Categoriearchief: Overig

De Ayn Rand paradox

Wie is Ayn Rand? De auteur van minstens twee invloedrijke boeken: The Fountainhead en Atlas Shrugged. Met name het laatste boek schijnt een van de meest verkochte (gelezen, invloedrijke?) boeken te zijn aller tijden in de VS. Maar nog belangrijker: een aantal invloedrijke economen en politici is door haar werk beïnvloed. Het schijnt dat met name de in de jaren zestig van de vorige eeuw invloedrijke Chicago-econoom Milton Friedman een groot fan van Ayn Rand was. Milton Friedman heeft in die tijd een populair boek geschreven met de titel ‘Free to choose’. Later zijn Margaret Thatcher en Ronald Reagan (naar het schijnt) weer door dit boek geïnspireerd geraakt. Wat ik maar wil zeggen: Ayn Rand is misschien wel de aanstichtster van de (heropleving) van de ideologie van de vrije markt vanaf medio jaren tachtig van de vorige eeuw. Dat we dus nu ellenlange debatten voeren over de ellende met de Fyra is in wezen terug te leiden tot de boeken van Ayn Rand.

Van de Fountainhead is nog onlangs een Nederlandse toneelbewerking gemaakt en van beide boeken zijn ook films gemaakt (van Atlas Shrugged kreeg ik onlangs een meerdelige dvd-box in handen, uitgebracht in 2011, een wat obscure b-film wat mij betreft overigens). De twee genoemde boeken van Rand dateren van 1943 (Fountainhead) en 1957 (Atlas Shrugged).ScreenShot774

Lezen dus

Hoe het ook zij: ik ben nieuwsgierig geraakt naar de oorspronkelijke bronnen. Ik was al langere tijd van plan ze zelf te gaan lezen. The Fountainhead heb ik vorige zomer gelezen. Een dik boek, kleine lettertjes, niet echt makkelijk om doorheen te komen. Maar uiteindelijk toch een mooi verhaal. Waar gaat het boek over?

Over twee architecten in de tijd van de wolkenkrabberbouw in New York (dus jaren 20 vorige eeuw). De twee hoofdpersonen zijn vrienden van elkaar en doen samen de architectenopleiding. Eentje is niet zo slim maar houdt zich netjes aan de regels en slaagt uiteindelijk. De ander is creatief, briljant zelfs maar heeft ook een eigen mening en die spoort niet altijd met die van zijn docenten. Hij wordt van school geschopt en krijgt geen diploma. De nette architect krijgt vervolgens een glanzende architectencarrière. Hij krijgt de mooiste opdrachten en wint prestigieuze prijzen. Punt is echter dat hij eigenlijk niet zo origineel is. Hij doet vooral wat de klant wil, hij leent wat van de ene bouwstijl en mengt dat met een andere bouwstijl. Als de opdracht te moeilijk wordt gaat hij te rade bij zijn jeugdvriend die van school is getrapt en aan de bedelstaf is geraakt.

De ene architect doet alles voor zijn goede naam en het grote geld en is succesvol. Deze architect heeft geen eigen mening en geen eigen stijl. De andere architect doet alles voor zijn eigen principes, geld boeit hem niet, het gaat om een mooi gebouw waar alles aan klopt. Ook wat de klant wil is voor hem eigenlijk niet zo boeiend. In het boek krijgt deze architect-met-principes uiteindelijk een hele grote opdracht waar op het allerlaatst een klein detail aan moet worden veranderd anders krijgt hij zijn geld niet. Geen discussie mogelijk, dan maar geen geld en dus geen gebouw waar hij niet achter staat.

De verrassing: Fountainhead

De grote verrassing voor mij was dat de architect met principes, die dus NIET voor het grote geld gaat en dus commercieel niet succesvol is, de held van het boek is. Het boek, zo lees ik het in ieder geval, verheerlijkt autonomie en eigenzinnigheid. De architect met principes heeft een eigen karakter en gaat uit van zijn eigen normen en waarden als kompas. De andere architect is dan wel rijk maar uiteindelijk een leeg iemand, zonder mening, zonder echte talenten, voortdurend afhankelijk van wat anderen van hem vinden, niet gelukkig, een wat sneu figuur.

Maar hoe zit dat dan? Ayn Rand wordt toch juist van stal gehaald als het gaat om ondernemerschap, rijk worden, vrije marktwerking, ieder voor zich en god voor ons allen, je eigen boontjes doppen, de tucht van de markt, niet je handje ophouden, de beste zal winnen? Hier is het niet de ondernemer die rijk wordt die de held is. Ik kan me als lezer niet met deze architect vereenzelvigen. Het is juist de kunstenaar-architect die soms nauwelijks te eten heeft en overal wordt uitgekotst, er niet bij hoort, die ons respect afdwingt. Hij heeft het dan wel niet breed, en hij mag maar een paar gebouwen ontwerpen, maar hij is een man van zijn woord, hij staat voor zijn principes. De paar gebouwen die hij mag bouwen kennen dan ook wel een aantal stille fans (want het grote publiek heeft het niet echt door hoe fraai deze gebouwen zijn). Onze kunstenaar slaagt er zelfs in een duurzame wijk te bouwen met betaalbare woningen, vol met originele oplossingen.

Niet de platte ondernemer die voor het grote geld gaat is hier de held maar de nobele kunstenaar die aan zijn principes vast houdt en daar een prijs voor betaalt.

Het tweede boek: Atlas Shrugged

Een half jaar geleden ben ik voor het eerst aan het tweede boek begonnen. Nog dikker en nog taaier. Ik ben er nu denk ik drie keer opnieuw aan begonnen en ik kom er gewoonweg niet doorheen. De personen uit het boek zijn van bordkarton en staan voortdurend lange monologen af te steken. Er zit nauwelijks schot in. Ik kan me niet voorstellen dat veel mensen dit boek van kaft tot kaft gelezen hebben. Ik heb het nog niet opgegeven, ik ga zeker nog een serieuze poging doen.

Onder voorbehoud kan ik wel een indruk van het boek geven. Het boek gaat over een ondernemersstrijd. De ene ondernemersdynastie is rijk geworden met staal, de andere met de aanleg en exploitatie van spoorlijnen. Een andere wat afwijkende ondernemer is bezig met een nieuw soort staal dat de wereld gaat veranderen: veel sterker, veel beter, veel goedkoper. Deze uitvinder-ondernemer wordt tegengewerkt door de overheid (regelgeving) en vooral door een sterke lobby vanuit de bestaande staalindustrie (‘kost banen’, ‘kost mensenlevens’). De helden van dit boek zijn de ondernemers die gaan voor innovatie en nieuwe wegen willen bewandelen (de ondernemer van de nieuwe staalsoort en de spoorwegexploitant die het aandurft hiermee aan de slag te gaan). De slechterikken zijn de ondernemers die vasthouden aan hun bestaande belangen en (uiteraard) de overheid en door de overheid gefinancierde onderzoeks- en certificeringsbureaus.

Maar, en dat is een groot verschil met Fountainhead, de helden van dit boek zijn onverkorte geldwolven. Principes spelen nauwelijks nog een rol. Wat is het doel in dit leven: zo veel mogelijk geld verdienen en daar schamen we ons niet voor. De overheid is een sta-in-de-weg in dit spel, de overheid is een in zichzelf gekeerde en semi-corrupte waakhond die de boel nodeloos vertraagt.

Er zitten wel een paar vreemde dingen in deze plot:

  • Elke ondernemer wil gewoon rijk worden. Prima. Dat staat ook in de economieboekjes. Maar dan is het toch ook logisch dat de bestaande staalindustrie de uitvinding van een nieuwe bedreigende (betere, goedkopere) staalsoort probeert tegen te houden?
  • Elke ondernemer wil rijk worden maar de ene manier van rijk worden is dan toch beter dan de andere? De innovator van de nieuwe staalsoort vecht zijn strijd tegen de gevestigde orde en is in dit boek de held. Waarom is hij dan de held? Is het de drang tot uitvinden die onze bewondering afdwingt? Nee hoor, op de vraag waarom deze uitvinder zoveel moeite doet is het antwoord weer klip en klaar: ik wil zo veel mogelijk geld verdienen, en dat lukt niet in de bestaande staalwereld dus vind ik iets nieuws en beters uit. De innovatie is het middel en niet het doel.

Synthese

Het lijkt er op dat Ayn Rand vooral is ingezet in de ideologie van de vrije markt vanwege haar boek Atlas Shrugged. Daar wordt onversneden ‘veel geld verdienen’ als grootste waarde aangehangen. Innovatie en heldendom wordt in dit boek gebruikt om het maatschappelijke effect van ondernemerschap aan te tonen. Ondernemers kan het geen moer interesseren of het goed gaat met de maatschappij maar door de inbreng van strijd en innovatie komen er vanzelf goede dingen voor allen tot stand (en ontstaat de vooruitgang en welvaart voor allen).

Maar wat is er gebeurd tussen het ene en het andere boek? In Atlas Shrugged spelen principes van de kunstenaar-artiest geen rol meer (lijkt het). Is dit een onderlinge tegenstrijdigheid in het werk van Ayn Rand? Of kun je het wel met elkaar in overeenstemming brengen? Het overkoepelende en consistente principe van Rand lijkt de autonomie en het recht tot zelfbeschikking van het individu te zijn. De samenleving en ‘het grotere geheel’ bestaan niet bij Rand. Je bent een individu, punt. En als je toch een individu bent, sta dan voor je eigen persoon wat de prijs ook is. In het ene boek stond het autonome individu voor de principes van mooi bouwen en was de prijs een leven in de marge. In het andere boek kiest het autonome individu voor veel geld verdienen en het aangaan van de strijd. De overkoepelende principes zijn dus: – autonoom zijn, – de strijd aan willen gaan. De kunstenaar kan net zo goed een held zijn als de ondernemer. Pas als je je hand ophoudt en van anderen afhankelijk bent, dan ben je een loser.

Gemeenschappelijk aan beide boeken is dat er geen collectief bestaat.

Met andere woorden: als je geld wilt verdienen omdat anderen dat ook doen, dan maak je je toch weer afhankelijk van de crowd en handel je niet autonoom. Je succes wordt dan weer afhankelijk van de maat van anderen. Je bent weer een lege huls die de mening van andere echoot.

In een plaatje

ScreenShot777

Dat moet in een matrix kunnen. Op de ene as krijgen we dan autonoom handelen: beide boeken bewieroken personen die autonoom handelen, die volledig vrij zijn en over zichzelf kunnen beschikken. Het ideaal dus volledig autonoom, het tegendeel is volledig ingeperkt door de omgeving, het collectief, de ander. Op de andere as komt dan iets van: intrinsieke versus extrinsieke motivatie. In Fountainhead ging het om een drive van de architect die van binnenuit kwam, het ging over schoonheid en over kunstenaarschap, om een ambacht, om trots op je bijzondere vermogens. In Atlas Shrugged gaat het om geld verdienen, om een goed buiten jou als persoon om, om een extrinsieke bron.

Plaatje verder invullen

We kunnen het plaatje verder invullen want nu zijn er nog twee kwadranten leeg. Het kwadrant rechtsboven is het helderst vanuit de ideologie van de vrije markt. Dit is de tekst van de economieboekjes waarin een ondernemer met minimale moeite zoveel mogelijk geld wil verdienen. Het is de wereld van Milton Friedman en van Wall Street. Het kwadrant daaronder is dan ook duidelijk: het is de autonome kunstenaar, de ondernemer-uitvinder, de architect-met-principes. Linksonder gaat het om een intrinsieke motivatie maar zonder volledige autonomie. Dus je doet iets omdat je er helemaal achter staat (er helemaal voor gaat) én dat doe je onder restricties van anderen (je omgeving of het collectief legt je beperkingen op) of beter geformuleerd ‘samen met anderen’. Hier zit een moeder, een hulpverlener en een vrijwilliger. Maar wie zit er dan links bovenin? Dat is iemand die zich laat leiden door geld verdienen maar dat vooral doet omdat anderen dat belangrijk vinden, de omgeving legt jou dus op dat jij rijk en succesvol moet zijn. Dat is dus de loser architect in de Fountainhead. Maar laten we eerlijk zijn: niemand zal zichzelf in dit kwadrantje willen plotten.

 

ScreenShot776Ik wil deze matrix nog eens gebruiken vanuit de oude reeks blogs over ondernemerschap. Er is hier iets raars aan de hand. Ondernemerschap is sinds een jaar of twintig weer helemaal hot. Als we bezuinigen en er is een tekort aan geld dan is ondernemerschap steevast de oplossing. Want ondernemerschap leidt tot innovatie en creativiteit en brengt ons allemaal verder. Voor een ambtenaar of saaie boekhouder is geen plek meer (regeltjes!). We worden verleid door een roze bril op ondernemerschap: de ondernemer als autonoom individu, de uitvinder die in de garage met veel doorzettingsvermogen en vernuft tot geniale dingen komt. Statistisch is het maar weinigen gegeven met dit soort ondernemerschap rijk te worden en veel succes af te dwingen (survivorship bias). In welke hokjes belanden we dan uiteindelijk wél?

Rudy van Stratum

Omdenken: 15 strategieën

Omdenken?

Tegendenken: is dat net zoiets als omdenken? Dat vroeg een kennis van me toen hij ons nieuwe boek over tegendenken had ontvangen.

Euhh, wat is dat dan ‘omdenken’? Dat is van die meneer die ook over ‘Ja maar’ heeft geschreven. Aha. En op zo’n moment moet je gewoon eerlijk bekennen dat je het niet weet.

Gunster

Gelukkig is er snel veel te vinden over omdenken en wat het is. Berthold Gunster is de auteur van het boek en de bedenker van omdenken.

Eerder schreven we in het kader van tegendenken al over hoe moe we worden van het niet meer mogen zeggen van ‘ja maar’. Wie ooit het verbod op ‘ja maar’ heeft ingesteld weet ik niet maar (én!) Gunster lijkt me toch een belangrijk gezicht van de ‘anti ja maar’ brigade. Hoewel? Wij zijn blijkbaar niet de enigen die af en toe tabak hebben van geenjamaren. ScreenShot766Zie hier rechts in het kader de reactie ‘Weg met het omdenken’. Hierin betoogt de auteur dat als je net bent ontslagen dat je dan behoefte hebt aan een arm over je schouder en vooral geen behoefte aan een manager die de laatste cursus ‘denken in mogelijkheden’ heeft gevolgd.

En gelukkig blijkt dan dat Berthold Gunster zelf ook wijst op het gevaar van het te pas en te onpas gebruiken van het verbod op ‘ja maar’. In een spontane en sympathieke reactie schrijft Gunster dat ScreenShot767hij alle begrip heeft. Omdenken is geen blije doos filosofie en wij zijn niet van de tsjakkaa beweging. Omdenken wil vooral benadrukken dat het accepteren van de pijn daarna (weer) ruimte schept voor nieuwe mogelijkheden.

15 strategieën

Maar terug naar de vraag: wat is omdenken? Ik beloof het boek nog te gaan lezen maar nu moet ik het doen met wat ik zo snel kan vinden. Omdenken bestaat uit 15 strategieën:

ScreenShot763Het antwoord van Gunster op de ‘klager’ zie je hierboven bij punt 2 staan: accepteer de situatie zoals die is. En misschien een beetje punt 8: stop met wat niet meer werkt (elimineren), stop met huilen over je ontslag. Misschien zou dat in het geval van ontslag wat zachter geformuleerd moeten worden als: neem de tijd voor het verwerken van je verdriet en laat het verleden (en het deel daarvan dat niet meer werkt) achter je. Nou ja, rouwverwerking is toch wat anders dan ergens gewoon mee stoppen.

Als ik de lijst van 15 strategieën zo doorlees, dan is het een mooie lijst. Ik herken de meeste punten wel. En inderdaad (héhé, nou komen we pas bij de vraag van mijn goede kennis, of ons boek iets met omdenken te maken heeft) in ons nieuwe boek komen veel van deze elementen terug. Niet precies zo natuurlijk en ook vooral in een wat andere context.

Ik wil er zelf nog wel eens voor gaan zitten (na lezing van het boek natuurlijk) om de verschillen en overeenkomsten preciezer te duiden. Maar: waarom zou ik Berthold Gunster zelf niet gewoon vragen of hij ons boek wil lezen? En een reactie wil schrijven? Ik ben benieuwd hoe hij naar de vraag kijkt. Ga ik dus doen.

Samenhang

Maar (én!) dat is een tik van mij: wat is dat nu voor een lijstje van die 15 strategieën? Zit daar een volgorde in? Moet je ze na elkaar doen? Of op alfabetische volgorde? Kortom: ik kan dat gewoon niet onthouden en heb een ankertje nodig om het te kunnen pakken. Waarom 15? Ik wil gewoon structuur, dat is het.

Nou zijn er natuurlijk vele manieren om structuur in een ogenschijnlijke willekeur aan te brengen. Ik daag iedereen uit zelf een structuur aan te maken: met welke ordening kom jij? Ik bied hier op de site graag ruimte voor ideeën.

Wat me het eerste opvalt is dat veel strategieën te maken hebben met hoe je omgaat me de werkelijkheid. Met de feiten dus. Accepteren wat er is. Gewoon daar naar kijken en niets doen. Of naar een deel van die werkelijkheid kijken: alleen naar het goede deel bijvoorbeeld. Dat is bekrachtigen (van wat bevalt, wat werkt). En niet kijken naar dat deel dat niet werkt. Dat is dan elimineren.

In projecten wordt de optie ‘niets doen’ te vaak vergeten. Dat heeft onder andere te maken met de ingebakken neiging vooral tot actie over te willen gaan. Actie is actief en getuigt van doortastendheid en daadkracht: de action bias uit de denkfoutenliteratuur. Onderdeel van onze aanpak is vaak ook het maken van een zogenaamde ‘feitenkaart’ (hier een voorbeeld naar aanleiding van de televisie-uitzending over de nieuwbouw van het KPMG-kantoor).

Maar dan ben je er nog niet. Hoe kun je de overblijvende strategieën nog vangen? Sommige strategieën hebben te maken met anders kijken naar diezelfde werkelijkheid, met perceptie dus. En weer anderen met actievere bewerking van die feiten. Manipulatie van die feiten misschien? Iets met belangen? Iets met spelers, met betrokkenen. Ja iets met de actoren die bij die feiten zijn betrokken.

Goed, dan hebben we een mogelijke indeling: de feiten zoals die zijn, de feiten zoals je er (ook, anders) naar kunt kijken en naar hoe je de feiten voor je doel kunt laten werken. Dus hoe boetseer je de feiten als basisingrediënten om jezelf en anderen heen. Zoiets?

En dan lijkt een andere as te zijn het verschil tussen ik (jezelf) en de ander of de omgeving.

Ik geef eerlijk toe: work in progress. Ben er nog niet uit, maar het begin is er. Ik kom tot de volgende indeling:

ScreenShot764Dus: JA ons boek heeft te maken met omdenken! MAAR wij doen het toch anders!

Rudy van Stratum

De kunst van het tegendenken: vanaf vandaag ‘in de winkel’

Vanaf vandaag is ons nieuwe boek ‘De kunst van het tegendenken’ te koop bij uitgever Boekscout.

ScreenShot743Bestellen kan via deze link naar de site van Boekscout.

Op de site is ook een preview te vinden. Helaas is er daar geen mogelijkheid de inhoudsopgave te zien. Die is daarom hieronder te vinden.

Het uitgeefproces was een boeiende zoektocht. Ik ga daar deze week nog over schrijven in een aparte blog.

Rudy van Stratum

 

Inhoudsopgave van “De kunst van het tegendenken”

1. Iedereen maakt kostbare fouten (en baalt daar van)

Deel 1: dagelijkse verwondering over geld en rendement

  1. Voor de huisman: het rendement van een spaarlamp
  1. Voor onder de kerstboom: slim afvallen
  1. Voor op een feestje: ‘Ja maar’, is dat echt zo fout?
  1. Voor de uitzendkracht: van de regen in de drup
  1. Voor ondernemende medewerkers
  1. Voor de huizenbezitter: denkfouten op de huizenmarkt

 

Deel 2: tegendenken over geld en rendement

  1. De beslisboom slimme financiering
  1. Denkfouten
  1. Nudges: soms hebben we een klein zetje nodig
  1. Van tegendenken komt meedenken
  1. Het probleem moet centraal staan
  1. Verkennen van het wereldmodel
  1. Verruiming van het wereldmodel
  1. De kunst van het doorvragen ..
  1. Van buitenaf en zelf aan de slag
  1. Tijd voor tegendenken?
  1. Voor de twijfelaar: signalen voor tegendenken
  1. Moeilijke woorden
  1. Mooie modewoorden
  1. Belangrijk is niet genoeg
  1. De juiste dingen doen
  1. Persoon en inhoud
  1. Voor de vergadering
  1. De basis voor tegendenken

 

Deel 3: professionele verwondering over geld en rendement

  1. Voor de (milieu-) ambtenaar: aardgasbussen
  1. Voor de Maatschappelijk Verantwoorde Ondernemer
  1. Voor de ontwikkelaar: In Sneek hadden ze een droom..
  1. Voor de econoom: een ander wereldmodel voor economische groei?
  1. Voor de crowdfunder: crowdfunding een succes?
  1. Voor de natuurbeheerder: Natuur in Nederland, wat is juist?
  1. Voor de organisatieadviseur (1): het canvasmodel, simpel hoor!
  1. Voor de organisatieadviseur (2): pas op, gevaarlijk dat canvasmodel!
  1. Voor de woningbouwcorporatie: de SS Rotterdam, gebrek aan vijanden

 

Deel 4: zelf aan de slag met tegendenken

  1. Van tegen-denken naar mee-voelen
  1. Doel achter het doel, de wondervraag
  1. Rituelen
  1. Roddelen
  1. Postmortem (1)
  1. Postmortem (2)
  1. Postmortem (3)
  1. Disney strategie (1)
  1. Disney strategie (2)
  1. Disney strategie (3)

 

Deel 5: over de rol van geld en (verborgen) kosten

  1. Lang leve het financiële argument (1)
  1. Lang leve het financiële argument (2)
  1. De prijs van een mensenleven: onmeetbaar hoog?
  1. Natuurlijk is er geld!
  1. Verborgen kosten (1): de kosten van niet kijken naar betere alternatieven
  1. Verborgen kosten (2): kosten van organiseren
  1. Verborgen kosten (3): onderhandelingskosten
  1. Verborgen kosten (4): kosten van toezicht
  1. Nabrander: het verschil tussen waarde en prijs

 

Deel 6: hoe werkt een economisch model?

  1. Op zoek naar het ‘economische model’ van een ander
  1. Plastic panda’s
  1. Plastic panda’s (tegen-)denkstrategieën
  1. Plastic panda’s uitkomsten
  1. Werkt dat met die denkstrategieën?
  1. Hulpmiddel vragenlijst doorgronden denkstrategie

 

Deel 7: van tegendenken naar systeemdenken

  1. Ongewenste bijeffecten
  1. Economie is ook systeemdenken
  1. Het dilemma van de theezakjes
  1. De wielrenners paradox
  1. De dynamiek van commercieel bosbeheer

 

Deel 8: epiloog

  1. De zwarte zwaan
  1. In vogelvlucht
  1. Voor als het gaat duizelen
  1. Lijst gebruikte begrippen en geraadpleegde bronnen

MKBA-casus (1): dam tot damloop (sportevenement)

Enkele blogs geleden heb ik uitgebreid stilgestaan bij het verschil tussen het berekenen van rendement voor:

  • business-as-usual, dus zoals een bank of een gemiddeld bedrijf dat zou doen.
  • onze methode van ‘slimme financiering’, dus rekening houdend met meer partijen en een langere horizon.
  • de mkba-aanpak, waarbij nog weer extra effecten financieel worden gewaardeerd.

 

Wij zijn voornemens het komende jaar een aantal mkba-studies erbij te pakken om zelf van te leren en een gevoel te krijgen bij de aanpak en bijzonderheden (zoals kengetallen). We zullen er op letten dat de studies/rapporten steeds over een ander domein gaan (openbaar vervoer, cultuur, etc). Ditmaal figureert een vrij recente studie die de effecten van de dam tot damloop 2013 in kaart brengt.

Noodgedwongen blijven we summier in de behandeling en beperken ons ook tot de tekst van het bijbehorende rapport. De studie zelf is hier te vinden. Ook via deze link is meer over de studie te vinden.

De basis: kijken naar één partij en de korte termijn (€ 100.000)

We beginnen bij het begin. Stel dat een ondernemer een plan heeft en zoekt naar financiering van dat plan. Kan hij dat plan dan gefinancierd en gerealiseerd krijgen? We bekijken de situatie dan zoals een bank dat zou doen en zoals bijvoorbeeld het canvasmodel dat zou doen. Kunnen we met andere woorden binnen een redelijk korte termijn ons geld terug verdienen en daar zelfs een redelijk financieel rendement over halen?

In de studie naar de effecten van de dam tot damloop 2013 moeten we dan op zoek naar de financiële gegevens van de organisatie die het hele spul op touw heeft gezet. Zo’n organisatie maakt vooraf natuurlijk een prognose van het aantal lopers dat op zo’n sportief evenement afkomt. De studie van de dam tot damloop is achteraf (met de enquêtes op het moment zelf) uitgevoerd dus van de verwachtingen vooraf hebben we geen gegevens.

Vreemd genoeg is er over de organisatie zelf niet zo heel veel te vinden in het rapport. We weten dat er ruim 36.000 inschrijvers zijn geweest die per inschrijving € 13 hebben betaald. Dat maakt een kleine € 500.000 aan inkomsten. We kunnen ook lezen dat het totaal aan inkomsten wordt gesteld op ongeveer € 1,9 miljoen. Dat is dan inclusief sponsorgelden, inclusief verkoop van t-shirtjes en ander reclamemateriaal en ook is dit inclusief het subsidiebedrag van de gemeenten Amsterdam en Zaandam. Het tweede vreemde is dat het subsidiebedrag zelf ook niet is te vinden (ook snel googlen levert me geen concrete bedragen op, vermoedelijk te vinden in jaarverslagen etc maar zoals gezegd ga ik daar nu niet achter aan).

De totale uitgaven van de organisatie worden gesteld op ongeveer € 1,8 miljoen. Vanzelfsprekend is dat het bedrag voor het inhuren van mensen, voor het maken van reclame, voor het materiaal dat nodig is om het circuit af te zetten etc etc. Of hier ook bij zijn inbegrepen een vergoeding voor de gemeenten om mogelijk extra politie in te zetten, om achteraf de straten weer schoon te maken? We weten het niet, althans het is in de studie niet terug te vinden.

We komen nu tot de (wederom opvallende) constatering dat de organisatie sec hier een goede businesscase te pakken heeft. De organisatie van het evenement brengt ongeveer een ton Euro’s in het laatje. Maar, nogmaals, dat is dus inclusief subsidies. Blijkbaar hebben de betreffende gemeentes bepaald dat de subsidie een doel dient en op deze manier goed is besteed. We hoeven nu eigenlijk helemaal niet meer verder te rekenen, want het plan (realiseer een sportief evenement) kan gewoon doorgang vinden.

In onderstaand diagram hebben we de genoemde bedragen ingeplot. We komen op het diagram zelf nog uitgebreider terug.

De andere partijen (totaal gaat richting € 300.000 of zelfs € 1.000.000)

Nu gaan we een tussenstap nemen. Onze aanpak zit tussen ‘gewoon’ en mkba in. We kijken wél naar Euro’s en échte kasstromen maar kijken ook naar meer partijen en nemen een langere planningshorizon (verschil met ‘gewoon’) maar nemen in eerste instantie geen zachte of lastig te waarderen zaken mee (verschil met mkba).

Nogmaals: ik wil me beperken tot wat ik kan lezen in de studie. Welke partijen hebben financieel voor- en nadeel van een dergelijk sportief evenement? Beetje speculatie en dikke duim is onvermijdelijk, sorry daarvoor. Nuanceringen en verfijningen kunnen we later nog aanbrengen.

Bedrijven: het eerste waar ik aan zou denken is de toegenomen handel van bedrijven die (extra) spullen verkopen door het toegenomen bezoek. Naast de 36.000 lopers zijn er ook nog 115.000 bezoekers geweest. We moeten kijken naar de EXTRA uitgaven die deze mensen door het sportevenement hebben gedaan. De studie becijfert op basis van o.a. gehouden enquêtes dat er € 1,5 mln extra is uitgegeven door de bezoekers. We willen hier geen volledigheid betrachten maar er is ook nog extra geld uitgegeven door de sporters zelf (ook aan sportspullen), door de organisatie zelf (die bewuste € 1,8 mln aan kosten zijn gemaakt door de aankoop van allerlei spullen bij bedrijven). Kortom: een miljoentje of drie extra omzet bij allerlei bedrijven in het land, daar is hier wel sprake van (en weer is discussie mogelijk: is dat écht EXTRA? Zou je anders ook niet die nieuwe sportschoenen hebben gekocht?). Is dat dan een extra cashflow voor die bedrijven? Natuurlijk niet, want die bedrijven moeten daarvoor ook extra spullen inkopen en extra mensen voor uitbetalen. We moeten kijken naar de netto cashflow voor bedrijven na aftrek van belasting etc. Hier is vanzelfsprekend geen informatie over te vinden, maar laten we dat bedrag nu eens zetten op € 200.000 (een netto rendement van zo’n 5-10%, best netjes als je dat haalt).

Hoe zit het met de gemeenten zelf? Die hebben dus een subsidie verstrekt. Dat is een negatieve cashflow aan de start. Wat krijgen ze daarvoor terug? Tja, niet zo veel. Ze krijgen wat extra parkeergeld binnen (niet van de OV-reizigers natuurlijk). Maar ze hebben wellicht ook extra uren moeten maken met het ambtenarenapparaat. Wellicht extra kosten voor de inzet van politie en beveiliging en schoonmaak. Nogmaals, we weten niet of de organisatie daar een vergoeding voor heeft betaald. Het wordt een slag in de lucht, maar mijn vermoeden is dat dit evenement de gemeenten geld kost (met name de verstrekking van de subsidie). Dus laat eens aannemen € 25.000 schade.

Dan hebben we de hardlopers zelf. Merken die iets op hun banksaldo? In principe niet. Ze kopen natuurlijk wat extra spullen en betalen inschrijfgeld maar daar staat de geleverde dienst tegenover. Wel berekent de studie de gezondheidseffecten van extra sportieve beweging. Hier kunnen we natuurlijk een hele boom over opzetten, maar in totaal levert deze exercitie volgens de studie 12 extra levensjaren op die per jaar € 50.000 waard zijn, maakt een totaalbedrag van € 600.000. Maar dat is geen extra cashflow? Jawel, dat kan wel het geval zijn. De sportievelingen leven wat langer, zijn productiever, werken langer en harder en vergaren zo meer inkomen en besparen ook op ziektekosten(premies). Elk jaar is dat voor deze hele populatie een bepaald bedrag, in totaliteit over veel jaren maakt dan dan die € 600.000. En hoe zit het met de kosten die met meer sporten gepaard gaan? Blessures, arbeidsverzuim. ziekenhuisbezoek? We laten die maar even zitten.

Het Rijk? Als mensen langer leven en harder werken dan wordt er ook meer belasting betaald. Dat zal dan een percentage zijn van de genoemde € 600.000. Maar er moeten ook meer ambtenaren worden ingehuurd om die belasting te innen, extra ICT worden aangeschaft, dus laten we hier nu eens € 100.000 nemen.

Dan de maatschappij als geheel tenslotte. Wat merken ‘de mensen’ er van? We hebben nog de verloren reisuren die we bij de bezoekers nog niet hebben meegenomen. Gemiddeld heeft een bezoeker volgens de studie 37 minuten gereisd (extra?). Dat maakt in totaal 71.000 uur verloren tijd waarin ook had kunnen worden gewerkt. Maar ja, het evenement is in een weekeinde gehouden dus hoe reëel is de aanname van gederfde inkomsten/uren? Bij een fictief tarief van € 15 per uur, hebben we het dan al over ruim € 1 mln ‘schade’. Maar er is ook nog de uitstoot van die gereden kilometers. Uitstoot die leidt tot een lagere levensverwachting en zo verder en zo verder. Ik neem over deze categorie baten/kosten maar geen bedrag op in de tabel.

Naarmate we verder liggende partijen bij de kop pakken (van bedrijven naar maatschappij) worden de effecten lastiger in te schatten en staan ze meer open voor discussie (die verloren uren bijvoorbeeld: dat zijn geen echte cashflows in de meeste gevallen).

Conclusie 1: de organisator met subsidie heeft een sluitende businesscase. Verder onderzoek is eigenlijk niet meer nodig. Er blijft € 100.000 over aan rendement.

Conclusie 2: als we kijken naar de meest harde korte termijn rendementen van de overige stakeholders dan is het rendement hoger. Met name bedrijven realiseren meer winst. Ondanks dat de gemeente wat toe moet leggen, houden we dan toch nog wel € 300.000 of zo over.

Conclusie 3: als we kijken naar de langere termijn en nog meer partijen dan komen ook de effecten van een gezonder leven en meer belastinginkomsten om de hoek kijken. Er is dan ook schade die aan de maatschappij wordt toegebracht in de vorm van extra uitstoot en slijtage van het wegdek. Maar vermoedelijk loopt het surplus dan al richting de € 1.000.000. En merk op: hoe lastig misschien ook voor te stellen, het gaat wel om échte harde Euro’s, ook al liggen ze ver weg in de toekomst.

ScreenShot712

MKBA: € 4 miljoen

Nu tenslotte dan naar de MKBA-aanpak en de uitkomsten van de studie zelf. Het totale positieve saldo van het sportevenement wordt becijferd voor geheel Nederland op een kleine € 4 mln. Dat is fors hoger dan de € 1 mln die ik hierboven in een nogal ruime interpretatie kon vinden.

Waar zit het verschil in? Een eerste punt heb ik al opgemerkt hiervoor. Deze studie neemt extra bestedingen direct als een voordeel op. Dat lijkt me niet juist omdat tegenover bestedingen ook extra inkopen staan. Het gaat om de extra cashflow die wordt gerealiseerd en niet om de extra inkomsten. Wellicht wordt dat in de studie gecorrigeerd door effecten bij de andere partijen mee te nemen (inkoop van de een is verkoop van de ander). Maar ik kan dat niet goed terug vinden en heb het vermoeden dat het hier om te positieve voorstelling van zaken gaat.

Een ander nog veel belangrijker verschil is dat het denken in cashflows wordt verlaten. Op zich is dat overigens gebruikelijk in MKBA-studies. Een voorbeeld. De bezoekers (die nu dus niets betalen aan het evenement, ze kopen hooguit een broodje en betalen hun benzine) wordt gevraagd of ze dit evenement fijn vinden en wat ze eventueel zouden willen betalen (om dit bij te mogen wonen). Dit wordt de zogenaamde ‘willingness to pay’ genoemd. Niet iedereen wil natuurlijk betalen maar een flink deel zegt er wel vijf Euro of meer voor over te hebben. Al snel hebben we het dan over tonnen extra (fictieve) baten. Daar staat tegenover dat sommige bewoners er zelfs geld voor over hebben om geen overlast te hoeven ervaren (wat dan weer een fictieve kostenpost vormt). Overal waar je in onderstaande optelling ‘surplus’ of ‘bereidheid’ ziet staan, kun je aannemen dat het om dergelijke financiële constructen gaat. Dat verklaart voor een fors deel de berekende € 4 mln.

Overigens, dat moet ook gezegd: die bedragen zijn geen onzin! Er ligt onderzoek aan ten grondslag. En je mag hopen dat in het geval dat de bedragen ook daadwerkelijk in rekening zouden worden gebracht, die bedragen ook echt betaald zouden gaan worden. Maar vooralsnog zijn het simpelweg geen kasstromen. MKBA heeft ook niet als doel om de bank of de ondernemer te overtuigen (want dat doe je niet met deze berekeningen) maar om te onderbouwen of het belastinggeld goed wordt besteed. In termen van welvaart of geluk gesproken, geeft de MKBA-uitkomst wellicht (waarschijnlijk zelfs) een beter beeld van de situatie.

Conclusie 4: MKBA kan zeker helpen bij het voeren van een onderbouwde discussie of belastinggeld goed wordt besteed omdat het in de meest ruime zin probeert de welvaartseffecten in beeld te brengen en te herleiden tot Euro-equivalenten. Naast dit voordeel is er ook het gevaar van jezelf ‘rijk rekenen’ en een te positieve voorstelling van zaken. Een beetje bos is op deze manier becijferd al snel vele miljoenen waard (maar die wetenschap stelt je nog niet per se in staat een ander plan waar je middelen voor tekort komt alsnog uit te voeren, dan zul je toch echt iets anders moeten bedenken).

ScreenShot710Rudy van Stratum

Private lease van een auto (deel 3)

In de eerste blog in deze reeks ging het over mijn verbazing dat het privé leasen van een auto goedkoper kan zijn dan het zelf aanschaffen van die zelfde auto met eigen geld. De verklaring van dit fenomeen kunnen we niet helemaal met zekerheid achterhalen omdat we geen inzage hebben in het rekenmodel van de lease-maatschappijen. Maar grofweg is mijn verklaring:

  • Inkoopvoordelen door schaalgrootte aan de kant van de leasemaatschappij.
  • Het ‘kleine lettertjes’ effect door vroegtijdig beëindigen contract, meer- en minderkilometers etc.

 

Het eerste argument is overigens een echt voordeel voor de consument, het tweede vanzelfsprekend niet.

In de tweede blog was mijn argument dat de berekening van de kosten van het zelf aanschaffen van de auto niet helemaal volgens het boekje gebeurt. Maar gelukkig is de eenvoudige aanpak in een rekentabel (zeker bij korte looptijden) een prima benadering en dus praktisch goed bruikbaar.

Nabrandersvragen

De afgelopen week kwamen er bij mij nog twee aan deze materie gerelateerde vragen op:

  1. Is de conclusie (dat leasen goedkoper kan zijn) niet vooral ook bepaald door de korte termijn van 36 maanden uit het rekenvoorbeeld? Of met andere woorden: vervalt het voordeel naarmate je de auto langer gebruikt?
  2. Als we dan toch bij zelf kopen van de auto blijven: is allemaal leuk en aardig maar is het niet veel voordeliger om je auto ‘helemaal op’ te rijden of juist een auto van 5 jaar oud te kopen en die dan 5 jaar of langer te gebruiken? Mijn vermoeden was eigenlijk dat dit behoorlijk gunstiger zou uitpakken, dus maar even checken met de cijfers.

 

Deze twee vragen pakken we nog even bij de kop.

Verlenging van de lease-termijn

Om te beginnen is het niet zonder meer mogelijk de lease-termijn naar eigen goedvinden te kiezen. Je zit vast aan de opties die de maatschappij je biedt. De maximale lease-termijn bij de eerder gekozen VW Golf is 48 maanden. Dus laten we eens naar de verlenging van 1 jaar kijken.

De webcalculator van de lease-maatschappij laat een reductie in de maandprijs zien van € 21. De prijs gaat van € 425 naar € 404 per maand (excl benzine en nog wat kleine kosten, zie eerste blog). Als we de bijkomende kosten even constant houden (benzinekosten gaan niet omlaag) dan komen we op een nieuwe maandprijs van € 613 all in voor private lease.

Hoe zit dat bij eigen aanschaf? Zie onderstaande tabel:

ScreenShot657Ik kom op een maandelijkse prijs van ongeveer € 610 uit. De uitkomst is natuurlijk gevoelig voor de gekozen restwaarde na 4 jaar (eerst was de afschrijving ruim € 3.000 per jaar, nu neem ik voor het 4e jaar een extra afschrijving van € 2.500). De reductie in de maandkosten bij eigen aanschaf wordt daarmee € 22 (we gaan van € 632 naar € 610).

De conclusie is dus dat een langere termijn de uitkomsten niet wezenlijk verandert. Een lease-constructie blijft ook bij 4 jaar wat goedkoper dan eigen aanschaf (met de eerder genoemde waarschuwingen en kanttekeningen!).

Langer rijden én in een gebruikte auto

Mijn tweede vraag was: hoe zit het als je een gebruikte auto aanschaft, dat zal in de kosten per maand toch een stuk schelen. De afweging is immers redelijk simpel:

  • De aanschafprijs is een stuk lager. Dat betekent minder vermogensbeslag en dus minder renteverlies.
  • De waardevermindering gaat met name de eerste jaren hard (aanname van mijn kant, niet gecheckt). In de jaren daarna neemt die afschrijving (in absolute bedragen per jaar) af. Immers: je kunt niet gewoon met een vast hoog bedrag per jaar doorgaan want dan kom je onder de nul uit.
  • Ik ga uit van een aanschafprijs van € 10.000 na 5 jaar (dus van jaar 4 op jaar 5 gaat er nog eens € 1.500 van de prijs af) en ik ga uit van een restwaarde na 10 jaar levensduur van € 2.000 (ook omdat ik dan particulier zal moeten verkopen).
  • Natuurlijk nemen de onderhoudskosten wat toe. Maar auto’s van tegenwoordig gaan technisch gezien makkelijk 250.000 km of meer mee, van roestvorming is veel minder sprake dan vroeger. Omdat ik een beetje naar mijn conclusie toe wilde werken, heb ik slechts een bescheiden verhoging van de onderhoudskosten aangenomen (van € 800 naar € 1.000 per jaar).

 

ScreenShot658De kosten per maand dalen naar een bedrag van € 465. Ik had een grotere daling verwacht. Je rijdt immers wel de hele tijd in een 5 jaar oudere auto. Bovendien zijn het niet alleen de financiële kosten van onderhoud. In de gevallen dat je onderweg met stukken stil blijft staan (kans is toch groter bij een oudere auto? feiten natuurlijk beschikbaar op diverse auto-sites) dan geeft dat heel veel ongemak en geregel. Dat zijn ‘verborgen kosten’: verloren uren, gemiste afspraken. En dan heb ik het nog niet over andere emotionele kosten: – ergernis, – onzekerheid, – het gevoel een splinternieuwe auto te mogen rijden, – de geur van een nieuwe auto te mogen meemaken, – de auto zelf mogen inrijden,- de auto zelf mogen uitkiezen op kleur en uitrusting, – de status die een nieuwe auto geeft ten opzichte van een ‘oude’ auto (vul zelf maar in, zie ook onze serie over denkfouten).

Dus is mijn redenering: elk jaar dat je de auto nu nóg langer rijdt wordt het pas echt feest, afschrijven is nauwelijks meer mogelijk, je rijdt bijna voor niks (je krijgt er nog € 1.000 voor bij verkoop). Okay, de onderhoudskosten moeten nog wat hoger (naar € 1.100 per jaar). Laten we eens kijken als we niet 5 jaar maar 7 jaar in die gebruikte auto blijven rijden.

ScreenShot659Nu komen de maandkosten uit zo rond de € 450. Dat schiet ook niet echt op dus.

Evaluatie

Ik moet mijn verwachting bijstellen. Het rijden van een oudere auto is niet zo heel veel goedkoper dan ik gedacht had. En nog langer rijden in die oude auto helpt ook al niet veel. De kosten gaan zo grofweg van een dikke € 600 per maand voor een nieuwe auto naar een dikke € 450 per maand voor een ouder beestje. De afweging is natuurlijk subjectief: heb jij er ongeveer € 1.800 per jaar voor over om in een relatief nieuw auto te rijden? Dat is voor een periode van 5 jaar (de ‘verblijfsduur’ in je auto) toch € 9.000! In een werkzaam leven van 40 jaar hebben we het dan toch over € 72.000. Kan toch een aardig invulling zijn van je extra pensioen.

De verklaring van dit fenomeen is niet zo lastig. Een heel groot deel van je maandelijkse kosten hangt niet af van de leeftijd van de auto. De benzine, de pechhulp, de banden: dat blijft allemaal hetzelfde. Je verliest minder aan rente en je kosten voor onderhoud gaan iets omhoog. De vergelijking pakt natuurlijk wat anders uit als we een spaarrente van 5% zouden hanteren! Naarmate de spaarrente hoger is zal de gebruikte (goedkopere) auto gunstiger uitpakken.

Dus nadat ik mijn eerdere verwachting (leasen is duurder dan zelf kopen) al had bijgesteld, nu dus ook bijstelling van de voordelen van het rijden van een gebruikte auto (die zijn er overigens wel, maar minder dan ik had gedacht bij de huidige lage rente althans).

Rudy van Stratum

Private lease van een auto (vervolg)

Na me gisteren te hebben verbaasd over de constatering dat het privé leasen van een auto soms goedkoper kan zijn dan aanschaf met eigen geld, nu een verdieping op onderdelen.

Reactie auteur BD

Paul Bots heeft me van wat extra achtergrondinformatie voorzien (waarvoor dank!). De kosten van het zelf kopen van een auto heeft hij berekend met een spreadsheet die van een autowebsite afkomstig is. Ik kan nu de opbouw van de calculatie volgen en daar mee experimenteren. Daarover zo meteen meer.

De maandkosten van private lease komen van de betreffende autodealer of importeur (hier dus: Volkswagen). Ondanks dat je in de webcalculators zelf vinkjes kunt zetten, krijg je geen inzicht in de achterliggende aannames bij de berekening. Met name de gehanteerde restwaarde van de auto (zo mailt ook Paul Bots mij) is uitermate belangrijk voor de einduitkomsten.

Bij Volkswagen krijg je bij het kiezen voor een VW Golf Variant bij 3 jaar en 20.000 km/jr onderstaande uitkomst te zien:

ScreenShot656Hier komen de brandstofkosten (bij de gekozen aanname van 1:18 verbruik, ongeveer € 150 per maand) nog bij. Zover ik kan zien zit er verder alles al in (garage, banden, motorrijtuigenbelasting, pechhulp). Ik kom dus op € 575 per maand uit, het artikel van gisteren noemt als bedrag € 613 per maand. Misschien is het daar gekozen automodel wat duurder en/of heb ik toch een kostenpost over het hoofd gezien (een wat hogere literprijs voor benzine kan al de verklaring zijn).

Tot het moment dat iemand uit de sector mij meer kan vertellen over de achterliggende aannames uit de berekening, kan ik hier weinig aan toevoegen. Jammer, want de hoofdvraag van mijn verwondering was: hoe luidt het verdienmodel van de lease-maatschappij? Ook Paul Bots geeft in zijn mail aan dat betere inkoopcondities een belangrijke verklaring vormen.

Kosten eigen auto met eigen geld

Het artikel van gisteren kwam met een calculatie van de kosten van zelf een vergelijkbare auto kopen van € 633 per maand. De opbouw van die kosten met bijbehorende aannames is in bijgaand overzicht te zien (ik kon de uitkomst van de auteur op enkele centen na herhalen):

ScreenShot655Opmerkelijk is dat ongeveer de helft van de maandkosten bestaan uit de zogenaamde afschrijving op de auto (ruim € 300 op totale kosten van € 633). Ongeveer een kwart van de kosten bestaat uit de benzinekosten (ongeveer € 150 op € 633). De resterende 25% van het maandbedrag bestaat uit diversen zoals verzekering, onderhoud, pechhulp en (gemiste) rente.

Juist omdat de afschrijving zo’n groot deel van de kosten uitmaakt is hier wel iets raars aan de hand. De afschrijving wordt simpel berekend door de aanschafprijs met de verkoopprijs (restwaarde) te vergelijken en het bedrag door 3 (jaar) te delen. Dus € 25.000 – € 14.000 gedeeld door 3 jaar. Dat is niet helemaal netjes omdat financieel-economisch gezien een ‘afschrijving’ geen cashflow is.

Vanuit onze ‘slimme financierings’ insteek zouden we de calculatie iets anders doen. Het is vergelijkbaar als hoe we dat eerder deden voor de berekening van het energieneutraal maken van je woning.

Daarom nu de berekening zoals die vanuit ‘bankstanden’ zou gebeuren (in onze optie dus de betere methode). Maar ik zeg er op voorhand bij: er komt ongeveer hetzelfde uit als de benaderingen van de spreadsheet.

Berekening op basis van bankstanden

Even herhalen: het gaat ons om de beslissing wat beter (goedkoper) is, je auto zelf aanschaffen of dat doen via private lease. Van private lease weten we uit de krant dat we € 613 per maand kwijt zijn (met de kanttekeningen die ik in de blog van gisteren al aangaf, met name meerkilometers). Dit bedrag is een echte cashflow, elke maand wordt dit bedrag immers van je bankrekening afgeschreven.

Dus hoe zit het nu met het zelf aanschaffen als alternatief? Om te beginnen moet je dan € 25.000 hebben liggen. Voor het gemak reken ik ook maar in jaren en niet in maanden (als we het nog netter willen doen moeten we echt naar maandbedragen gaan, sterker nog: de tankbeurten zullen op weekbasis plaats vinden).

We hebben een paar didactische trucs nodig. We hebben een ‘referentiesituatie’ waar we mee vergelijken van ‘niets doen’. Als je helemaal niets doet dan heb je gewoon je geld op de bank staan en krijg je elk jaar je rente (van 1%).

Wat ben je nu als je je eigen auto koopt écht kwijt elke maand/jaar? Dat zijn niet de afschrijvingen. En dat is ook niet de rente (je betaalt immers aan niemand rente). We kijken dus echt naar ons saldo op de bankrekening. Als we naar bovenstaand overzicht kijken dan houden we een bedrag over van € 3.685 dat we echt elk jaar uit onze portemonnee zien verdwijnen. Als we nu die auto gekocht hebben voor € 25.000 (van dat gespaarde bedrag) dan resteert ons helemaal niets meer voor de aanschaf van benzine en nieuwe banden. Ik neem dus aan dat we in de referentiesituatie elk jaar een bedrag ontvangen (inkomsten uit werk bijvoorbeeld) van € 3.685.

Nu kunnen we uitrekenen wat er gebeurt als we ‘niets doen’ (de referentiesituatie). We beginnen met € 25.000 en ontvangen na 1 jaar 1% rente, maakt € 25.250 op de bank. Ook krijgen we door inkomsten uit werk € 3.685, en dat maakt na 1 jaar een bedrag van € 28.935. Het jaar daarna krijgen we wederom 1% rente over dit hogere bedrag en wederom € 3.685 en zo verder. Op het einde van de periode van 3 jaar hebben we op de bank staan: € 36.923.

Nu gaan we naar de situatie van zelf een auto kopen. Onze bankstand van € 25.000 gaat direct terug naar 0 euro. Na 1 jaar moeten we alle benzine, onderhoud etc afrekenen voor € 3.685. Toevallig (!) ontvangen we net op hetzelfde moment een zelfde bedrag (uit werk, zie boven). Dus in een flits komt er een bedrag bij en gaat er een bedrag af. Saldo na 1 jaar is wederom 0 euro. Datzelfde verhaal gaat op voor jaar 2 en 3. Op het eind heb je daarom een saldo van 0. Maar omdat je eigenaar van de auto bent, ontvang je natuurlijk de restwaarde. Je zet je auto op marktplaats en ontvangt € 14.000. Dat is wederom een echte bankstand. We zien nu (met terugwerkende kracht) dat het bedrag van € 3.685 aan extra inkomsten zo is gekozen dat in dit scenario steeds bankstanden van 0 Euro resulteren

Het zelf aanschaffen van een auto kost je ten opzichte van ‘niets doen’ dus € 36.923 minus € 14.000, maakt € 22.923. De spreadsheet hierboven komt met € 22.815. Wat dit laat zien is dat je ook met ‘afschrijvingen en rente’ wel globaal goed uitkomt (dat zal bij grotere bedragen en langere perioden overigens steeds minder het geval zijn).

Nu gaan we naar de andere optie: een auto via private lease. In dat geval kunnen we onze € 25.000 dus mooi op de bank laten staan en elk jaar rente ontvangen. Bovendien blijven we natuurlijk ook gewoon die eerder genoemde € 3.685 ontvangen (en ook daar rente over krijgen). Anders is dat we in het geval van private lease elk jaar € 7.356 aan de lease-maatschappij moeten betalen. En natuurlijk ontvangen we in dit geval geen restwaarde voor de auto. Als we dit netjes uitrekenen over de periode van 3 jaar dan resulteert een banksaldo van € 14.634.

De conclusie is dus dat de optie ‘private lease’ tot een hogere bankstand leidt ten opzichte van de optie ‘zelf aanschaffen’ van € 634 (na 3 jaar bij de gekozen aannames). Ook hier geldt weer dat de aanpak van de spreadsheet tot een vergelijkbaar voordeel leidt (daar hadden we een maandelijks voordeel van € 633 – € 613, maakt € 720 per jaar).

Goed: ik sluit niet uit dat veel private-leasers uiteindelijk toch duurder uit zijn vanwege meer- en minder-kilometers (rijden buiten de bundel, vermoedelijk belangrijk deel van het verdienmodel). Ook mensen die eerder willen stoppen of hun rekeningen niet op tijd (kunnen) betalen kunnen van een koude kermis thuis komen. Wie hier meer informatie of achtergronden over heeft: graag naar info@slimmefinanciering.nl

Rudy van Stratum

Prestatie-om-de-prestatie (systeemblik)

Aanleiding voor vandaag is het artikel van Correspondent-correspondent Lynn Berger, dat hier is te vinden.

Ambitieverheerlijking

Samenvatting: in deze tijd lijkt het presteren om het presteren steeds dominanter te worden. Je moet jezelf doelen stellen, alles uit jezelf halen, going to the max. Alles wordt een wedstrijd en overal kun (moet) je scoren. Het krijgt de gehaastheid van DWDD waarin je precies één minuut krijgt om je verhaal te doen en anders pluggen we uit (haken we af). Voortdurend wordt er gehijgd over ‘wie de eerste was’, ‘de laatste’, ‘de grootste’, ‘de kleinste’.

Kijk ook eens naar de vacatures in de krant (oei, ouderwets). Iedereen moet flexibel, dynamisch, geen 9-tot-5 mentaliteit, hardwerkend en vooral heel ambitieus zijn. Zie ook een eerder stukje over ‘ondernemende medewerkers‘. Je vraagt je af wie nog de administratie moet doen of gewoon achter de kassa moet afwachten tot de laatste klant is verdwenen. Nou ja, de losers dus, de mensen die helaas niet flexibel, dynamisch en ambitieus zijn.

De keerzijde van dit ambitie-gehijg is dat je nooit klaar bent en dat je batterij ongemerkt op raakt. Eendimensionale ambitieverheerlijking leidt tot uitputting en depressie. Een logisch gevolg van een focus op winnaars is dat er vanzelf heel veel verliezers zijn. Een verliezer is iemand die toevallig net iets minder goed is dan de nummer één.

Maak niet de fout door te veronderstellen dat deze competitie alleen zakelijk speelt. Ook privé ga je trainen voor de marathon en jezelf hoge ambities opleggen. Vanzelf doe je die marathon niet in de polder maar bij voorkeur in New York, samen met al die andere winnaars. Een geniale constructie overigens: jezelf ambities opleggen. Als je aan jezelf hoge eisen stelt, is er ook niemand die je de schuld kan geven. Beetje de kern van de Amerikaanse droom. Als je in de goot ligt, moet je vooral in de spiegel kijken (om te zien welke sukkel hier verantwoordelijk voor is). Vroeger was je slaaf van je werk en van je baas. Daar kon je nog boos om worden, tegen in verzet gaan. Maar verzet tegen jezelf is lastig.

Systeem

In systeemtermen zou je het verhaal van Lynn zoals hieronder kunnen weergeven. Althans, dat is hoe ik het heb gedaan. Je hebt een primaire loop waarin je jezelf de #1-wortel voorspiegelt. Omdat je jezelf deze eisen oplegt, is de enige optie nog harder te werken totdat je uiteindelijk uitgeput raakt en achterom kijkt wat je gemist hebt (‘je mist meer dan je meemaakt’). Er is natuurlijk ook een positieve arm in dit proces: de trots en de erkenning die je ten deel valt als je de doelen wél haalt.

Er is echter sprake van een tweede, secundaire of afgeleide loop in dit systeem. Hier is in systeemtermen sprake van ‘collateral damage’. Focus op die ene winnaar betekent veel verliezers. En dat leidt tot massale teleurstelling, frustratie en, volgens René Gudde, tot volksziekte nummero 1: depressie. Misschien is er ook nog sprake van jaloezie, gebrek aan zingeving, gebrek aan diepgang, een gevoel van leegheid, vul maar in, wie weet.

ScreenShot582Relativering

Heerlijk herkenbaar (ik spreek voor mezelf) dit gedoe. Maar het is zoals gewoonlijk te simpel om dan maar te zeggen: ‘ik houd op met die rat-race en ga lekker op afstand breed kijken en alles nuanceren en afwegen’. ‘Weg met die top-3 mentaliteit’ zal ook nadelen hebben toch? En ik heb het nog niet gehad over waarom we de laatste tien jaar (volgens artikel) in deze ‘mood’ terecht zijn gekomen. Waarom doen we dit onszelf aan? Waar komt het vandaan? Hoe anders was het daarvoor en waarom werkte dat toen wel/niet?

Zo bedacht ik voor me uit starend in de auto op deze druilerige zaterdagmiddag dat je het verhaal ook in een kwadrant kunt vertellen. Blijkbaar kun je ééndimensionaal denken door vooral naar ‘de beste’ te kijken en alles af te meten aan lijstjes. Dan heb je dus ook een andere manier van kijken en doen en dat is breed kijken, alles in overweging nemen. Dan is er plek voor winnaars en voor verliezers, dan is er plek voor de dynamische maar ook voor de behoudende. Op die horizontale as staat dan ééndimensionale versus meerdimensionele waarden (nastreven). Op de andere (verticale) as staat dan het individu aan de ene kant en het collectief aan de andere kant. Micro en macro, eenling versus maatschappij, dat kan ook.

Het aardige is nu dat je in elk onderdeel van deze matrix zowel positieve als negatieve zaken tegenkomt. Focus op prestaties geeft ook spanning en avontuur (en niet alleen depressies en verlies bij niet-halen). En al die mafkezen die ‘helemaal to the max’ willen gaan: die zorgen ook voor onze welvaart, onbedoeld komen ze namelijk ook met uitvindingen waar we wat aan hebben. Het doet erg denken aan de ondernemerstragiek waar ik bij de bespreking van Taleb’s ‘Anti-fragiel’ eerder over sprak. Als iedereen genuanceerd, breed en wijs denkt en handelt dan zou wel eens een gebrek aan innovatie kunnen ontstaan. Minder welvaart, minder groei, minder spanning, minder dynamiek. Alsof de evolutie heeft bedacht dat iedereen graag dynamisch wil zijn om voor het grotere geheel vooruitgang te boeken. Adam Smith heeft dit thema al aangesneden in zijn ‘Theory of moral sentiments’ uit 1759. Het zijn alleen de ‘wise men’ die deze paradox doorzien en dus niet meedoen aan de niet-te-winnen rat-race. Gelukkig zijn er ook normale mensen die dit niet door hebben (wij noemen ze ‘de ondernemers’), want daar is onze welvaart aan te danken (maar ook de uitputting van onze hulpbronnen en het graaien van bankiers).

ScreenShot583Rudy van Stratum

Taleb’s antifragiliteit: van ridders naar roofridders

Eerder besprak ik hier Taleb’s nieuwste boek ‘Antifragiel’. Fragiel staat voor ‘kwetsbaar’. Een fragiel iemand is kwetsbaar voor verstoringen van buitenaf. Het tegenovergestelde van fragiel is ‘robuust’. Iets of iemand is robuust als het tegen een stootje kan. Nog iets beter dan ‘robuust’ is ‘veerkrachtig’ (resilient). Iets is veerkrachtig als het niet alleen tegen een stootje kan (en dan nog niet kapot of verslagen is) maar zelfs weer terug kan veren naar de oorspronkelijke (goede) toestand. Een veerkrachtige economie keert dus steeds weer terug naar zijn oorspronkelijke en gewenste evenwicht. De toevoeging van Taleb is dat veerkrachtig nog niet goed genoeg is. Nog sterker is als je na een verstoring of schok beter uit de strijd komt. Of nog sterker misschien: je floreert van schokken en verstoringen, hoe meer schokken hoe beter. Dat is dus wat Taleb ‘antifragiel’ noemt: kom maar op met die schokken.

De visie van Taleb

Taleb staat bekend als iemand die zijn mening niet onder stoelen of banken stopt. Hij zal met zijn vaak forse uitlatingen (beschuldigingen) niet alleen vrienden maken. Ik krijg het gevoel bij het lezen van ‘Antifragiel’ dat dit woord eigenlijk niet het echte onderwerp van het boek is. Het lijkt een aanleiding om zijn echte verhaal kwijt te kunnen. Dat ‘echte’ verhaal is verstopt door de hele tekst heen. Ik wil in deze laatste blog over ‘Antifragiel’ stil staan bij de visie van Taleb op onze maatschappij.

ScreenShot540Onderbouw en bovenbouw

De hoofdstelling van Taleb is volgens mij dat onze economie zeer kwetsbaar is (geworden). De grote boosdoeners zijn de economen met hun modellen en voorspellingen. De politici die blind varen op die grote modellen en de uitkomsten interpreteren als waarheden. De grote bedrijven die alleen maar op kosten letten en ons met een bombardement aan reclame steeds weer dwingen tot nieuwe consumptie. En de boosdoeners zijn de wetenschappers en grote instituten die met hun witte jassen misbruik maken van onze ‘autoriteits-bias’.

Dit noem ik maar even de ‘bovenbouw’. De bovenbouw handelt in illusies, doet of zij aan het stuur staat van de grote ontwikkelingen en uitvindingen, maar ondertussen zetten zij de zaak op scherp en wentelen de grote schade af op het collectief. De bovenbouw bestaat uit roofridders. De roofridders hebben ons waardeloze derivaten verkocht waardoor we nu in een zware crisis zitten. De roofridders willen dat we veel cola drinken en hamburgers eten zodat we vaker ziek worden en dus meer medicijnen nodig hebben. En al die reclame voor al die dingen die we niet nodig hebben, betalen we ook nog eens zelf.

Dat roept de vraag op waar dan wél de echte welvaart ontstaat. Wie zijn naast de roofridders dan de nobele ridders? De ridders dan zijn de helden die voor de echte uitvindingen zorgen. De onderbouw van ridders zorgt voor het echte fundament waarop de roofridders hun (slechte) werk kunnen doen.

De knutselaars

Die helden dat zijn de knutselaars in schuurtjes. De mensen zonder titel. De kleine ondernemers die huis en haard opofferen voor hun passie. Het zijn de vele miljoenen aanklooiers die met vallen en opstaan de mensheid verder brengen (en hebben gebracht). Hun namen komen niet in de krant, het leger prutsers is anoniem.

Het boek van Taleb zit vol met verwijzingen naar de denkfouten-literatuur. Ondernemers denken op micro-niveau het verschil te kunnen maken. Dat is wat de ondernemer het vuur geeft alsmaar door te willen blijven gaan. Ondertussen is wat zij (in hun schuurtjes) doen zeer kwetsbaar en dus fragiel. Wij zien niet de grote ellende die schuil gaat achter de 99% mislukkingen (survivorship bias). Wij zien alleen maar de paar kleine succesjes waar andere weer op voort kunnen borduren. Micro zijn onze helden dus fragiel.

De mooie paradox is dat de vele prutsers samen zorg dragen voor een robuust, veerkrachtig, ja zelfs antifragiel systeem. Juist door de mislukkingen en failissementen komen anderen net weer een stapje verder. Voor onze helden geldt dus: micro fragiel, macro antifragiel. Wij danken onze welvaart aan het grote leger anonieme knutselaars.

De windhandelaars

En dankzij deze uitvindingen ontstaat er welvaart. En deze welvaart stelt ons in staat ‘de wetenschap’ te organiseren. Witte jassen en mooie gebouwen worden daar van betaald. Een groot bedrijf pakt het eindresultaat van die jarenlange knutseltochten op en gaat daar mee aan de haal. Hier ontstaat een soort omdraaiing van de waarheid. Taleb spreekt hier van: telling birds how to fly. Een prachtige uitspraak, vind ik zelf. Een uitvinder komt vaak tot iets nieuws na jarenlang uitproberen en aanklooien. Hoe het uiteindelijk werkt weet hij ook niet, alleen dat het werkt. Vervolgens gaat de wetenschap de uitvinder vertellen hoe het dan eigenlijk werkt. In vogeltermen: de vogel kan al duizenden jaren vliegen maar kan niet uitleggen hoe ie dat doet. En dan komt er (daarna!) iemand in een witte jas die een heel boek schrijft over hoe vogels kunnen vliegen (hoe uitvinders tot hun uitvindingen komen).

Deze bovenbouw is in micro-opzicht robuust en antifragiel. Hier kan weinig misgaan. En als er iets misgaat: dan kom je met een nieuwe verklaring, een nieuw instituut etc. Maar, en dat is de situatie waarin we volgens Taleb verkeren, al die windhandelaars bij elkaar, zorgen dat we in een zeer kwetsbaar macro-systeem terecht zijn gekomen. Als er ergens iets misgaat, dan stort het hele bouwwerk in elkaar. Alles hangt met alles samen. Achteraf bedachte modellen om de koersen te voorspellen gaan een eigen leven leiden en gaan de échte koersvorming (van aandelen, van huizen) bepalen. En alles wat er hier fout gaat, wordt afgewenteld op ‘de maatschappij’, op het grote leger aan knutselaars die maar weer een nieuwe ronde moet opkrabbelen. De ‘bail-outs’ van banken die ’too big to fail’ waren zijn daar een voorbeeld van.

Evaluatie

Relativering: dit is een verhaal dat bij Taleb tussen de regels door is te lezen. En dan ook nog wat er bij mij is blijven hangen van dat verborgen verhaal. En dan ook nog in mijn woorden (zover ik weet gebruikt Taleb de begrippen onderbouw en bovenbouw niet). Ik ben zeker benieuwd naar hoe anderen dit verhaal hebben gelezen.

Ik denk dat Taleb een wat te romantisch beeld neerzet van de onderklasse van krabbelende ‘knutselaars’ en een te negatief beeld van de bovenklasse van de rovende ‘witte jassen’. Maar toch … een afwijkend betoog dat mij van begin tot eind heeft geboeid.

Rudy van Stratum

 

 

 

Is windenergie te duur?

Deze week vond ik een aardig publicatie over windenergie, “argumenten bij 5 stellingen”, op de site van het planbureau voor de leefomgeving. Aanleiding is de doelstelling om in 2020 14 procent hernieuwbare energie te gebruiken die binnen de EU is afgesproken. Het Energieakkoord kijkt naar 2023 en heeft de ambitie om 16 procent te realiseren. Het coalitieakkoord bevat een doelstelling van een volledig duurzame energievoorziening in 2050 en de Europese ambitie voor 2050 is om 80-95 procent reductie van broeikasgassen te
realiseren. Hiervoor zal veel duurzame energie opgewekt moeten worden. In het Energieakkoord wordt daarom hoog ingezet op windenergie.

Het gaat om de volgende 5 stellingen:

  1. Windenergie is niet nodig, er zijn betere alternatieven (klopt niet)
  2. Windenergie levert geen CO2-reductie op (klopt niet, jammer is wel dat windenergie vooral relatief schone elektriciteit, opgewekt door gas verdringt)
  3. Windenergie past niet in Nederland: we zijn te dicht bevolkt (klopt deels, ligt genuanceerd)
  4. Windenergie is te duur (hier ga ik verder op in).
  5. Windenergie biedt economische kansen (klopt redelijk).

 

Het is jammer dat de auteurs zich vooral beperken tot de argumenten en niet met een conclusie komen. De conclusies (tussen haakjes) heb ik daarom zelf maar getrokken op basis van het stuk.

De stelling dat windenergie duur is, is natuurlijk een interessante om hier verder te behandelen. Ik ga daarbij in dit eerste artikel volledig uit van de tekst in de publicatie en probeer die samen te vatten en wat te verhelderen. Maar vooraf is het interessant om even stil te staan bij de vraag wat te duur betekent? Is windenergie te duur als het duurder is dan bijvoorbeeld energie uit kolen? Of is windenergie te duur als niemand het wil hebben? Ik trek maar even de vergelijking met een simpel willekeurig product als een zomerjas, wanneer is die te duur? Volgens mij als niemand die jas wil kopen voor de gevraagde prijs. Het zou dus interessant zijn te weten wat mensen bereid zijn te betalen voor bijvoorbeeld windenergie van zee, dan weten we wanneer het te duur is. Maar goed, grote kans dat veel mensen niet meer willen betalen dan ze nu betalen, dat is ook het uitgangspunt van deze studie, een vergelijking met de huidige prijzen. De auteurs geven niet aan wat ze met te duur bedoelen, ik ga er daarom van uit dat de stelling is, windenergie is te duur, het kan op basis van financiële argumenten niet concurreren met andere energiebronnen.

Windenergie is te duur
Windenergie op gunstige locaties op land is nagenoeg concurrerend met fossiele stroom. Op minder gunstige locaties nog niet. Maar wat niet is kan nog komen, de afgelopen 30 jaar zijn de kosten voor windenergie jaarlijks met gemiddeld 5% gedaald, als die daling doorzet wordt het ook op andere plekken al snel concurrerend. Anders ligt het met windenergie op zee, die is 2 tot 3 keer zo duur als fossiele stroom. Om de doelstellingen te halen wordt de komende jaren juist fors ingezet op windenergie op zee. Is windenergie op zee dan te duur of gaat hier de komende jaren nog veel veranderen waardoor het wel concurrerend wordt?

In het energieakkoord is het doel opgenomen dat de komende 10 jaar de kosten voor windenergie op zee met 40% gaan dalen. Door deze daling is windenergie op zee nog steeds duurder dan fossiele stroom en windenergie op land. Maar deze hebben beide hun nadelen. Het Rijk wil windenergie op zee dan ook subsidiëren mits deze kostenreductie gerealiseerd wordt. Op zich een slimme aanpak, want een subsidie heeft als risico dat het partijen lui maakt en daardoor innovatie tegenwerkt, dat voorkom je hiermee.

Bij die prijsdaling van 40% zitten een paar adders onder het gras. Een belangrijke is dat windmolens die verder op zee staan duurder zijn. De zee is dieper, en dus is er meer materiaal nodig en is plaatsing lastiger en omdat het verder weg is heb je een langere kabel nodig en wordt onderhoud ook een stuk duurder. Maar de keuze voor de locatie is vooral een planologische kwestie en je kan de kosten voor windstroom daarvoor corrigeren. Het zou zo in theorie kunnen dat windenergie op zee 40% goedkoper is geworden maar als gevolg van planologische keuzes je daar weer een hoop van inlevert. Het Rijk houdt hier bij de subsidiëring rekening mee. Nog een addertje heeft te maken met vraag en aanbod van elektriciteit als er heel veel windenergie wordt aangeboden dan daalt op dat moment de elektriciteitsprijs en wordt windenergie dus vanzelf minder rendabel. Misschien komen we daar later nog wel op terug.

Uitgaande van die prijsdaling is het interessant is te kijken naar de prijsontwikkeling van windenergie op zee in de afgelopen jaren. In 2006 en 2008 werden in Nederland 2 windparken geopend, daarna zijn de prijzen niet gedaald maar gestegen:

  • Windparken worden verder uit de kust aangelegd.
  • De eerste windmolens op zee waren daar niet voor bedoeld en konden niet goed tegen de omstandigheden. De nieuwe molens wel, maar deze zijn daardoor wel duurder. De kWh prijs van deze nieuwe molens is uiteindelijk lager. Het lijkt mij dat kosten per kWh over een langere periode uiteindelijk bepalend zijn, ik zou dit dus als kostenverlagend zien.
  • Bedrijven wilden zich graag ontwikkelen op de markt voor windenergie op zee en leverden relatief goedkoop met lage winstmarges (bijvoorbeeld offshore bedrijven). Nu willen ze een normale winst.
  • Windmolenfabrikanten hadden veel werk aan windenergie op land en konden door schaarste aan molens hogere prijzen rekenen.
  • De prijzen voor grondstoffen zoals koper en staal zijn flink gestegen. Inmiddels zijn de prijzen weer gedaald maar nog tot het oude niveau.

 

Offshore parken die na 2006 gebouwd werden waren daardoor 2 keer zo duur als parken daarvoor. Maar de verwachting is dat bovengenoemde factoren in de toekomst geen rol meer spelen. De keten van leveranciers is nu een stuk stabieler.

Los van de prijsontwikkeling in het verleden is een belangrijke vraag of het lukt om in 10 jaar de kosten met 40% te verlagen. Het is interessant te kijken hoe dit aangepakt wordt.
Aan de ene kant is er een leercurve waarmee je de verlaging van de kosten kunt bepalen bij elke verdubbeling van de capaciteit. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een verdubbeling van het vermogen van windenergie op zee tot een leereffect leidt dat vervolgens weer leidt tot een kostenbesparing. In dit geval 5 -9% kostenbesparing bij verdubbeling. Hierbij wordt geen rekening gehouden met externe factoren (zoals grondstofprijzen) die dit weer teniet kunnen doen.
Een ander manier is een meer technische kijk, de hele keten analyseren en onderzoeken waar mogelijkheden liggen voor besparing. Die zijn er, een kostendaling van 30-40% is mogelijk, maar een kostendaling van 40% in 10 jaar wordt als zeer ambitieus gezien.

Tegendenken
Nu wordt het even tijd voor tegendenken. Als je iemand in zeg 2002 had gevraagd hoe de prijzen voor offshore windenergie zich zou ontwikkelen zou die waarschijnlijk zeggen dat de prijs naar beneden zou gaan (ik heb het overigens niet gecontroleerd). Vervolgens blijken er allerlei factoren te spelen die je vooraf niet had zien aankomen (weerstand tegen parken nabij de kust, prijsstijgingen van grondstoffen, marktmechanismes etc.). Op dit moment concluderen we dat deze factoren de komende jaren niet meer van belang zijn. Dan vraag ik me twee dingen af. ten eerste waarom zouden deze factoren over een paar jaar niet opnieuw een rol spelen en ten tweede, welke andere onvoorziene factoren komen er nog op ons af? Zonder enige kennis of studie noem ik maar even een paar punten die me zo te binnen schieten:

  • Extra veiligheidsmaatregelen (in oktober 2013 overleden twee monteurs in een molen a.g.v. Brand)
  • Extra voorzieningen t.b.v. vogels of veiligheid van de scheepvaart.
  • Stijging van de kosten om windmolens te plaatsen. Door de aantrekkende economie hebben offshore bedrijven weer de handen vol aan de olie- en gasindustrie.
  • Etc.

 

We hebben al eens eerder verwezen naar het boek zwarte zwanen van Taleb, verwacht het onverwachte.

Hoe zit het met de opbrengst?
Als het gaat om de vraag of windenergie duur is en vooral of het kan concurreren met andere energiebronnen, dan heb je aan de ene kant de kosten en aan de andere kant de opbrengsten. De kosten zijn hoog zoals hierboven is beschreven. De opbrengsten komen uit de verkoop van elektriciteit en zijn dus een gevolg van de op dat moment geldende prijzen. Nou is het lastige bij windenergie dat het aandeel over een heel jaar beperkt kan zijn maar op bepaalde momenten heel hoog. Als er weinig vraag is en het waait hard (bijvoorbeeld ’s nachts) dan kan het aandeel windenergie op dat moment relatief hoog zijn. In Denemarken en Duitsland heeft deze situatie zich al voorgedaan. Het gevolg is dat op dat moment het aanbod aan elektriciteit een stuk hoger ligt dan de vraag en de vergoeding per geproduceerde kWh dus laag wordt. Je zou zelfs kunnen zeggen dat naarmate windenergie een groter succes wordt, de vergoeding per geleverde kWh naar beneden gaat. Alleen oplossingen op systeemniveau zoals energieopslag of uitwisseling van elektriciteit met landen ver weg kan hier voor een oplossing zorgen.

Conclusie
We komen hier nog een keer op terug met meer kritische beschouwingen, maar dat vraagt nog wel wat denkwerk. Voorlopig is mijn conclusie windenergie op land is niet duur, windenergie op zee is wel duur. Ik had het graag anders gezien maar loop de beredenering nog even door.
Windenergie op land is nagenoeg concurrerend. Je mag aannemen dat nieuwe molens een wat hoger financieel rendement hebben zodat dit op korte termijn echt concurrerend is.
Windenergie op zee is ongeveer 2 keer zo duur als windenergie op land. Het energieakkoord hoopt op een kostenreductie van 40%. Het is twijfelachtig of je deze kostenreductie haalt. Op basis van de leercurve verwacht je het niet, op basis van een meer technische benadering zou het kunnen maar is het zeer ambitieus. Daarbij is dan geen rekening gehouden met allerlei onverwachte ontwikkelingen. En, bij een kostenreductie van 40% is het nog steeds duurder dan wind op land wat nagenoeg (maar dus niet helemaal) concurrerend is.

Waar we het dan niet over gehad hebben zijn allerlei externe effecten. Welke externe kosten en besparingen heeft windenergie op zee t.o.v. fossiele energie en welke neveneffecten treden er op zoals bijvoorbeeld marktkansen voor Nederlandse bedrijven. Windenergie op zee zou dan rechttoe rechtaan berekend duurder kunnen zijn, maar over de langere termijn, met een bredere blik op rendement wellicht best aantrekkelijk. Of niet, dat kan er natuurlijk ook uitkomen.

 

Stijn van Liefland

Piketty for dummies (1)

Het kan bijna niet missen of je hebt de afgelopen maand de naam Piketty een keer gehoord. Thomas Piketty is Frans econoom en auteur van een volgens velen baanbrekend boek over economische ongelijkheid. Zie voor meer achtergronden het artikel van Rutger Bregman op De Correspondent. Het boek (dat eind van dit jaar in een Nederlandse vertaling verschijnt) is grofweg in te delen in een ‘feitelijk’ deel en in een ‘opiniërend’ deel. Dat tweede deel gaat over de mogelijke toekomsten van onze economieën in deze eeuw en bevat aanbevelingen over hoe we extreme ongelijkheid via (met name belastingmaatregelen) kunnen voorkomen.

Mijn idee was om het eerste deel van zijn boek in enkele blogs uiteen te zetten. Dat eerste deel vormt als het ware het skelet van de redenering van Piketty en is handig om (mocht je het boek zelf nog willen gaan lezen) het sneller te lezen of beter te begrijpen.

Deze eerste blog gaat over de zogenaamde eerste wet van kapitaal en groei.

De eerste wet van kapitaal en groei

Een economie maakt elk jaar een hoeveelheid producten en diensten. Dit wordt de output of productie van de economie genoemd. Ik ga even voorbij aan allerlei subtiliteiten en stel dat de totale productie van een economie gelijk is aan het totale inkomen (van de bevolking) in dat jaar. We noemen dat totale inkomen NI (van nationaal inkomen).

Dat NI (nationale inkomen) gaat uiteindelijk ófwel naar arbeid ófwel naar kapitaal. In het geval van arbeid gaat het over een vergoeding voor geleverd werk (lonen), in het geval van kapitaal gaat het over de vergoeding van geleverd (uitgeleend, ter beschikking gesteld) kapitaal (rente, dividend etc). Deze twee delen van het NI noemen we LI (labour income) en CI (capital income).

Dus met andere woorden:

NI = LI + CI

Een inkomen per jaar is een stroom. Het is een stroom geld of goederen die elk jaar weer aan een partij of partijen toevalt. Dus NI, LI en CI zijn stromen.

De hoeveelheid kapitaal in een economie is echter een voorraad. Stel je voor dat je een stroom geld ontvangt en niet alles daarvan opmaakt. Je houdt dan een deel van je stroom inkomen over en legt die apart, op een stapel. Het jaar erop heb je dan weer inkomen maar nu ook een stukje van het jaar ervoor. En zo verder. Dat wat je per saldo opzij hebt gezet (minus interingen en verliezen plus eventuele vergoedingen) noemen we de VOORRAAD kapitaal. Kapitaal is hier losjes gedefiniëerd als de totale voorraad geld, machines, aandelen, spaartegoeden, huizen etc.

Een belangrijke variabele bij Piketty is de verhouding tussen de totale kapitaalvoorraad en het jaarlijkse inkomen. De kapitaalvoorraad noem ik CAP en dan geldt:

beta = CAP / NI

Dus beta is de verhouding (in een land, op enig moment) tussen wat je in een jaar verdient ten opzicht van je totale voorraad kapitaal. Het is een indicatie van je rijkdom: het vertelt hoeveel jaar aan inkomen je op voorraad hebt (hoeveel jaar kun je doorgaan met opmaken als er niets meer bijkomt).

Wereldinkomen per hoofd

We kunnen er nu wat praktische getallen bij zetten om het beeld nog wat duidelijker te maken. In de wereld als geheel hebben we zo’n 7 miljard hoofden/mensen en de totale output van de wereld is ongeveer € 70.000 mrd Euro per jaar. Dat betekent dat op wereldniveau het jaarlijkse inkomen per hoofd van de bevolking ongeveer € 10.000 is. Oftewel ongeveer € 760 per maand.

Het gaat hier over een gemiddelde. Er zit een enorme variatie in dat inkomen per jaar per hoofd afhankelijk van waar je in de wereld kijkt. Als we naar het rijkere deel van de wereld kijken (VS, Europa, Japan) dan is dat inkomen per hoofd ongeveer € 30.000 per jaar. Of ongeveer € 2.500 per maand. De hoeveelheid kapitaal is in datzelfde rijkere deel van de wereld ongeveer € 180.000. Ook weer gemiddeld: sommige mensen hebben misschien € 1.000, anderen tientallen miljoenen of zelfs miljarden. Maar gemiddeld dus zo’n € 180.000.

Dat betekent dat de beta in dit geval gelijk is aan 600% (of 6 keer). We hebben dus ongeveer 6 jaarinkomens aan voorraad kapitaal.

CAP = beta . NI = 6 . NI

In de praktijk bestaat die voorraad kapitaal CAP voor ongeveer de helft uit gebouwen en land (zeg maar je huis) en voor de andere helft uit financiëel kapitaal (aandelen, obligaties, banksaldi).

Dus: CAP = € 180.000 = € 90.000 gebouwen + € 90.000 financiëel.

Verdeling naar arbeid en kapitaal

Nu pas kunnen we de stap maken naar het formuleren van de eerste hoofdwet. We zijn namelijk geïnteresseerd in hoe het totale inkomen wordt verdeeld tussen arbeid en kapitaal. We komen er later nog uitgebreider op terug waarom dat interessant is om te weten.

We hebben dan een nieuwe variabele nodig: het rendement op kapitaal, oftewel r. In een andere blog ga ik dieper in op hoe zo’n rendement op kapitaal tot stand komt. Voor nu ga ik uit van het empirische onderzoek van Piketty. Piketty heeft ongeveer 300 jaar data bestudeerd over grote delen van de wereld. Zijn conclusie is dat het rendement op kapitaal gemiddeld zo’n beetje 5% per jaar is. In sommige tijden is het wat hoger, in sommige tijden wat lager. Op enig moment, zelfs als het rendement 5% is, geldt ook nog dat voor risicovolle projecten het rendement wat hoger dan die 5% is (tot 10% of meer) en voor simpele spaarsaldi wat lager (enkele procenten).

Nu kunnen we het aandeel van het NI (totale inkomen) dat naar kapitaal gaat berekenen. We hadden als voorraad CAP € 180.000 en die voorraad krijgt een vergoeding van r = 5%. Dat betekent een stroom aan inkomsten CI van 5% . € 180.000 = € 9.000.

Omdat we al wisten wat het totale inkomen NI was, weten we nu hoe de verdeling van de stroom luidt:

NI = € 30.000 = € 9.000 (CI) + € 21.000 (LI)

Kapitaal krijgt in dit cijfervoorbeeld dus 30% van de totale output en arbeid krijgt de resterende 70% van de output voor het geleverde werk.

De verhouding tussen het kapitaalsdeel (CI) en het totale inkomen (NI) wordt door Piketty ‘alfa’ genoemd.

We kunnen nu de eerste hoofdwet van kapitaal en groei formuleren:

alfa = r . beta

In het cijfervoorbeeld van hierboven betekent dat: 30% = 5% . 6

Je zou kunnen zeggen dat je het aandeel van kapitaal uit de totale jaarlijkse poet kunt berekenen door het rendement (5%) op te blazen met de buffer factor 6.

Rendement

We weten zoals gezegd nog niet waarom r 5% is. Het blijkt uit de cijfers dat het historisch een robuust getal is. De beta is voor ons op dit moment ongeveer 6, maar deze is historisch en over landen minder robuust. Er zijn tijden waarin de beta maar zo’n 2-3 was. Dat betekent dat je maar een paar jaar vooruit kunt met je opgebouwd vermogen. Die situatie geldt/gold bijvoorbeeld voor de periode 1914-1945. In tijden van oorlog (waar veel kapitaal wordt vernietigd en waarbij het jaarlijkse inkomen ook laag is) herkennen we een lagere beta. Ook zien we voor sommige landen in sommige perioden een hogere beta van tegen de 10.

Om beter te snappen hoe de beta tot stand komt moeten we meer weten over de jaarlijkse groei van een economie en over de spaarneiging. Het is de tweede hoofdwet van kapitaal en groei die dieper op deze relatie ingaat. De eerste hoofdwet is vooral een exercitie in boekhouden (wat optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen). De tweede hoofdwet gaat verder dan boekhouden. Zoetjes aan wordt het interessanter (hoop ik …).

Rudy van Stratum