Waardering en financiering van de Nederlandse natuur

Onlangs bracht de raad voor de leefomgeving en infrastructuur het advies “onbeperkt houdbaar” uit over de vernieuwing van het natuurbeleid en de financiering hiervan. Op de site van het rli is ook een aantal onderliggende studies beschikbaar. Eén daarvan trok mijn aandacht, “Waardering en financiering van de Nederlandse natuur”.

Het onderzoek is uitgevoerd door de Rijksuniversiteit Groningen en heeft als ondertitel “Argumenten voor grootschalige innovatie in private financiering van natuur, onder blijvende eindverantwoordelijkheid van het Rijk”. Daarmee is de conclusie al duidelijk, want argumenten tegen komen blijkbaar niet aan de orde, maar dat terzijde. Het is een publicatie die bij snelle lezing nogal rommelig overkomt, een verzameling argumenten, maar er staan wel interessante dingen in. Ik bespreek niet de hele publicatie maar alleen een aantal zaken die voor mij nieuw of verrassend zijn.

5 markten voor natuur

De onderzoekers maken een indeling in 5 markten voor natuur. De eerste markt is die van de ecologie of biodiversiteit. Het gaat hier voor een groot deel om ethische argumenten. Veel mensen maken zich zorgen om het uitsterven van soorten. 97% van de in de EU ondervraagde burgers geeft aan dat ze het voorkomen van verlies aan biodiversiteit als een morele plicht zien. Deze zorgen uiten zich echter verschillend, op lokaal niveau kan je vanwege economische motieven tegen bescherming zijn (en bijvoorbeeld voor de aanleg van een weg) terwijl je je wel zorgen maakt over het uitsterven van soorten elders. Dan zijn er drie markten voor beleving, lokaal, regionaal en nationaal. Tot slot is er de vijfde markt van indirecte diensten (ecosysteemdiensten, etc.). Het verschil van deze laatste markt met de eerste vier is dat het hier niet om de natuur zelf gaat maar om wat de natuur oplevert. De auteurs zeggen het niet, maar eigenlijk lees je: deze diensten zijn mogelijk ook op een andere manier te krijgen.

Het onderscheid tussen de drie belevingsmarkten is van belang omdat de onderzoekers constateren dat recreanten op verschillende plekken recreëren (logisch) maar dat de inkomsten op die plekken daar niet gelijk mee opgaan. Als voorbeeld komt een zeiler op de Waddenzee aan bod. De boot ligt in Lelystad, droogvallen op de Waddenzee kost niets en incidenteel wordt een haven op een waddeneiland aangedaan. De inkomsten van het Waddengebied zijn derhalve gering, het meeste geld voor deze recreatieve activiteit (liggeld, onderhoud boot, inkopen etc.) wordt uitgegeven in Lelystad. Heel Nederland is tegenwoordig zeer mobiel en bezoekt overal in het land natuur, tot heel veel uitgaven in het gebied zelf leidt dit niet. Als ik voor me zelf spreek, wanneer ik nog een uur moet rijden ga ik liever uit eten in mijn eigen woonplaats (je kunt er dan een fles wijn bij drinken, bent na afloop lekker snel thuis etc.) dan naast het natuurgebied.

Extra economische pijlers zouden tot meer inkomsten in en rondom gebieden kunnen leiden. Denk aan een skipiste, een kartbaan of hotel met zwembad. De onderzoekers stellen dat dit weinig met de natuur te maken heeft maar economisch interessant kan zijn. Maar tegelijkertijd leidt het op een hoger niveau tot sub-optimalisatie. De natuur is beter af zonder deze attracties en de mensen die deze attracties bezoeken wonen veelal in de stad. Ergo, zet ze dan daar neer waar ze het beste tot hun recht komen. Probleem is wel dat de inkomsten dan niet meer terecht komen bij de natuur. Daarom een pleidooi voor de rijksoverheid als verantwoordelijke die voor verdeling van middelen zorgt en niet de provincies.

Waardering van natuur

De onderzoekers besteden veel aandacht aan de vraag hoeveel waarden mensen aan natuur hechten. Eén van de trucs is kijken waar hele rijke mensen wonen. Miljonairs wonen relatief vaak (meestal) in het groen, conclusie, als je een vrije keuze hebt kies je voor groen. Een andere manier waarop de waarde die mensen aan groen hechten wordt geïllustreerd is aan de hand van het aantal recreatieve overnachtingen. Het blijkt dat mensen met weinig groen in de omgeving jaarlijks 4,5 meer recreatieve overnachtingen hebben ten opzichte van mensen die in een groene omgeving wonen. Conclusie, mensen zoeken compensatie voor een gebrek aan groen. Ik vraag me dan wel meteen af of hier een storende factor meespeelt (zou het bijvoorbeeld kunnen zijn dat mensen die in een minder groene omgeving wonen rijker zijn en zich dus meer overnachtingen kunnen permitteren). Maar ik zie ze niet direct. Blijkbaar hebben we er dus heel wat voor over om in of nabij de natuur te zijn. In totaal gaat het om ca. 20 miljoen extra overnachtingen, kosten € 500 mln. Daarmee heeft overigens ook en plaatselijk gebrek aan groen een waarde voor de economie, want dat leidt tot meer recreatieve overnachtingen, dus meer omzet in die sector, dus meer economische groei.

De onderzoekers constateren dat natuur bijna niets kost en, dat de kosten die gemaakt worden vooral het gevolg zijn van negatieve externe effecten van andere activiteiten, bijvoorbeeld compensatie voor stikstofdepositie, ontwatering of de doorsnijding met infrastructuur. Met andere woorden, “de verhogende kosten voor natuurbeheer worden aanwijsbaar veroorzaakt als zij-effect (…) in het proces van economische waardecreatie van anderen”. Eigenlijk wisten we dat wel, economische activiteiten hebben externe effecten en iets of iemand anders heeft daaronder te leiden. Maar, hier leidt het bij mij toch tot een nieuw inzicht want we beheren dus niet alleen omdat we bepaalde soorten zo graag terug willen laten komen of in stand willen houden, maar ook (om het maar bot te stellen) omdat anderen er een rotzooi van maken. Met ons belasting- en subsidiestelsel knopen we dan de eindjes weer aan elkaar. Een pleidooi dus om subsidies te laten bestaan, één van de aanbevelingen in het rapport.

De natuurconsument

Tot slot houden de onderzoekers een pleidooi om meer inzicht te krijgen in het gedrag en de wensen van de natuurconsument. Ze spreken zelfs over een “customer relationship management systeem” voor de natuur. Albert Heijn weet door de bonuskaart heel goed wat de wensen zijn van de consument. Wat de natuurconsument doet en wat hij / zij wil is veel minder bekend. Welke gebieden worden gewaardeerd en waarom? Welke wensen heeft de natuurconsument? Hier is uiteraard al onderzoek naar gedaan, maar te weinig en vooral onder te weinig mensen. Een aardig initiatief is de hotspotmonitor waar iedereen aan kan geven welke natuur hij of zij waardeert en waarom.

Op basis van deze kennis kan je vervolgens het beheer aanpassen en efficiënter uitvoeren. Dat is weer een aardige brug naar de eerdere discussie over de schaapsherder. Het gaat er vanuit deze optiek helemaal niet om welke begrazingsmethode duurder, goedkoper of efficiënter. Eerst moet de vraag beantwoord worden wat de natuurconsument wil en vervolgens kijk je wat daarbij de best passende oplossing. Bij die laatste vraag mogen de kosten natuurlijk ook een rol spelen.

 

Stijn van Liefland