Tag archieven: economische theorie

Top 10 lessen economische theorie (2)

Na bespreking van ‘De economie van goed en kwaad’ begon ik te twijfelen aan de merites van het vak economie. Ik stelde mezelf de opgave om een top 10 samen te stellen van de belangrijkste lessen of inzichten die de economie mij heeft geleerd. Na deel 1, waarin de eerste 5 lessen worden besproken, nu deel 2 van de ‘lessons learnt according to Rudy’.

Inzicht 6: Arbitrage

Arbitrage houdt in dat agenten handelen op prijsverschillen tussen bijvoorbeeld goederen. En dat gaat net zolang door tot er geen voordeel meer is te behalen door goederen van de ene plek naar de andere plek te slepen en het prijsverschil is verdwenen. Verschillen worden op deze manier dus ‘weg gehandeld’ totdat er een nieuw evenwicht ontstaat. Vanzelfsprekend gaat het hier om dezelfde goederen en moet er rekening worden gehouden met eventuele transportkosten, wisselkoersrisico’s etc. Kortom: vergelijkbare goederen of diensten moeten dezelfde prijs ‘doen’, anders is er een voordeel te halen en dat zal ‘de markt’ niet toestaan.

Arbitrage komt in vele vormen en gedaanten voor. De meesten kennen wel de ‘hamburger-pariteit’ van McDonalds. Er hamburger van deze fastfood-keten is een voorbeeld van een homogeen goed, waar je dat ding op de wereld ook koopt, het is exact even groot en smaakt eender. Door de prijzen van een hamburger in verschillende landen met elkaar te vergelijken kun je met terugwerkende kracht de ‘juiste’ wisselkoersen tussen munten berekenen. Een hamburger is eigenlijk een slecht voorbeeld, er is sprake van transportkosten en bovendien is het bederfelijke waar. Maar er zijn hele onderzoeken naar gedaan en het gaat om het idee.

Een paar andere voorbeelden.

Inzicht 6a: huur-equivalentie (residuele grondwaarde revisited)

Als we dit principe van arbitrage toepassen op huizen. Je kunt een huis kopen of een huis huren. Als het je puur gaat om het kopen van de woondienst, zou het je niet uit moeten maken of je het ene doet of het andere. Mochten er wél verschillen tussen beide vormen bestaan, dan zal er iemand opstaan die het verschil benut in zijn eigen voordeel en wel net zolang tot het verschil tussen huren en kopen is verdwenen. Uiteraard moet het wel om exact hetzelfde huis op exact hetzelfde plekje etc gaan (theorie, weet je wel).

Omgekeerd kun je dus de prijs van een koopwoning herleiden uit de totale stroom aan huur die je anders zou moeten betalen (contant gemaakt etc). De contant gemaakte huursom zou dan gelijk moeten zijn aan de prijs van de woning inclusief de grond. En zo kun je van daaruit weer de prijs van grond bepalen: om de eventuele winst uit de markt te drukken (door de woning te bouwen op dat stukje grond, en dan de woning te gaan verhuren) ben je bereid steeds meer voor een stukje grond te betalen tot het moment is bereikt dat de grondprijs + de bouwkosten van de woning precies gelijk zijn aan de totale huursom. En deze ‘afkapprijs’ voor grond is, gegeven de kale bouwkosten van een woning, precies wat wel de residuele grondwaarde wordt genoemd.

De praktijk is vanzelfsprekend weerbarstiger. Woningen zijn bijna nooit identiek. En bovendien zijn er talloze ‘verstoringen’ die de equivalentie ondoorzichtig maken. De prijsstijging van een woning bijvoorbeeld is fiscaal onbelast. En rente op een lening voor een woning is aftrekbaar. Op die manier ontstaat een voordeel voor het kopen van een huis ten opzichte van het huren van datzelfde huis. Maar gecorrigeerd voor al die voordeeltjes zou huren en kopen dus ‘lood om oud ijzer’ moeten zijn.

Inzicht 6b: Ricardo equivalentie

Nog eentje. Misschien geen arbitrage in letterlijke zin maar wel ‘lood om oud ijzer’. De overheid moet ook middelen hebben als het iets wil kopen (ambtenaren moet betalen, tanks wil aanschaffen etc). De overheid kan dat doen door belastingen te heffen of door te lenen van burgers. De economische theorie stelt dan weer: dat mag niet uitmaken, dat moet op hetzelfde neerkomen.

Dat is raar want je zou denken: ik heb liever dat de belasting laag blijft. Maar voor niks gaat de zon op. Geen belasting betekent dat je moet lenen en dat betekent op termijn dat er rente betaald moet worden over die leningen. Er komt een moment dat die rente alsnog via belastingheffing in de toekomst zal moeten worden opgelost. De economische agenten van dit spelletje doorzien dit en anticiperen al op het feit dat toekomstige belastingen zullen moeten worden betaald (en dat hun vermogen op termijn dus wordt aangetast, ze voelen zich nú al minder rijk daardoor).

Als er dus een economische crisis is, en de overheid wil de consumptie stimuleren door minder belasting te heffen (bij gelijkblijvende overheidsuitgaven uiteraard) dan gaat die vlieger niet op. Althans in de theorie. Het is Ricardo geweest die dit idee voor het eerst heeft uitgewerkt. Overigens is dit theorema onderwerp van verhitte debatten met voor- en tegenstanders.

Inzicht 6c: Modigliani-Miller equivalentie

Maakt het voor een bedrijf uit of het aan zijn middelen (om te investeren) komt door aandelen uit te geven of een lening aan te gaan? Ook hier zegt het arbitrage-principe weer: gecorrigeerd voor het risico mag het niet uitmaken, eventuele verschillen zullen zich uitmiddelen door corrigerende marktwerking.

De waarde van een bedrijf is volgens de theorie de contant gemaakt som van alle dividenden die ooit naar verwachting zullen worden uitgekeerd. Een lening aangaan betekent vanzelf dat er rente moet worden betaald en dus blijft er minder over voor het uitkeren van dividend. Bovendien: naarmate er meer wordt geleend en er dus minder eigen vermogen is, zal het risico voor de vreemd-vermogens-verschaffers omhoog gaan (bij een eventueel failissement is het dan nog maar de vraag of de lening kan worden terug betaald). De markt zal dan een hogere rente over de lening eisen.

Het is een technisch-wiskundig verhaal maar er valt aan te tonen dat de waarde van de onderneming onafhankelijk is van de gekozen financieringsstructuur. Wederom geldt hier dat de praktijk wordt gekenmerkt door verstoringen: rente op leningen is aftrekbaar voor de winstbelasting. Deze stelling is voor het eerst uitgewerkt door Modigliani en Miller, ergens in de jaren 50 dacht ik.

Inzicht 7: comparatief voordeel

Er weer iets wat (zover ik weet) van Ricardo afkomstig is (al de 3e notering in deze top 10, een soort Beatles voor de economie dus). Het gaat hier om de ‘wet’ van het comparatieve voordeel. Je zou denken: ik ga doen waar ik het beste in ben, dat levert immers het meeste op. Fout, aldus Ricardo. Het gaat er niet om waar jij absoluut gezien het beste in bent maar om waar jij relatief het beste in bent. Misschien ben je wel goed in zingen, maar als er hele volksstammen goed zijn in zingen dan ga jij nooit veel verdienen met het maken van een plaatje. Misschien ben je minder goed in het repareren van fietsen. Maar als nu niemand anders fietsen kan repareren dan kun je dus toch meer verdienen door daar je werk van te maken.

Ricardo paste het toe op de internationale handel. Landen moeten zich specialiseren in die producten waar ze relatief het beste in zijn.

Inzicht 8: permanente inkomenshypothese

Deze hypothese wordt ook wel de ‘consumption smoothing hypothesis’ genoemd. Een consument houdt niet van grote pieken en dalen in zijn bestedingspatroon en zal dus streven naar een gelijkmatige (over de tijd uitgesmeerde) consumptie. Een plotselinge piek in zijn inkomen zal dus niet navenant leiden tot een navenante stijging van zijn koopgedrag. Omgekeerd geldt iets soortgelijks voor een daling. De rationele consument kijkt dus niet naar zijn ‘momentane’ inkomen maar naar zijn gemiddelde te verwachten (permanente) inkomen.

Dit verklaart ook waarom in deze tijden van economische crisis, de economie niet meteen aantrekt als er een belastingvoordeeltje is te behalen. Consumenten kijken vooruit, zijn rationeel, en smeren het voordeeltje dus uit over meerdere jaren. Dit ligt natuurlijk anders als het voordeel niet eenmalig maar permanent is (bij een structurele belastinghervorming bijvoorbeeld).

De naam van Milton Friedman is verbonden aan deze hypothese. Dateert ook weer van ergens jaren 50/60 van de vorige eeuw.

Inzicht 9: hoeveelheidsaanpassing, of: onderbestedingsevenwicht

Bijna alle stellingen, theorema’s etc uit de economie hebben te maken met prijsaanpassing en marktwerking. Er zijn maar weinig goed uitgewerkte tegengeluiden. Een van de grote uitzonderingen hierop is het werk van J.M. Keynes uit de crisisjaren 30 van de vorige eeuw (bekende boek van Keynes dateert van 1936). De klassieke economische theorie kon destijds niet goed overweg met de ontstane werkeloosheid. Waarom gingen de lonen niet omlaag om een nieuwe situatie van volledige werkeloosheid te creëren (wat volgens de gangbare doctrine zou moeten gebeuren, immers meer aanbod dan vraag dus prijs omlaag, zie inzicht 1)?

De stelling van Keynes was dat het niet de prijzen zijn die de markt ‘ruimen’ maar de hoeveelheden. Het minimum van vraag en aanbod bepaalt dan de feitelijke transactiehoeveelheid. Producenten hebben dan veel machines en kunnen veel goederen aanbieden. Maar de machines staan stil want de mensen hebben geen geld om goederen te kopen. Waarom hebben de mensen geen geld? Omdat ze werkeloos zijn en dus geen inkomen hebben. Zo ontstaat een situatie van onderbezetting (van machines) en overcapaciteit (van arbeid). Machines staan niets te doen en werknemers zitten thuis.

Het verhaaltje klinkt simpel maar ook Keynes is er niet in geslaagd deze situatie vanuit een micro-economische rationaliteit te voorzien. Want waarom zoeken producenten en arbeiders/consumenten elkaar niet gewoon op? Ze kunnen immers een deal tot wederzijds voordeel sluiten. Op de een of andere manier blijft de markt dus hangen in een onderbestedings ‘evenwicht’, er is sprake van een patstelling, er is niemand die de taak van de onderlinge coördinatie op zich neemt, de markt doet zijn werk niet, er is sprake van fricties of haperingen in de machine. Er is decennia ná Keynes nog veel werk verzet om hier meer grip op te krijgen en tot op de dag van vandaag zijn er (naar mijn inschatting) geen overtuigende economische modellen die dit mechanisme goed kunnen beschrijven of verklaren.

Misschien ligt hier ook wel een verklaring waarom economen zo graag over marktwerking publiceren. Het andere chapiter van onevenwichtigheid wil maar niet lukken. Het is als de fietser die op zoek is naar zijn verloren fietssleuteltje. De voorbijganger vraagt of hij kan helpen met zoeken en vraagt: heb je hier ergens op deze plek je sleuteltje verloren? Waarop de fietser antwoordt: nee, daar een paar meter verderop. Waarop de helper weer vraagt: maar waarom zoek je dan hier naar je sleuteltje? ‘Omdat het daar zo donker is en hier een lamp schijnt, dat zoekt een stuk makkelijker’.

Inzicht 10: tijdsvoorkeur en contante waarde

Ik had even het idee dat ik er doorheen was. Verder dan negen stuks kon ik niet komen. Tijdsvoorkeur misschien. Economen gaan ervan uit dat agenten (bij verder gelijkblijvende omstandigheden) liever nú consumeren dan later. Er is dus een prikkel voor de korte termijn bevrediging. Om de consument toch over te halen láter te consumeren zul je hem dus moeten belonen. En zo doet het begrip rente zijn intrede. De rente als beloning voor het uitstellen van consumptie (of het aanmoedigen van sparen, dat op hetzelfde neerkomt). En zo kun je aantonen dat in een evenwichtig economisch model de rente gelijk is aan de tijdsvoorkeur voet (eventueel weer gecorrigeerd voor risico, verstoringen etc).

De tijdsvoorkeur is een goeddeels onbegrepen fenomeen. Ik heb daar een paar maanden geleden (naar aanleiding van een stukje van Bas Haring in de Volkskrant) nog een blog aan gewijd. Maar onbegrepen wil nog niet zeggen dat tijdsvoorkeur niet bestaat of onzin is. Ik hoor nogal eens geluiden uit bepaalde hoeken dat rente veel kapot maakt en dat rente inherent leidt tot schulden en economische crises. Maar ik zie weinig in dat soort pleidooien (afschaffen van de rente of zo?). Daar ben ik toch te veel econoom voor en zie dan graag een uitgewerkt modelletje hoe dat dan in zijn werk gaat (en dat soort consistente redeneringen missen in mijn ogen).

Anderzijds is rente ook weer zo’n wiskundige noodzakelijkheid om sommetjes te kunnen maken. Rente is weer zo’n voorbeeld van een ‘afkappertje’ (zoals afnemende meeropbrengsten dat ook zijn). Zo zouden we zonder rente nooit kunnen rekenen met een oneindige reeks dividenden of huurpenningen (om de waarde van een bedrijf of een huis te bepalen). Het begrip ‘netto contante waarde’, dat ik voor het gemak maar onder dit tijdsvoorkeur-inzichtje schaar, zou zonder tijdsvoorkeur en rente niet goed werkbaar zijn.

Magere oogst?

Ik blijf bij mijn conclusie die ik vorige keer al trok. Een magere oogst. Economie is een veredelde vorm van wiskundige puzzels oplossen. Alle inzichten hier zijn toch vooral aannames vooraf en/of resultaten achteraf die volgen uit ‘als dit, dan dat’ exercities. Grotendeels los van de dagelijkse praktijk.

En let eens op het taalgebruik dat erin sluipt. Er wordt gesproken over ‘verstoringen’ (zoals in ’tax distortion’) en ‘afwijkingen’ (zoals in ‘a deviation from market equilibrium’). Het model is hier het uitgangspunt en de absolute referentie. De werkelijkheid vertoont dus verstoringen en afwijkingen. In plaats van andersom. Het model staat dus niet ter discussie, maar het is de werkelijkheid die zich helaas niet aan het model wenst te houden. Apart.

Toch staan onze kranten er dagelijks vol mee en heeft deze manier van denken (want dat is het dus volgens mij) een grote invloed op tal van zaken.

Rudy van Stratum

Top 10 lessen economische theorie (1)

Wat er aan vooraf ging

Na de wat uit de hand gelopen bespreking van ‘De economie van goed en kwaad’ in meerdere delen, zou je de indruk kunnen krijgen dat er niet veel goeds is te melden vanuit de economische wetenschap. Wat stelt het nu allemaal praktisch voor? Veel artikelen met veel wiskunde en weinig praktisch toepasbare inzichten. En hoe vaak hoor je niet dat economen elkaar over de meest fundamentele problemen (en de aanpak daarvan) tegenspreken? En wie heeft van tevoren de ernst van de huidige crisis goed ingeschat? En het CPB dat regelmatig ter discussie staat omdat het met te enge modellen rekent en de voorspellingen te vaak moet aanpassen?

Eigenlijk kwam ik door het lezen van ‘Goed en kwaad’ ook met mezelf in discussie. Wat stelt het economische gedachtegoed van de afgelopen 200 jaar nu feitelijk voor? Wat zijn de meest elementaire inzichten en waar zijn die op gestoeld? Met een aantal bezwaren kan ik niet zo zitten. Dat economen slecht zijn in voorspellen vind ik niet zo raar en ook niet erg. Modellen zijn (in mijn ogen) nimmer bedoeld om te voorspellen (want dat kan helemaal niet). Modellen hebben vooral als functie om 1) een transparante discussie te kunnen voeren over hoe we denken dat de economische werkelijkheid in elkaar steekt, en 2) om een range aan mogelijke uitkomsten voor de komende jaren te beschrijven om daar eventueel op te kunnen anticiperen (en alsdan de voorspelling teniet te doen!).

Maar er zijn voldoende serieuze bezwaren geopperd waar ik wél mee kan zitten. De economie is eigenlijk een versimpeld wiskundig spelletje (geworden). Staat los van de dagelijkse praktische werkelijkheid. Is in zichzelf gekeerd vanwege de publicatiedrang in toptijdschriften. Hier wordt natuurlijk al discussie over gevoerd zolang het vak economie bestaat, en ik kan daar weinig nieuws aan toevoegen.

Een top 10 van economische lessen

Ik kreeg spontaan het idee om een top 10 samen te stellen van wat economie mij nu eigenlijk geleerd heeft. Wat zijn nu de grootste economische inzichten van de afgelopen 200 jaar? Hoe zou je aan een leek uitleggen wat de economie als wetenschap te bieden heeft? En dan niet te ingewikkeld, gewoon door de oogharen, zo uit mijn hoofd en op gevoel. Als ik er dagenlang over moet nadenken en er allerlei boeken (opnieuw) bij moet halen, dan krijg je geen spontane top 10 maar weer een gewenste constructie. Toch ben ik begonnen te googlen naar termen als ‘lessons learned economic theory’ en ‘best insights ever from economists’. Dan kon ik dat in ieder geval als spiekbriefje gebruiken. Maar echt tot mijn verbazing heb ik niet kunnen vinden wat ik voor ogen had.

Dus nogmaals: een top 10 aan inzichten die ik uit mijn geheugen puttend kenmerkend vind voor wat het economische denken ons leert. En misschien bestaan er al lijstjes of moeten er andere topics in. Ik hoor het graag.

Inzicht 1: de ‘wet’ van vraag en aanbod

Dit is volgens mij het meest gebruikte inzicht uit de economische theorie. Als de vraag groter is dan het aanbod (van goederen, van diensten) dan heeft de prijs de neiging te stijgen. Omgekeerd, als het aanbod groter is dan de vraag, dan zal de prijs naar verwachting dalen. Er wordt ook wel gezegd dat de prijs de markt ‘ruimt’. De prijs is hier het evenwichtsbrengende mechanisme.

Er gaat een wereld achter deze wet schuil. Want hoe zou het kunnen werken? Als er te veel vraag is, dan bieden de vragers tegen elkaar op. Hogere prijzen lokken vervolgens weer extra aanbod uit, want ondernemers die bij de lage prijs geen brood in het product zagen, zullen nu alsnog instappen en starten met de productie. Een hogere prijs dan voorheen leidt er ook toe dat er vragers afhaken, want ‘voor die prijs hoeft het voor mij niet meer’.

Simpel. Maar het ligt iets complexer. Volgens de theoretische modellen vindt er geen handel plaats tegen onevenwichtige prijzen. Een aanbieder die ‘nee’ moet verkopen of met voorraad blijft zitten, is dus niet mogelijk. Hiervoor is het begrip van de veilingmeester van stal gehaald. Iedereen levert zijn virtuele voorkeuren in bij de veilingmeester (een lijstje met daarop vermeld voor welke prijs je hoeveel wilt afnemen of aanbieden) en die bepaalt dan wat de evenwichtige prijs is waar tegen gehandeld kan worden. Dit gaat allemaal in een flits van een seconde, oneindig snel.

In de praktijk wordt er natuurlijk wél gehandeld tegen onevenwichtsprijzen. Je kunt ook niet elke dag met een andere prijs voor je product komen. En in de praktijk kan iets niet oneindig snel. Als je wilt toetreden tot het aanbod, dan moet je toch eerst machines kopen en mensen inhuren.

De kracht van dit argument is heel sterk. Je komt hem dagelijks tegen in de krant, op de radio en op tv. Werkloosheid? Dat kan eigenlijk helemaal niet. Want dan ben je gewoon te duur als arbeider. Zakken met je looneis en weg is de werkloosheid immers. Het zijn dus verstoringen van de ideale markt die de werkeloosheid verklaren. Het bestaan van een uitkering is zo’n verstoring die ‘vrijwillige’ werkeloosheid verklaart. Mensen kiezen er dan bewust voor om werkeloos te worden en een uitkering aan te vragen.

Een echte wet is het natuurlijk niet, vandaar de aanhalingstekens. Het is meer een manier van kijken of denken. Maar ondanks het gebrek aan natuurkundige hardheid, is het ook weer niet moeilijk de werking ervan ‘in de werkelijkheid’ te herkennen. Als je de prijs verdubbelt: reken maar dat er dan potentiële kopers afhaken.

Inzicht 2: agenten zoeken naar de laagste kosten

Agenten is een vreemd woord. Het zijn niet de mensen die op straat met een blauw pak rondlopen. Agenten is het economenwoord voor economische actoren (de modelvariant van u en ik). Agenten zoeken dus altijd het laagste punt op als het gaat om de kosten, de moeite, de uitgaven en zo verder. Eigenlijk staat hier gewoon: waarom moeilijk doen als het ook makkelijk kan, we zijn liever lui dan moe, als het niet hoeft dan doen we het niet.

Je bepaalt je doel en je doet dat op de slimste en dus ‘goedkoopste’ manier. Goedkoop mag je hier ruim interpreteren, het kan dus ook zijn met de minste uitgaven of iets dergelijks. Ook hier gaat het weer niet om een wet maar om een ‘postulaat’. Dit is hoe economen de werkelijkheid zien en verklaren. Inderdaad een denkspelletje: als dat nu eens de manier is waarop ‘agenten’ hun leven inrichten, hoe ziet het er dan uit?

Of het in de praktijk ook werkelijk zo gaat, is lastig te bepalen. Samuelson heeft hier wederom een slim concept ingevoerd, dat van de ‘revealed preference’ oftewel de gebleken voorkeur. Je kunt op basis daarvan altijd zeggen: als dat is wat een agent daadwerkelijk heeft gedaan, dan moet dat voor hem de beste keuze zijn geweest (anders had ie wel wat anders gedaan). Dit is zijn gebleken voorkeur. Als de kosten dan toch niet minimaal zijn, dan is er ‘blijkbaar’ sprake van andere kosten die we nog niet in ons model hebben zitten. Dat is waarom wij op deze site zo vaak spreken over verborgen kosten.

Inzicht 3: agenten streven naar de hoogste opbrengsten

Dit is in wezen de spiegelredenering van het tweede inzicht. Een agent kiest voor het hoogste rendement. Als twee alternatieven verder identiek zijn (gelijke eigenschappen, gelijke kosten om het te verkrijgen) dan kiest de agent voor dat object dat hem het meeste oplevert (in termen van geld, nut, bevrediging etc). Ook hier kun je weer zeggen: als er dan inderdaad een ander object is wat hem meer oplevert en dat hij toch niet kiest, tja, dan moet er toch iets zijn dat hem er naartoe leidt, verborgen opbrengsten dus. Ja, hij kiest het niet voor niets natuurlijk. De vooronderstelling in het model is dat de agent beschikt over de volledige informatie van alle eigenschappen van alle producten. Dus zeg niet dat hij het niet wist.

By the way: de uitdrukking ‘verder identiek’ is in het economische denkspelletje van cruciaal belang. De officiële uitdrukking is ‘ceteris paribus’ (al het overige gelijk). Dan kan ik er dus Samuelson weer bijhalen: als iemand dan toch iets anders deed, dan was al het overige dus blijkbaar NIET gelijk. Met een hoop wiskunde kun je overigens aantonen dat inzicht 3 de ‘duale’ is van inzicht 2. Wiskundig is het dus lood om oud ijzer of je 1) bij een gegeven doel de kosten minimaliseert, of juist 2) bij gegeven kosten het doel maximaliseert.

Inzicht 4: afnemende meeropbrengsten

Dit is het inzicht dat het steeds lastiger wordt om weer een zelfde extra stukje ‘van iets’ te krijgen. Dus als je met een machine de productie wilt opvoeren dan is dat moeilijker naarmate je dichter bij de absolute bovengrens komt. Als je aan het wandelen bent dan lukt het nog wel om van 5 km/uur te versnellen naar 6 km/uur. Maar om van 9 km/uur te versnellen naar 10 km/uur is een stuk lastiger.

Dit concept speelt door alle economische modellen heen. De productiefunctie laat afnemende meeropbrengsten zien bij een gegeven hoeveel kapitaal: er moet steeds meer arbeid aan worden toegevoegd bij dezelfde machine om een extra eenheid output te krijgen. Bij de nutsfunctie: wil het nut met nog weer een extra eenheid omhoog dan is steeds meer van dat gelukkig makende goedje nodig.

Enerzijds is dit principe in de praktijk heel herkenbaar, anderzijds is dit soort ‘aftoppings’ gedrag wiskundig gewoon nodig om het model lekker te kunnen laten werken. De afnemende meeropbrengsten ‘wet’ is in het dagelijkse spraakgebruik ook wel bekend als de ’80-20′ regel. Met 20% van de inspanning krijg je 80% van het resultaat. Wil je naar 100% van het resultaat dan heb je dus buitensporig veel extra inspanning nodig. En dan gaan we zoetjes aan over op het 5e inzicht: MO=MK.

Inzicht 5: MO = MK, marginale opbrengsten = marginale kosten

Want het gaat niet om het hoogste resultaat, de meeste inspanning, de meeste goederen of de meeste werkgelegenheid, het gaat in de economie altijd om het zogenaamde ‘optimum’. Het optimum wordt bereikt als ‘aan de marge’ de extra opbrengst precies opweegt tegen de extra moeite die het je kost. In andere woorden: zolang een beetje extra moeite méér oplevert dan de moeite die het kost moet je doorgaan en heb je het optimum nog niet bereikt. In de economie heet dit de grensregel, of de afkapconditie of het optimaliteitsprincipe. Nu is het misschien ook duidelijker waarom je afnemende meeropbrengsten wiskundig nodig hebt om überhaupt een optimum te kunnen vinden.

Laten we ter illustratie eens het aanbod van arbeid nemen. Iemand vindt het fijn om goederen te kunnen consumeren en om vrije tijd te kunnen genieten (ja, dat soort woorden worden dan gebruikt, genieten van vrije tijd). Die goederen kun je alleen kopen met geld, en geld krijg je door je arbeid te verkopen. Je biedt dus arbeid aan om inkomsten te genereren (weer zo’n woord) die je in staat stellen goederen te kopen. Maar: naar mate je meer arbeid verkoopt hou je minder vrije tijd over, en vrije tijd vind je fijn. Vrije tijd heet in economische termen een utility, arbeid een disutility. Bij elk uur arbeid dat je extra verkoopt wordt die vrije tijd belangrijker (schaarser). Je uurloon zal dus hoger moeten worden ‘aan de marge’ om je nog te kunnen prikkelen die schaarse vrije tijd op te offeren. In technische termen: het optimale aanbod van arbeid word bereikt wanneer het marginale nut van vrije tijd gelijk is aan het reële uurloon. Gaat het uurloon omhoog dan ben je dus bereid op te schuiven langs je nutscurve door meer arbeid aan te bieden.

Tussentijdse evaluatie

We zijn  nu op de helft. Het kostte me steeds meer moeite om nog een extra les te bedenken (een mooi voorbeeld van de wet van de afnemende meeropbrengsten). In deel 2 de resterende lessen. Ze hebben wat meer toelichting nodig, dus misschien splits ik ze op en komt er ook nog een deel 3.

Maar wat voor inzichten zijn het nu eigenlijk? Geen wetten in ieder geval. Het is meer een denkstijl. Een intern consistente manier van redeneren. Toegepaste wiskunde of logica inderdaad (het hoeft niet met wiskunde, je kunt ook met woorden een zelfde redenering opzetten, wiskunde is alleen wat handiger en korter). En redelijk los van de werkelijkheid, hoewel het wel herkenbaar is. Dus een denkspelletje dat ergens een relatie heeft met ‘daar buiten’. Consistent denken over schaarste, zoiets. Ik zie het als een raster dat je op de werkelijkheid van economische keuzes kunt leggen. Zolang je dat raster maar transparant en reproduceerbaar maakt, kun je spelen met de vooronderstellingen en kijken wat dat oplevert aan nieuwe inzichten. Zodra dit spel of raster als ‘wetenschap’ wordt weggezet (zonder de vrijheid hier mee te experimenteren), is sprake van een ideologie (je gelooft dat die specifieke set aannames en uitkomsten beter klopt met de werkelijkheid dan een andere set, zonder dat je dat met data hard kunt maken).

Rudy van Stratum