van gedwongen keuzes, van handelsbelemmeringen, van … ga zo maar door.

Ik begin dus gewoon mijn niet zo briljante bedrijfje. En dan zijn er een paar mogelijkheden. Ofwel blijkt de markt goed te werken (klanten worden slimmer, doorzien mijn trucs, starten een alternatief bedrijf op etc) en dan houdt mijn bedrijf op te bestaan na een x aantal jaren. Das mooi. Maar ondertussen wordt er wel degelijk afgewenteld en ontstaat er (maatschappelijke) schade. De andere mogelijkheid nog steeds links onderaan is dat ik dan gewoon weer een ander bedrijfje start met soortgelijke kwalificaties of iemand anders doet dat. Zo krijg je een opeenvolging van foute situaties die allemaal maar los 5-10 jaar bestaan. Tesamen vormt dat wel een langdurige keten van schadeberokkende economische entiteiten. Is dit mogelijk of kan het eigenlijk niet ontstaan? Als het wél mogelijk is (en ik zou niet weten waarom niet) dan moeten we het boek lezen als een pleidooi aan minder briljante ondernemers en organisaties om briljanter te worden. Maar waarom zou ik dat doen als niet-zo-briljante? Zo verdien ik toch ook lekker? Misschien wel meer nog. Ik betaal gewoon mijn belastingen niet, zet een constructie op, laat mijn schuldeisers achter met lege handen en mijn medewerkers zitten overspannen thuis en worden opgevangen door een sociaal vangnet. Ik chargeer natuurlijk enorm.

Dan onderaan rechts. Kan het zo zijn dat een organisatie een niet-zo-briljant business-model heeft en toch heel lang en ‘succesvol’ kan blijven bestaan? Het boek lijkt te suggereren dat dat niet kan, de aap moet een keer uit de mouw komen. Maar is dat ook zo? Het ligt er maar aan waar je de grens van je stakeholders trekt. Het ligt er maar aan waar je definitie legt van wat een goed product is. Hoe de markt eruit ziet. Hoe je je verhaal verkoopt (goede marketeers). Hoe je je lobby hebt georganiseerd. Het is natuurlijk altijd tricky hier voorbeelden te geven want ik weet ook niet hoe het echt zit binnen zo’n organisatie. Maar de kernvraag is: wat voorkomt dat zulke organisaties er langere tijd blijven? Shell is misschien toch zo’n voorbeeld. Zeer succesvol, prima rendementen en ook nog goede benzine. Maar weet jij hoe het gemaakt wordt en wat er allemaal in Nigeria gebeurt? En voor de uitstoot betalen we ook niet. Dat doen mensen ná ons wel een keer. Apple, nog succesvoller wellicht. Wie is nou niet enthousiast over de i-phone en de i-pad, geweldig. Maar je hoort wel eens wat over die fabrieken ver weg en de arbeidsomstandigheden daar. Nog los van waar de (bewust!) vroegverouderde producten eindigen. Volgens mij kun je dat heel lang volhouden, zo’n niet-zo-briljant business-model.

Rudy van Stratum