Ondernemerschap (4): begripsafbakening

Eerdere afleveringen in deze serie over ondernemerschap zijn te vinden hier, hier en hier.

Ik moet eerlijk bekennen dat ik niet tevreden ben. Ik heb een lange aanloop nodig gehad om de reeks op te starten. Dat deed ik ook om tijd te winnen. Misschien dat ik nog artikelen tegen zou komen die me verder op weg konden helpen. Maar het grote inzicht is nog steeds niet gekomen. Ik moet constateren dat er op dit moment niet zoveel meer is. Tijd dus om af te ronden. De belangrijkste conclusie blijft: ondernemerschap is ‘in’ (1), maar op de keeper beschouwd weten we niet goed wat het is en het weinige wetenschappelijk onderzoek dat er naar is gedaan levert weinig houvast (2).

Ondernemerschap door de oogharen

Laat ik dichtbij huis beginnen. Josette Dijkhuizen doet hier in Nederland onderzoek naar ondernemerschap en is een dissertatie over het onderwerp aan het voorbereiden. Zij heeft twintig succesvolle Nederlandse ondernemers gevraagd naar de kern van hun ondernemerschap. De rode lijn uit deze interviews is: ‘Je eigen ideeën kunnen omzetten in winst’.

En wat maakt dat je dat kunt? Dat heeft te maken met persoonlijke kwaliteiten of competenties die je maken tot ondernemer. Er zijn er (van de twaalf die Dijkhuizen uit haar onderzoek heeft gedestilleerd) drie die eruit springen: visie, lef en doorzettingsvermogen.

Verder wordt (bron innovatienetwerk 2013) de kern van ondernemerschap bepaald door ‘het toevoegen van waarde’, hetgeen wil zeggen dat je met je activiteiten, ideeën en vaardigheden iets toevoegt aan wat er al is.

Volgens Dijkhuizen is 48% van ondernemerschap genetisch bepaald. Maar voor succes heb je niet alleen de juiste genen nodig maar ook een gunstige omgeving en een goede motivatie. Dijkhuizen gelooft niet in toeval als het gaat om ondernemerschap: je kiest voor ondernemerschap (1) en vervolgens bepaalt je gen dan of het makkelijker of moeilijker gaat (2) (bron: interview op managementboek.nl).

Deze aftrap geeft mij de gelegenheid een aantal dimensies in het onderzoek naar ondernemerschap te behandelen (en daar mijn eigen keuze in te maken):

  1. Wat is je definitie van ondernemerschap en waarom?
  2. Is ondernemerschap te herleiden tot persoonskenmerken en/of speelt de context een rol (toeval, tijdsgeest, economische omstandigheden)?
  3. Op welke wijze doe je je onderzoek of kom je tot je conclusies? Is dat via interviews of via statistisch onderzoek?
  4. Kies je voor de lineaire meer rationele benadering van ondernemerschap of vertrek je juist vanuit een meer intuïtieve of cyclische benadering van ondernemerschap?

 

Definitie

Je bepaalt natuurlijk zelf wat je definitie is, daar is geen goed of fout in. Maar een definitie begint bij de aard van de probleemstelling. Waarom is ondernemerschap eigenlijk boeiend, waarom willen we daar meer over weten? Te vaak merk ik in de artikelen over ondernemerschap die ik ben tegen gekomen een te snelle jump naar ‘zomaar een definitie’ en die begint dan in het algemeen te snel met persoonskenmerken. Dat is naar mijn subjectieve mening te verklaren door de hype rondom ondernemerschap: ondernemerschap als oplossing voor de economische crisis in combinatie met een neiging naar persoonsverheerlijking (interviews met ‘machers’, geloof in eigen kunnen etc).

Een uitzondering hierop vormt een artikel uit 2003 van Boschee an McClurg (‘Towards a better understanding of social entrepreneurship’). Deze auteurs stellen dat ondernemerschap vooral niet te maken heeft met: innovatie, waarde creatie, creativiteit etc. Iets kan zeer innovatief zijn maar niets te maken hebben met ondernemerschap. De auteurs ergeren zich aan het gemak waarmee gesproken wordt over ‘social entrepreneurship’ als het gaat om het omvormen van delen van de overheid.

Waar het volgens deze auteurs om gaat is dat een idee wordt getransformeerd naar een ‘business enterprise’. En wel zodanig dat de business zichzelf kan bedruipen door een intern gegenereerde cashflow. Een ondernemer biedt (in de markt) dus zaken en diensten aan die een zodanig inkomen genereren dat een zelfstandig bestaan mogelijk is, jaar na jaar. Volgens de auteurs is elke definitie die het begrip ‘earned income’ mist ‘flawed’ (fundamenteel onjuist).

Ik sluit me aan bij deze opvatting. Omdat de kern van ondernemerschap zoals het nu speelt een economisch vraagstuk is. We denken dat meer ondernemerschap ons uit de crisis helpt, dat het leidt tot nieuwe activiteiten, tot meer werkgelegenheid, tot meer inkomen, tot meer welvaart, tot groei etc. Hoe de business tot stand komt is dus niet relevant. Het gaat er niet om waarde te creëren of innovatief te zijn.

Toch is ook deze definitie van ‘earned income’ dan niet volledig. De centrale notie van de auteurs lijkt in plat Hollands te zijn ‘je eigen broek ophouden’. Een ondernemer zet een idee om in een running business die zelfstandig kan voortbestaan. Volgens deze definitie is een zzp’er dus ook een ondernemer. Daar is natuurlijk veel voor te zeggen, een zzp’er houdt zijn eigen broek op en is niet afhankelijk van donaties. Maar of het zorgt voor veel werkgelegenheid? Of het voldoet aan het beeld van ‘de geslaagde ondernemer’ die telkens wordt gevraagd voor een interview? Ik doe er nog een schepje bovenop: wat als die zzp’er snel tevreden is? Als het gaat om iemand die bescheiden leeft en met zeg € 15.000 per jaar aan facturen prima rond kan komen? Volgens de definitie van ‘earned income’ een ondernemer.

Volgens mijn inschatting zijn we op zoek naar ondernemers die zelfstandig een business kunnen runnen maar met voldoende ambitie om te groeien (mensen aannemen, nieuwe gebouwen openen etc). Je zou kunnen zeggen dat de mythe van het ondernemerschap wordt gekoppeld aan de mythe van de economische groei. Je bent succesvol als je niet alleen je eigen broek kunt ophouden maar ook nog eens die van vele anderen. En dat ook nog eens jaar na jaar. En, hoewel strikt genomen niet relevant, ook nog eens met ‘mooie’ producten of oplossingen die geen schade toebrengen aan de maatschappij.

Onderzoeksaanpak

Dus we zijn op zoek naar wat het maakt dat er zelfstandige businesses worden opgezet die voor voldoende eigen inkomen zorgen en ook nog eens zodanig dat er sprake is van groei en werkgelegenheid. Grofweg zijn er twee manieren van onderzoek: succesvolle ondernemers interviewen (1) en statistisch onderzoek (2).

De enige juiste manier in mijn ogen is statistisch onderzoek. Je moet een voldoende grote populatie nemen en die gedurende een hele lange periode volgen. Dat volgen kan door periodiek vragen te laten invullen en feitelijkheden te meten. Je zult vooraf natuurlijk helder moeten hebben wat de criteria voor succes zijn. Is dat voldoende omzet, is dat voldoende winst, is dat een bepaalde groei, is dat bepaalde werkgelegenheid, is dat een bepaalde minimale levensduur?

Data zijn is staat om ook te kijken naar niet succesvolle ondernemers. Data zijn in staat om te corrigeren voor bijzondere omstandigheden of specifieke kenmerken.

Interviews zijn vooral geschikt om een theorie te vormen over ondernemerschap. Om hypotheses te kunnen opstellen. Want het zijn de hypotheses vooraf die bepalen hoe je je statistische onderzoek vorm gaat geven. Interviews zijn te veel gefocused op succesvolle ondernemers (zonder dat precies helder is wat succesvol is) en heeft te weinig oog voor de toevals- of geluks-component en corrigeert niet voor de algehele economische situatie of het regeringsbeleid of .. etc.

Maar hier kunnen we kort over zijn: het statistisch onderzoek zoals hier bedoeld is er niet of nauwelijks. Een unieke bron en uitzondering op de regel is een overzichts-artikel uit 2009 van Davidsson en Gordon (‘Nascent entrepreneurship research: a review’) waar 69 andere onderzoeken worden samengevat die allen zijn gebaseerd op langere termijn statistisch onderzoek. Ik ga in een latere aflevering nog apart in op de belangrijkste uitkomsten van dit overzichtsartikel uit 2009. De onderzoeksaanpak wordt hier PSED genoemd. PSED staat voor Panel Study of Entrepreneurial Dynamics. Hier zitten qua onderzoeksaanpak als kernwoorden in Panel (een grote groep mensen die je volgt waarvan je vooraf niet weet óf ze een bedrijf gaan beginnen laat staan of ze succesvol zijn of mislukken) en Dynamics (over een voldoende grote tijdsperiode zodat je kunt corrigeren voor omstandigheden en kunt toetsen op consistentie / toeval).

De vraag of je gelooft in unieke persoonseigenschappen is hiermee ook beantwoord. Alleen statistisch onderzoek kan daar uitsluitsel over geven. De vraag of toeval een rol speelt kun je dus niet beantwoorden uit interviews alleen. De kernvraag van het onderzoek zou kunnen luiden: welke unieke persoonskenmerken bepalen ondernemerschap zoals hier bedoeld als we corrigeren voor toeval, leeftijd, sexe, economische crisis etc etc?

Effectual reasoning

Een ander lichtpunt, naast de al genoemde stroming die zich baseert op de PSED-aanpak, is de zogenaamde ‘effectual reasoning’ stroming die verbonden is aan de naam van Saras Sarasvathy. De twee lichtpunten zijn van een hele andere orde. PSED gaat over het verzamelen van data terwijl Sarasvathy met een andere visie of hypothese komt op het fenomeen ondernemerschap. Sarasvathy baseert zich (zover ik daar zicht op heb) voornamelijk op interviews en ook ditmaal weer met de succesvolle tak van de groep. Idealiter zou de toenemende beschikbaarheid van data in de toekomst ook uitsluitsel kunnen geven over de relevantie van de ‘effectual reasoning’ hypothese.

In de volgende aflevering meer over de theorie van Sarasvathy.

Met dank aan Manon Spin die mij in een gesprek zowel wees op de PSED-aanpak als op de zienswijze van Sarasvathy.

Rudy van Stratum