Tag archieven: haegens

De grootste show op aarde (deel 2)

In de vorige aflevering heb ik het recente boek van Koen Haegens (‘De grootste show op aarde’) over de mythe van de vrije markt (op mijn manier) samengevat en besproken. Ik wil aan het boek en de bespreking daarvan graag een aantal persoonlijke reflecties en kanttekeningen toevoegen. Ik heb dat in die vorige blog ‘een beetje van Maggi’ (en een beetje van mezelf) genoemd.

Strekking

De strekking van het boek van Haegens is dat dé vrije markt niet bestaat. In ons dagelijkse leven hebben we op vele manieren interactie met andere mensen om ons heen en er is maar een relatief klein deel van die interacties die je ‘markt’ zou kunnen noemen. ‘Markt’ heeft dan te maken met (economische) ruil, prijzen en schaarste. En als het dan al ‘markt’ is dan zijn die markten verre van ‘perfect’ zoals de theorie en de mythe ons wil doen geloven. Iets of iemand wil (zo lijkt het) ons die rijke en geschakeerde werkelijkheid onthouden en wil ons in plaats daarvan die ene beperkende blik opdringen. Zo lijkt het of we geen keuze hebben en dat de markt voor ons bepaalt wat we kunnen en wat we moeten doen.

Met ‘een beetje van Maggi’ geef ik aan wat ik mis in het boek. Of beter: wat ik aan de discussie zou willen toevoegen.

Structuur van Maggi

Ik heb mijn bespiegelingen geclusterd in onderstaande mindmap. Ik bespreek de verschillende armen van de mindmap (met de klok mee, te beginnen zo rond één uur) hieronder.

 

De grootste show op aarde - 5

Micro versus macro

Een markt (perfect of niet) is een coördinatiemechanisme.  Het woord ‘coördinatie’ zegt het al: het is een samenspel, een interactie, van kleinere losse delen. Een markt bestaat niet op zichzelf, het is de resultante van iets anders. Het zijn de vele individuele acties of gedragingen van mensen (‘economische actoren’ in verhullend jargon) die samen de markt vormen.

Je zou ook kunnen zeggen: de markt dat is de optelsom, dat is macro. De onderbouwing van die markt, de losse handelingen van de actoren, dat is micro. Beiden. micro en macro, hangen op een bepaalde manier met elkaar samen. Het ene heeft met het andere te maken. Als ik zo terugkijk op het boek van Haegens ligt zijn focus vooral op macro en laat hij na dieper te graven naar het fundament van die markten (nogmaals, los van of ze wel of niet perfect zijn).

In economisch jargon: bij de mythe van de ideale vrije markt uit de boekjes hoort noodgedwongen de mythe van de ‘homo economicus’. De homo economicus is die net zo wereldvreemde economische agent die volstrekt rationeel op basis van alle beschikbare informatie die keuze maakt die hem het meeste voordeel oplevert. Die homo economicus kan zijn de naar maximale winst strevende ondernemer of de naar maximaal nut strevende consument of de naar het hoogste inkomen strevende werknemer.

Haegens besteedt niet of nauwelijks tekst aan deze belangrijke premisse voor ideale vrije markten. Geen ideale vrije markt zonder homo economicus. Maar en dat is mijn tweede punt: hoe zit het met de omgekeerde beweging? Moeten we afzien van de homo economicus als we erkennen dat de ideale vrije markt niet bestaat en ons het zicht op de werkelijkheid beneemt? Is homo economicus net zo fout of beperkend? Of kunnen we vasthouden aan homo economicus en toch laten zien dat coördinatie tussen die lieden niet perfect is?

Homo economicus

Om dat thema verder uit te werken heb ik onderstaande matrix getekend:

De grootste show op aarde - 6

Boven (van links naar rechts) staat het micro gedrag van de losse agenten. Aan de zijkant (van boven naar beneden) staat de marktcoördinatie of het macro gedrag. Er zijn nu vier mogelijkheden, elk voorgesteld in een los kwadrant. De beweging van links naar rechts en van boven naar beneden is van ‘veel naar weinig’, van ‘perfect’ naar ‘minder perfect’.

We beginnen linksboven. Dit is wat we mainstream of neo-klassieke economie noemen. Iedereen is perfect rationeel, maximaliseert zijn doelfunctie, op basis van alle informatie die vrijelijk en kosteloos beschikbaar is etc. De markten die spontaan en efficiënt werken zorgen voor de bekende evenwichten waar niets aan te verbeteren valt en waar we vooral vanaf moeten blijven.

Nu gaan we een stapje naar onder: we nemen aan dat die agenten nog steeds rationeel zijn en alle informatie die ze kunnen bemachtigen gebruiken in hun eigen voordeel. Maar ditmaal werkt de coördinatie op die markten niet meer zo lekker. De afgelopen honderd-plus jaren hebben vele vele economen hier hun werk gedaan. En in mijn ogen goed en nuttig werk gedaan. We hebben wetenschap over monopolies, duopolies, monopolistische concurrentie, speltheorie, arbeiderszelfbestuur en zo verder tot onze beschikking. Dus zelfs met veel wiskunde, in de officiële tijdschriften die voor erkenning in de beroepsgroep zorgen, hebben we oog voor niet-perfecte markten.

Wat hier aan de hand is: de economische agent blijft net zo beperkt zijn rationele werk doen maar ziet zich geconfronteerd met een andere context. Informatie kost bijvoorbeeld wel geld of moeite. Of er is sprake van een informatievoordeel van de ene partij ten opzichte van de andere partij. Of de ene partij is groter en machtiger dan de andere partij. Of er is sprake van ingebouwde vertragingen. Overigens erkent Haegens dit ook in zijn boek, maar het stelt wel de vraag waarom al die andere inzichten (uit de economische theorie) het niet gehaald hebben bij het grote publiek.

Dan gaan we naar de rechterkant van het diagram. Nu nemen we eens aan dat economische agenten niet meer 100% rationeel zijn. Perfecte markten en niet rationele agenten (rechts boven): dat lijkt mij intern tegenstrijdig. Ik ken daar geen voorbeelden van, noch in de praktijk noch in de theoretische literatuur van economen of psychologen.

Dan rechtsonder, daar wordt het weer interessant. We hebben agenten die niet zo rationeel handelen en dat resulteert in niet perfecte markten. Ook daar is veel onderzoek naar gedaan. De recente tak van de gedragseconomie zou ik in dit vak willen plaatsen. Mensen zijn geen puur-rationele wezen en maken systematisch fouten. Ze schatten dingen verkeerd in, ze houden geen rekening met wel bestaande kosten etc. We hebben hier op deze site veel geschreven over denkfouten en over verborgen kosten (( Zie met name ons boek ‘Tegendenken’. )) , wat mij betreft past dat allemaal in dit vak. Het boek van Haegens laat deze meer recente inzichten (laatste 20-30 jaar) achterwege. Dan nog blijft ook hier de vraag: waarom komen deze meer genuanceerde inzichten wederom niet terecht in de beeldvorming over markten?

Dan nog iets over die homo economicus. Misschien een persoonlijke worsteling. Misschien ben ik te veel gebiased door mijn opleiding en mis ik systematisch iets. Maar betekent de nieuwe rijkheid aan economische inzichten van niet-rationele mensen in niet-rationele markten nu ook dat de homo economicus net zo fout of besmet is als de mythe van de vrije markt? Ik ben daar nog lang niet van overtuigd. Ik kan vasthouden aan de rationeel calculerende burger of ondernemer en toch erkennen dat er sprake is van denkfouten. Immers: gegeven de denkfouten en de kosten van informatieverwerving zal ik er alles aan blijven doen mijn doelstelling maximaal te halen. De auto werkt dan wel niet perfect maar gegeven dat ik niet oneindig snel rijd en dat ik onderweg moet tanken en dat er een wegopbreking is en dat ik altijd een keer de verkeerde afslag neem, zal ik wel degelijk proberen zo snel mogelijk op mijn bestemming aan te komen. De economie (als wetenschap) is ook een zoektocht om die imperfecties beter in beeld te krijgen. Of laat ik het omgekeerd stellen: waarom zou ik mijn doel niet willen bereiken? Misschien moet de nuancering zijn: dat doel kan en mag alles zijn, het hoeft geen winstmaximalisatie te zijn, dat kan ook zijn ‘iets leuks doen’, ‘een goed gevoel hebben’. Dan nog sluit het rationaliteit (dichter bij je doel willen komen) niet uit.

Maar ook hier geldt: de homo economicus is een fictie, hij bestaat niet echt. Het is dus ook een mythe, net zo goed als de vrije markt dat is. Maar waar de mythe van de vrije markt bewust wordt ingezet om de overheid terug te dringen en onze vrijheid belemmert, geldt dat ook in die mate voor de homo economicus? Ik denk nog steeds dat veel van de geschiedenis verklaart kan worden in termen van de homo economicus. Neem het voorbeeld van Haegens zelf: de kapitalisten doen alle moeite om de fictie van de vrije markt overeind te houden. Welnu, dat is perfect rationeel, dat behartigt immers hun belang! Neem het aspect van de economische wetenschapper die graag beroemd wil worden en dus alleen publiceert met veel wiskunde over irrelevante zaken? Perfect rationeel. Neem de bankiers die de woekerpolis bedenken: homo economicus ten voeten uit. Neem Volkswagen die met software sjoemelt om meer auto’s te verkopen en de normen te omzeilen: dat is wat je kan verwachten, rationeel gedrag.

Tijdsgeest en timing

Een heel ander punt nu. Dat complot van kapitalisten om die vrije markt te idealiseren dat speelt al minstens 150 jaar. Het is misschien sinds Ayn Rand en Friedman wat grootschaliger en krachtiger geworden, maar het denken over ideale vrije markten is echt al heel erg lang aan de gang en altijd mainstream in de economische literatuur geweest. Ik heb hierover al gezegd dat met de toename van de benodigde wiskunde (nabootsen van natuurwetenschappen) het schrijven over niet-perfecte markten heel lastig wordt. Wiskunde houdt nu eenmaal niet van hoekige oplossingen. Dus het is niet zo vreemd dat Arrow-Debreu het eerdere werk van Walras met nog mooiere en elegantere wiskunde vervolmaakten.

En in die 150 jaar hebben van denken over ideale vrije markten (als mainstream) hebben we allerlei economische realiteiten meegemaakt. Toen ik in de jaren 70 en 80 economie studeerde toen wilde bijna niemand in het bedrijfsleven werken. De motivatie ‘veel geld willen verdienen’ kwam je toen nog niet zo vaak tegen. Ondernemers waren bepaald niet hip en sexy. Het lijkt of het denken over markten en ondernemerschap ergens eind jaren 80 vrij snel en massaal is omgeslagen. Het zal met de val van de muur te maken hebben, ik heb dat niet helemaal scherp. Maar hoe dan ook lijkt er de laatste 25 jaar sprake van een andere tijdsgeest. Het is geen continue proces van ‘steeds meer denken over vrije markten’ geweest. Het lijkt een proces met horten en stoten geweest. Is het dus ook niet gewoon een toevallige samenloop van omstandigheden geweest? Elke tijd heeft haar eigen mythes en nu hebben we gewoon een tijdje de mythe van de vrije markt?

Kortom: ik kan Haegens wel volgen in zijn betoog, maar misschien ook omdat ik het verhaal graag wil geloven. Maar wat meer aandacht voor de historische hick-ups had het betoog nog sterker gemaakt.

Het geloof en de gelovigen

Ik noemde het in de vorige blog al: een mythe kent twee gezichten. Je kunt wel een mythe willen maken maar het is pas een mythe als grote groepen mensen die mythe omarmen. Dus wat is hier aan de hand met die vrije markt? Het aanbod is bij Haegens beter uitgewerkt dan de vraag. De mythe van de vrije markt wordt aangeboden door de kapitalisten, kan ik volgen. Immers: de mythe zorgt ervoor dat de overheid je niet te veel met je zaken bemoeit. En dat economen inhaken op die mythe kan ik ook volgen. Er is vraag (bij economen) naar heldere ‘ideale’ modellen die zich wiskundig lekker laten kneden. Op enig moment ontstaat er dan een momentum (een kritische massa aan artikelen, aan wiskundig uitgewerkte theorievorming) waarbij het gewoon makkelijk is als beginnend econoom om daar op aan te sluiten. Maar hoe zit het met de kritische journalisten, de radiomakers, de overheidsdienaren? Ook zij lijken allemaal te geloven in de mythe van de vrije markt. Met name die ambtenaren kunnen me soms verbazen.

Ik zit regelmatig bij bijeenkomsten waar een ambtenaar blij is te kunnen constateren dat iets ‘zonder subsidie’ is ontstaan, ‘waarbij onze rol minimaal is’ en sterker nog: ‘dat er gelukkig ook rendement wordt gemaakt’. En vervolgens zit iedereen dan ook goedkeurend te knikken. Yes, laten we allemaal doen waar ondernemers goed in zijn!

En in het onderwijs: waar dat Business Model Canvas als een goede onderzoekstool wordt gezien voor nagenoeg alle uitdagingen waar we voor staan. Waarmee je leerlingen onbewust leert denken in doelgroepen, afzetkanalen, niches, consumenten, onderscheidend vermogen. Natuurlijk is daar niets mis mee zolang je je bewust bent van de reikwijdte van de tool. De ingevulde Canvas van een woekerpolis ziet er namelijk helemaal top uit. Dus wat is het probleem?

Maar ik geloof niet dat die ambtenaren en die docenten bewust bezig zijn de mythe te verspreiden, of belang hebben bij zo’n aanpak of houding. Ik zou de verdieping echt zoeken in de nieuwe inzichten uit de denkfouten literatuur. We willen ergens bij horen, we volgen de stroom, we volgen de leider, we gaan geloven wat we vaak horen. Het is de kracht van een goed verhaal, de kracht van reclame, soms zelfs als het tegen ons eigen belang in gaat, zeker op langere termijn. Over reclame als fenomeen gesproken: reclame is (zover ik weet) economisch-theoretisch bezien een groot raadsel. Waarom zou je in perfecte markten waarin iedereen alle informatie over alle producten kent (inclusief de kleine lettertjes) zoveel geld uitgeven aan reclame? Het bestaan van reclame is zo’n beetje hét bewijs dat de perfecte markten niet bestaan. Maar dat snapt ieder kind en toch blijven we met zijn allen geloven in de heilzame werking van perfecte markten. Nog maar een keer: hier is echt meer aan de hand.

Dus een betere uitwerking van hoe ‘wij met zijn allen’ (ik incluis) mee zijn gegaan in de stroom had het boek nog beter gemaakt.

De mythe van het ondernemerschap

Ik heb het hierboven al een paar keer aangestipt. Op macro niveau hebben we dan de mythe van de vrije markt. Op micro niveau lijkt de pendant die net zo beperkend kan werken de mythe van het vrije ondernemerschap. Waar een ondernemer in de eerdergenoemde jaren 70 nog meewarig werd aangekeken (‘oh, die wil alleen maar geld verdienen’), lijkt het nu 180 graden omgedraaid. De ondernemer is de held van deze tijd, alle problemen kunnen door ondernemers worden opgelost. Want ondernemers zijn creatief, flexibel en met name innovatief. Dat in tegenstelling tot een ambtenaar die saai is en vooral hindernissen opwerpt. In de serie over ‘Winst’ van Annemarie van Gaal heb ik hier al over geschreven.

Ik zou dus een pendant op het boek van Haegens kunnen schrijven. Een aanzet is te vinden in een eerdere blog die de 10 mythes over ondernemerschap op een rijtje zet. Pikant is overigens om hierbij op te merken dat de economische theorie hier heel duidelijk over is (en het dus oneens is met de mythe). Een ondernemer volgens diezelfde neo-klassieke mainstream economen is iemand die intrinsiek lui is en zoveel mogelijk pegels wil verdienen door zo weinig mogelijk te doen. Is zo’n ondernemer vóór concurrentie of voor een vrije markt? Zeker niet! Zo’n ondernemer is voorstander van een monopolie voor zichzelf. Is zo’n ondernemer tegen subsidies? Niet zolang die subsidie hem ten goede komt natuurlijk. En zolang hij de belastingen maar niet hoeft te betalen. Is zo’n ondernemer innovatief? Natuurlijk niet. Innovatie kost immers moeite, tijd en geld, en is risicovol bovendien. Innovatie is alleen interessant om anderen een stap voor te zijn, dat doe je niet voor de lol.

Hier is sprake van een klassieke denkfout waarbij oorzaak en gevolg door elkaar worden gehaald. Het is niet dat we een vrije markt hebben omdat ondernemers dat zo fijn vinden. Het is juist omdat alle ondernemers het rijk voor zichzelf willen hebben en de overheid (en collega-ondernemers) zo’n (ongewenste) situatie tegen houdt, dat ondernemers met elkaar de race aan moeten gaan om nog iets te kunnen verdienen. Het is in dat proces van ‘helaas is een monopolie niet toegestaan’ dat in (door de ondernemers ongewenste) onderlinge competitie innovaties noodgedwongen ontstaan.

We weten natuurlijk dat ondernemerschap in de praktijk heel anders is dan volgens dit rare economen verhaal. Maar waarom wordt bij ondernemerschap het neo-klassieke verhaal van economen dan niet massaal overgenomen door de kranten, de media, de docenten en is dat bij de (mythe van de) vrije markt dan wél het geval? We lijken zo het slechtste van twee werelden te combineren. ‘Men’ denkt dat een ondernemer intrinsiek flexibel en innovatief is (maar daar kan ik geen wiskundig artikel in Econometrica van vinden) én ‘men’ denkt dat vrije markten het ideaal zijn (daar zijn jaargangen Econometrica mee vol geschreven). We zijn dus gaan geloven dat ‘ingrijpen ongewenst is’ omdat ‘ondernemers zo innovatief zijn’.

Wat ik maar wil zeggen: het zit ingewikkelder in elkaar dan Haegens ons voorspiegelt.

Kwartetten

Het lijkt of we in een collectieve waan zitten van vier economische mythes:

  • De mythe van de vrije markt (‘hoe vrijer de markt hoe beter’)
  • De mythe van het ondernemerschap (‘hoe meer ondernemers hoe beter’).
  • De mythe van de economische groei (‘hoe meer groei hoe beter’)
  • De mythe van het rendement (‘hoe hoger het rendement hoe beter’).

Mijn gevoel is dat dit te maken heeft met een unieke tijdsgeest. Dat het dus niet een langzame opbouw van dit denken is geweest over de afgelopen honderd jaar. Altijd zijn er tegengeluiden geweest. De laatste 25 jaar zijn die tegengeluiden minder geweest of is de bovenstroom sterker geweest. Afgezien dan misschien, heel misschien, sinds de post-crisis periode vanaf 2008.

Mijn gevoel is dat het toch minder te maken heeft met wat economen in de wetenschappelijke bladen schrijven. De nadruk op wiskunde bevoordeelt denken in vrije markten, dat dan weer wel. Maar er is echt heel veel goed theoretisch werk over niet goed functionerende markten. En bij (de mythe over) ondernemerschap kun je die bal toch niet bij de beroepsgroep neerleggen.

Iets soortgelijks geldt voor de mythe van economische groei en rendement. In de meeste inleidende boeken economie (Samuelson, Heertje) staat echt netjes beschreven dat groei geen doel op zich is. We moeten netjes rekening houden met uitstoot, met files, met congestie en zo verder. In de praktijk werken we echter met een beperkte maatstaf die geen rekening houdt met al die verstorende effecten. We meten alleen wat er in geld wordt omgezet. Omdat dat handig is, makkelijk communiceert, makkelijk vergelijkt. Rendement idem dito. Nergens staat dat je rendement uitsluitend in Euro’s over een looptijd van maximaal 5 jaar moet berekenen. Maar dat is wel wat ondernemers, banken en beleggers feitelijk doen.

Daarom is er meer aan de hand. Het ligt niet alleen aan de economen en hun vermaledijde wereldvreemde theorieën. En het is niet alleen een complot. Het is een tijdsgeest, met de paradox dat hoe rijker we met zijn allen zijn hoe meer de mythes opgeld doen, hoe beperkter we willen kijken. Het is een collectieve waan die bol staat van door de media uitvergrote denkfouten die door voortdurende herhaling zichzelf steeds verder versterken. We zijn allemaal spelers in dit absurde spel.

En ondertussen blijf ik vooralsnog geloven in de abstractie van de homo economicus. Maar mét verborgen kosten en denkfouten.

Rudy van Stratum

In de volgende aflevering zet ik op een rij wat we eerder schreven over het kwartet van de vier mythes.

 

 

 

 

 

 

De grootste show op aarde (deel 1)

Met veel plezier heb ik de afgelopen dagen gelezen in het nieuwe boek van Koen Haegens: De grootste show op aarde (de mythe van de markteconomie). Ik zal het boek hier (op mijn manier, dus inclusief een interpretatie hier en daar) bespreken.

ScreenShot067

Algemeen: het is een boek dat mooi past in deze tijdsgeest van economische crisis die nog steeds aanhoudt sinds 2008. Het leest plezierig en behandelt de materie op een originele en inspirerende manier. Gewoon lezen dus.

Mindmap ‘De grootste show op aarde’

Ik heb een mindmap gemaakt van hoe ik de kern van het boek zie en wat ik eruit haal. Dus dit spoort (helemaal) niet met de inhoudsopgave van Haegens zelf.

Om welke vragen gaat het in dit boek?

  • Wat is eigenlijk het probleem?
  • Hoe (wanneer, waarom) is dit een probleem geworden?
  • En dan de oplossing of hoe het dan wél moet (of zit).

De laatste arm van de mindmap heb ik ‘een beetje van Maggi’ (en een beetje van mezelf) genoemd. In de volgende blog (deel 2) reflecteer ik verder op het boek en wordt het (nog) meer mijn feestje. Maar laten we eerst de auteur en zijn boek volgen.

Wat is het probleem?

Ik moet zeggen: nu ik dit boek heb gelezen luister ik nog weer anders naar de radio. Gister zat ik in de auto en er stond een of ander politiek praatprogramma op de achtergrond te draaien. Nu valt het me pas op hoe vaak de uitdrukking ‘de markt zegt dat ..’, ‘de markt reageert met …’ wordt gebruikt. Door iedereen. Door de journalist, door de politicus, door de vakbond, door de leraar. Verbazingwekkend zo vaak. De markt is in dit taalgebruik een soort autonome kracht die boven ons zweeft die van alles voor ons bepaalt. Tja, de markt, niets aan te doen. De belangrijkste boodschap van dit boek is dan ook: dé markt bestaat helemaal niet. Het is een mentaal construct dat te pas en te onpas (bewust en onbewust) wordt gebruikt om van alles te moeten of niet te mogen of niet te kunnen.

Als dat woord ‘markt’ wordt gebruikt dan wordt bedoeld: de vrije markt. Dat is de manier waarop prijzen in een ideale wereld tot stand komen. Er is sprake van volledige informatie en transparantie, iedereen weet wat er te koop is, wie wat wil op welk moment en ‘de markt’ is een mechanisme dat ervoor zorgt dat er precies die prijs tot stand komt die de markt ‘ruimt’. Als de prijs lager zou zijn dan zouden nog meer mensen het product willen kopen maar dan zijn de aanbieders niet meer bereid het product te maken of te leveren. Als de prijs hoger zou zijn dan zijn er te weinig mensen die bereid zijn die prijs te betalen ondanks dat de producenten staan te trappelen het aan te bieden. Niets van dit alles: de prijs is precies goed, vraag en aanbod sluiten perfect op elkaar aan. Het mechanisme hoe dat dan gaat, die coördinatie van al die (potentiële) vraag en aanbod, is grotendeels onbegrepen, ook in de economische wetenschap. Het is een black box: het gebeurt allemaal vliegensvlug en zonder noemenswaardige kosten. Ineens is die beste prijs er, onafhankelijk en objectief. Pats. De metafoor van de veiling en de veilingmeester wordt hier vaak gebruikt.

Er zijn hier meerdere problemen. Op de eerste plaats, en daar gaat het boek van Haegens het meest uitgebreid op in, heeft deze ideale vrije markt nooit bestaan. Dus hij bestaat nu niet en heeft ook in de geschiedenis nooit bestaan. Bij de Egyptenaren werkte de markt zo niet, bij de Romeinen niet, in de middeleeuwen niet en nu zelfs op onze paprikamarkt op de veiling niet. Aan die Nederlandse paprikamarkt wijdt Haegens een heel hoofdstuk. In het algemeen is sprake van: onderlinge afspraken, uitsluiting van partijen, een partij is groter (heeft meer macht) dan de anderen, handjeklap, fraude en ga zo maar door. We komen hier nog op terug.

Dus: de ideale markt bestaat niet. Nou en? Is dat erg? Ja dat is erg omdat het een theoretisch ideaalplaatje is waar voortdurend naar wordt verwezen: niet inmengen, de markt zijn gang laten gaan, zo gaat dat nu eenmaal. Een ideaalplaatje dus dat als legitimatie dient: het is nu eenmaal niet anders, er is geen alternatief. En dat terwijl er wel degelijk alternatieven zijn, sterker nog: die zien we ook volop om ons heen, elke dag. Maar ook daarover later meer.

Maar het is nog erger dan dat het ideaalbeeld als een soort geloof of ideologie werkt. Kenmerk van een ideologie is (onder andere) dat er geen vragen worden gesteld, het is een onomstotelijke waarheid. Nu zou je kunnen denken: prima, je bent vrij om te geloven (of aan te nemen) wat je zelf wilt. Maar daar houdt het natuurlijk niet op. Op het moment dat het taalgebruik (op de radio en in de kranten, zie hierboven) samenvalt met de ideologie en het virus zich in je brein vast nestelt: dan wordt het handelen (je gedrag, de politiek, het beleid) ook anders. Zo hebben economen al meer dan honderd jaar vooral aandacht voor het ‘verbeteren’ van de denkmodellen die zich houden aan de wetten van de ideale vrije markt. Andere problemen waar economen zich ook mee bezig zouden kunnen houden (armoede, machtsconcentraties, fraude, ga zo maar door) krijgen daardoor minder aandacht. En door de vele wetenschappelijke publicaties wordt de ideologie nog krachtiger. Hele generaties burgers, studenten, journalisten worden zo beïnvloed en gaan de werkelijkheid naar dat gedachtegoed vormgeven.  Regels om banken te controleren worden om die reden afgeschaft of verminderd. Belastingen moeten omlaag want ‘het verstoort de markt’, ‘anders zijn we niet meer concurrerend’. Haegens laat zo zien dat via economen als Smith en Ricardo het denkkader steeds meer wordt ingeperkt. Tot het via Samuelson in de grote lesboeken terecht komt. Die vervolgens worden gelezen door Reagan (en zijn adviseurs), Thatcher etc die vervolgens weer de maatschappij gaan inrichten, hervormen langs diezelfde denklijnen.

 

ScreenShot062

 

Wat is de oorzaak?

Hoe heeft het zover kunnen komen? Waarom zijn er mensen die tot dit gedachtegoed komen en waarom zijn er ook mensen die dit gedachtegoed aannemen en gaan geloven? Deze vraag is (naar mijn mening) niet zo goed uitgewerkt in het boek als het simpele feit dat de ideale markt niet bestaat. Maar ik vind de vraag naar het waarom zeker zo boeiend. Als econoom en voormalig modellenbouwer heb ik me hier ook schuldig aan gemaakt. Een ideale vrije markt is zo mooi om te modelleren. Alles klopt wiskundig zo mooi, het loopt allemaal netjes ‘rond’. Perfecte markten hebben van zichzelf een soort esthetica, alle lelijke hoekjes zijn weg. En ook hier geldt een zichzelf versterkend effect. Als je als wetenschapper/econoom verder wilt met je carrière dan doe je er verstandig aan ’to jump on the bandwagon’. Dus met rare verhalen over afwijkende situaties publiceer je niet zo makkelijk in grote internationale tijdschriften. Nog los van dat zo’n afwijkende markt met randjes heel lastig in de verplichte wiskunde is te vatten. Dus je sluit je gewoon aan bij de gangbare mainstream en gaat op detailniveau verfijnen. ((Eigenlijk geldt hier toch weer een economische wet: waarom zou je als econoom moeilijk doen (zelf iets verzinnen, smeken om publicatie, gevaar de risée te worden van je beroepsgroep) als het makkelijk kan (volstoppen met wiskunde, aansluiten bij de mainstream)? ))

Er is een prachtig proefschrift uit de jaren tachtig van Bert Hamminga die een empirisch onderzoek doet naar hoe economen tot hun inzichten en modellen komen. Hij heeft toen een bepaalde ‘stelling’ in de tijd in de literatuur gevolgd (het zogenaamde Stolper-Samuelson theorema) en is gaan turven en meten. Een van de conclusies was destijds: economische wetenschap is waarover economen schrijven en economen schrijven vooral over die dingen waar ‘de grote economen’ (Samuelson dus) in de ‘grote tijdschriften’ (Econometrica etc) over schrijven. Het is dan zaak dicht op die publicatiestroom te gaan zitten en hele kleine wijzigingen door te voeren. Het lijkt op een soort wedstrijdje: kijk mij eens tot dezelfde (neo-klassieke) conclusies komen met nog minder (wiskundige) vooronderstellingen. Wiskunde is een must, want het werken met formules laat zien dat de economische wetenschap net zo strak kan redeneren als de natuurkunde. Hamminga concludeerde daarmee ook: of zo’n inzicht de werkelijkheid helpt (of er een echt probleem ‘van buiten’ wordt opgelost) speelt geen of nauwelijks een rol. Het is een vorm van interne navelstaarderij in combinatie met een wedstrijdje hogere wiskunde.

De reactie van de economen was (zover ik me herinner) zeer terughoudend, misschien wel afwerend. En dan te bedenken dat dit nu juist wél wetenschap is: gewoon kijken, turven, tellen en tot conclusies komen. Met andere woorden: er speelt van alles en nog wat in de naam van wetenschap en vooruitgang. Ik denk dat ik hier dus een nieuwe conclusie à la Haegens aan toe kan voegen: de ideale (economische) wetenschap bestaat niet echt. Zoals er bij echte markten sprake is van handjeklap en onderlinge afspraken, zo is er bij economische wetenschap (in dit voorbeeld van Hamminga althans) sprake van het meeliften op bestaande (abstracte) theorema’s en het kopiëren van wat de grootmeesters doen. Eerder op deze site schreef ik hier al over dit fenomeen.

In het verlengde van esthetica heeft het pure economische denken over vrije markt waarschijnlijk ook een intrinsieke verleidelijkheid. Dus niet alleen voor de economische wetenschappers, maar ook voor burgers en buitenlui. Het lijkt op wat Richard Dawkins een ‘meme’ noemt. Een aantrekkelijke verleidelijke gedachte die zich viraal verspreidt. Denk aan dat populaire popdeuntje

ScreenShot066

dat je toevallig op de radio hoort en maar niet uit je hoofd wil gaan. De wereld wordt weer hanteerbaar met zo’n concept van perfect werkende markten in je hoofd. Tja, als je niet wordt aangenomen, dan zul je wel te duur zijn. Dan moet je maar zakken met je loon(-eisen), dan word je vanzelf weer aangenomen. Je hoeft het probleem dan ook niet op te lossen, het lost zichzelf op (of niet maar dan ligt het gewoon aan jezelf). Afijn, dit staat niet te lezen in Haegens boek (net zomin als het argument van Hamminga) dus …

… terug naar de kern van het boek van Haegens. En dat vind ik een interessante. Ik maak het nu wat groter dan te lezen is bij Haegens maar de belangrijkste reden waarom we nu allemaal in ideale markten lijken te geloven heeft te maken met een groots complot van kapitalisten. En nee, Haegens nuanceert dit terecht, het is niet zo dat een aantal lieden ergens bij elkaar zijn gaan zitten om dit idee uit te broeden. Maar toch. Haegens begint zijn verhaal bij de reis van de Fransman De Tocqueville door de prille Verenigde Staten (zeg maar toen de migranten nog in gesprek waren met de Indianen). Er zat vrijheid en democratie in de lucht. Er was iets groters gaande waarbij het gewoon onderdrukken van de massa niet langer meer zou werken. Eigenaren (van kapitaal, van slaven) zaten niet te wachten op het afstaan van hun geld en macht. Democratie kon wel eens fout voor hen aflopen. Er moest dus iets komen dat de vrijheid van handelen in stand hield en bemoeizucht (van de massa, van de politiek) tegen ging. Geleidelijk aan is toen dat verleidelijke idee ‘in het leven geroepen’ en steeds verder verfijnd in de collectieve exercitie van economen, filosofen en zo verder. Waarschijnlijk valt er ook nog een linkje te leggen naar de nieuwe inzichten uit de biologie van Darwin. Als je de markt zijn gang laat gaan dan komt het beste boven drijven. Helemaal vanzelf, zonder iets te doen, zo is de natuur nu eenmaal. En als het beste boven komt drijven dan wordt uiteindelijk iedereen daar beter van. Het zogenaamde ’trickle-down’ effect (de welvaart van de rijken sijpelt door naar beneden). Laat de markt nu maar zijn werk doen. Bemoeizucht van de overheid met regels houden de goede initiatieven maar tegen en leiden tot ‘verstoringen’ en ‘imperfecties’. Greed is juist good! (( Deze economische versie van Darwin gaat volgens sommigen uit van een negatief mensbeeld. De mens hoeft niet altijd in concurrentie met elkaar te opereren. Toevallig schreef Rutger Bregman hier gisteren een heel verhaal over op De Correspondent’. Ik kom op dit mensbeeld van de calculerende economische agent terug in deel 2. )) Een geniale vondst, een loterij zonder nieten, iedereen beter af, wat wil je nog meer.

Hieronder draaf ik iets door door het in een plaatje te zetten. Ik maak gebruik van de gelegenheid (weer niet te vinden in Haegens, mag je dit nog een boekbespreking noemen?) om nog een geniale list uit de geschiedenis van de rijken aan dit verhaal te koppelen. Eerder schreef ik over een geweldig artikel van (ook een beroemdheid) econoom Mancur Olson. Olson spreekt over de ‘roving’ en de ‘stationary bandits’. Dit is echt geschiedenis in ferme stappen snel thuis. Vroeger had je plunderaars die van dorp naar dorp vrouwen verkrachtten, de zaak leeg roofden en de boel af fikten. Best een hoop gedoe, elke keer maar weer opnieuw ten strijde trekken en het risico lopen dat je zelf ook manschappen verliest. Al die onrust en onzekerheid! Dus op enig moment kwam er iemand van de plunderaars op het geniale plan gewoon ergens te blijven. Maar hoe dan aan inkomsten te komen zonder er zelf iets voor te hoeven doen? Nou simpel, je zegt gewoon dat alle grond hier van jou is, je verzint de constructie ‘eigendom’. Maar je bent de kwaadste niet dus de (bestaande) boeren mogen hun ding op jouw land blijven doen maar dan moeten ze wel elk jaar 10% van hun oogst afstaan. Afstaan aan jou als eigenaar en in ruil bescherm je ze voor kwade invallers (die plunderaars van vroeger, weet je wel). En ook hier geldt: men gaat vanzelf in dat idee en die nieuwe werkelijkheid geloven. Eigendom is heel natuurlijk en vanzelfsprekend. Sterker nog: je noemt jezelf als eigenaar hertog, prins, graaf of koning, jij staat ook dichter bij God dan de massa en gaat het na een tijdje zelfs geloven. Het geweldige (vind ik) van het artikel van Olson is dat hij deze overgang van reizende naar ‘blijvende’ plunderaars vertaalt in een slimme micro-economische aanpak, Olson ‘framet’ het in termen van een economische optimalisatie.

Dus na de list van het eigendom kwam de list van de vrije markt. In beide gevallen gaat het om een bedenksel of een construct dat specifieke belangen dient. In beide gevallen zijn de bedenksels een eigen leven gaan leiden en zijn fundamentele discussies daar over niet meer aan de orde en wordt de werkelijkheid naar de ideeën vorm gegeven (en worden andere ook mogelijke werkelijkheden uitgesloten). Of het zo gegaan is weet ik natuurlijk niet. Ik baseer me in wezen op Olson en Haegens 🙂 . Don’t shoot the messenger.

ScreenShot057

Conclusies

Tijd voor de conclusies van het boek. De belangrijkste hadden we al: de ideale vrije markt bestaat niet (nu niet, nooit niet), het is slechts een bedenksel, een mentaal construct. In het echt werken ‘markten’ op andere manieren. Maar het gaat verder, zo blijkt uit de historische verkenning van Haegens. Markten (ook niet de ‘imperfecte’) ontstaan in de regel niet vanzelf door spontane interacties van handelende lieden. En als ze al vanzelf ontstaan dan is het in de regel een zooitje, een chaos, een druk en inefficiënt gedoetje op een fysieke (markt-)locatie. Het is nog weer sterker: markten ontstaan alleen via interventies en regels van bovenaf. Juist de neiging om de zaken te willen regelen (ingrijpen, vaak door de staat) creëert goed werkende markten. De staat gaat met andere woorden aan de markt vooraf. Beiden hebben elkaar nodig. Markt of overheid is dus een schijn dilemma, het is altijd markt én overheid. Haegens geeft een keur aan voorbeelden uit de geschiedenis waarmee deze stelling wordt onderbouwd.

Ook mooi aan dit boek is dat het positief eindigt en perspectief biedt. Je zou kunnen denken: de ideale markt bestaat niet, het is een list van kapitalisten en wij trappen er in en omdat het zo verleidelijk is moeten we er ook wel in trappen. Pech, deal with it, zorg dat je zelf een kapitalist wordt of zo. Of organiseer een revolutie, zoals daar ook historische voorbeelden van zijn. Maar nee, gelukkig eindigt het boek niet zo. De markten zoals die in de kranten en op de radio bedoeld worden, dat is maar een klein stukje van onze werkelijkheid. Een markt is een metafoor voor een zogenaamd coördinatiemechanisme. Zo’n mechanisme beschrijft langs welke lijnen we onderling met elkaar interacteren. Ruil (van goederen tegen geld) is maar een bepaalde vorm van interactie. Er zijn vele vormen van coördinatie en interactie. Gewoon om ons heen, dagelijks. Haegens beschrijft een gemiddelde dag uit zijn leven en laat zien welke ‘coördinaties’ zo op zijn pad komen.

Er is uitruil (verkeerd woord!) tussen man en vrouw, tussen jou en je gezin, tussen jou en je collega en ga zo maar door. Er is sprake van liefde, van vrijwilligerswerk etc. Het gevaar van de ideologie van de markten is dat alle interacties worden bezien vanuit de bril van ‘economische uitruil’, dat de taal ons als het ware dwingt in dat schaarste discours. Dat is vermoedelijk wat Jesse Klaver met ‘economisering’ bedoelt (boek niet gelezen nog overigens). We zien dat al decennia om ons heen en economen en consultants dragen daar flink aan bij. Alles is een markt en in een markt heb je diensten en consumenten. Een (zieke) patiënt is dus een consument met een vraag en jij moet daar als aanbieder (zorgverlener) een passende propositie bij maken die marktconform is. Mag ik een teiltje? Ik merk in dit kielzog nog maar eens op dat we het effect van leren werken met het zogenaamde ‘canvas-model’ aan hele generaties jongelingen ook niet moeten onderschatten.

Ik ga in de volgende blog deze zaak iets nuanceren. Er is mooi economisch werk gedaan waarin met de bril van schaarste en markt naar andere vormen van interacties tussen mensen wordt gekeken. Ik denk dat dat tot nieuwe verfrissende inzichten kan leiden en heeft geleid. Ik denk dan aan het werk van bijvoorbeeld Gary Becker die zo’n beetje de hele wereld vanuit dit paradigma kon beschrijven. Fysiek aantrekkelijke mensen hebben op de ‘huwelijksmarkt’ dan ook meer kans op een goede ‘match’ met een rijke of eveneens fysiek aantrekkelijke partner. De ‘zoektocht’ gaat dan ook door op die markt tot de beste match is bereikt en verder zoeken niet meer loont. We hebben het hier misschien eerder over de ideologie van de ‘homo economicus’. Maar kom ik dus op terug.

Ook iets waar ik nog op terug kom is misschien wel een van de sterkste voorbeelden van een bekende ‘markt’ die anders werkt dan het theorieboekje: de interne markt van bedrijven. Eerder schreef ik hier al over: binnen bedrijven gelden andere wetten dan tussen bedrijven onderling. Binnen bedrijven zijn er (meestal) geen markten die voor evenwicht tussen vraag en aanbod zorgen. Binnen bedrijven wordt druk ingegrepen, gepland en ge- of verboden. Er zijn volop regels, voorschriften, procedures en wat niet al. Een medewerker gaat niet elke dag onderhandelen over zijn salaris, ook al is hij op dat moment wat schaarser dan een paar dagen geleden. Heel apart: hét toonbeeld van efficiëntie, namelijk ‘het bedrijf’, werkt zelf als een kleine staat. Ook hier: ik kom er in de volgende blog op terug.

De positieve boodschap van Haegens is dat je met andere brillen (dan de marktbril) naar onze werkelijkheid kunt kijken. En je ziet dan zoveel meer. Omdat het om een construct gaat, kunnen we dus ook kiezen voor andere constructen. Het begint met dit inzicht en dan kan de discussie over wat we nu werkelijk willen pas goed gevoerd worden. De ideologie van de vrije markt ontneemt ons het zich op wat er nog meer mogelijk is en hoe we het liever of anders zouden willen (inrichten). Ik hoop (waarschijnlijk met Haegens) dat dit boek een bijdrage levert aan die discussie.

Er valt nog zoveel meer over te zeggen, wordt vervolgd.

Rudy van Stratum