Jaarlijks archief: 2015

Top 10 milieu: Oplossing kringlopen sluiten (afl. 8)

Mijn eerste baan was docent milieukunde aan een hogeschool. Eén van de vakken die ik samen met een collega gaf was milieu en bedrijf. Dit ging over schoner produceren. We lieten studenten aan het begin van het vak koffiezetten en precies bijhouden hoeveel grondstoffen daarvoor nodig waren, hoeveel energie je gebruikt en vervolgens hoeveel koffie en afval en emissies er overbleven. Op basis hiervan gingen we dan kijken hoe je het proces koffiezetten (als ware het een koffiefabriek) zou kunnen verbeteren. Hoe kan je zorgen voor minder afval en emissies en het gebruik van minder grondstoffen. Bijvoorbeeld door het water precies af te meten, precies genoeg koffie te zetten, goed op te letten dat je niet knoeit etc.

Verderop in het vak keken we ook naar producten. Hier kwam het koffiezetapparaat weer terug. Nu niet als voorbeeld van een fabriek maar als een product. We bespraken dan met studenten hoe je een milieuvriendelijker koffiezetapparaat zou kunnen maken. In eerste kwamen er dan vooral ideeën als gerecycled plastic gebruiken, misschien hout in plaats van plastic etc. Na een tijdje kwamen er ook andere ideeën die meer met het gebruik te maken hadden, bijvoorbeeld een metalen of plastic herbruikbaar filter. De grootste milieubelasting van een koffiezetapparaat zit echter niet in de materialen van het apparaat of in het filter maar in het elektriciteitsgebruik. En, dan vooral in elektriciteit die gebruikt wordt om de koffie warm te houden na het zetten. Hier is natuurlijk een heel eenvoudige oplossing voor, een koffiezetapparaat met thermoskan. Dit scheelt een enorme hoeveelheid energie en maakt het apparaat een stuk duurzamer.

De belangrijkste boodschap naar de studenten was dat je de milieubelasting / duurzaamheid van een product alleen kunt bepalen als je naar de gehele levensloop kijkt, van de winning van grondstoffen tot het ontstaan van afval aan het einde. Als je dus producent van koffiezetters bent en een milieuvriendelijke apparaat wilt produceren kan je beter iets doen aan het stroomgebruik in de gebruiksfase dan één of andere gerecyclede kunststof toepassen.

Voor het koffiezetapparaat hadden we ergens een grafische weergave van de milieubelasting gevonden die mooi in beeld brengt welk onderdeel en welke fase in de levensloop voor welke milieubelasting zorgt. Duidelijk is te zien dat de milieubelasting vooral in de gebruiksfase zit, het gebruik van elektriciteit en papieren filters springen eruit.

koffiezetter-01

Levencyclysanalyse (LCA)

De vraag is natuurlijk hoe je die milieubelasting bepaalt. Het begint bij het volgen van een product, waar komen de grondstoffen vandaan, hoeveel transport is er, welke bewerkingen vinden plaats, hoe is de productie, hoe wordt het gebruikt, hoeveel keer per dag (of jaar), hoe lang gaat het mee en wat gebeurt er als mensen het weggooien. Voor al deze fasen moet je in beeld brengen welke stoffen er vrijkomen, hoe schadelijk die zijn en wat eventuele andere effecten zijn zoals bijvoorbeeld ontbossing, geluidsoverlast, radioactieve straling, etc. Vervolgens moet je dat allemaal met elkaar gaan vergelijken. Hoe verhoudt de uitstoot van CO2 zich bijvoorbeeld tot geluidsoverlast, bodemverontreiniging of verontreiniging van het grondwater? Er zijn wel systemen bedacht om al deze verschillende factoren bij elkaar op te kunnen tellen. Maar, over het algemeen geeft een goed inzicht in alle milieuaspecten ook voldoende inzicht, zeker als het gericht is op het verbeteren van bestaande producten.

We noemen dit in beeld brengen van alle milieuaspecten een ‘levenscyclusanalyse’. In eerste instantie werd het vooral gedaan voor concrete producten zoals meubilair en een koffiezetapparaat. Later werd het ook veel toegepast voor het beoordelen van bouwmaterialen en diende het als input voor duurzaam bouwen beleid en bijvoorbeeld een methode als GPR. In principe kan je de methode gebruiken voor elke milieubelastende activiteit. Jje kunt bijvoorbeeld de milieubelasting van melk of vlees in beeld brengen maar ook van een reis of een symposium dat je organiseert. Het symposium is een aardig voorbeeld wat ook direct een dilemma laat zien. De milieubelasting die samenhangt met de verlichting, de koffie, het papier en nog zo wat zaken zijn duidelijk toe te rekenen aan het symposium. Maar, de milieubelasting die ontstaat doordat mensen naar een symposium gaan, reken je die ook mee? Met andere woorden wat zijn de systeemgrenzen?

Nog ingewikkelder wordt het als één proces tot meerdere producten leidt. Een koe levert melk maar levert ook vlees (bij een melkkoe zal dat veel gehakt zijn). Als je de milieubelasting van gehakt wilt weten moet je dus onder andere de milieubelasting van een koe weten (en dan nog allerlei stappen die daarna volgen om tot gehakt in de supermarkt te komen). Maar, je moet die milieubelasting vervolgens verdelen over de melk en het gehakt. Inmiddels zijn daar allerlei methoden voor ontwikkeld en is er redelijke consensus ontstaan hoe je de milieubelasting toerekent aan verschillende producten.

Van wieg tot graf en wieg tot wieg

De levenscyclusanalyse komt voort uit de wieg tot graf benadering, de gedachte dat je de milieuaspecten van begin tot eind moet volgen. De kritiek daarop is dat je er dan vanuit gaat dat een product wordt afgedankt. Als reactie daarop kwam de wieg tot wieg benadering wat weer leidde tot cradle tot cradle. Hierbij is het uitgangspunt dat je bij het ontwerp van een product al rekening houdt met de afvalfase. Je kunt een product dan zo ontwerpen dat onderdelen weer herbruikbaar zijn, dat materialen eenvoudig gescheiden kunnen worden of dat het hele product van natuurlijke materialen is gemaakt en gewoon op de composthoop gegooid kan worden.

Bij cradle to cradle is de gedachte dat alles wat je gebruikt deel moet uitmaken van een kringloop. Zo is er eigenlijk geen afval meer maar is afval automatisch een grondstof geworden. Het bijzondere van cradle to cradle is dat onderscheid gemaakt wordt tussen twee kringlopen. Als eerste de natuurlijke kringloop, je kan het bij wijze van spreken op de composthoop gooien en dan wordt het weer onderdeel van het natuurlijk systeem. Het afval is dan letterlijk voedsel geworden. Als tweede is er een technische kringloop voor allerlei materialen die door mensen zijn gemaakt of uit de aardkorst zijn verzameld zoals bijvoorbeeld metalen. Als je zorgt dat deze kringlopen goed functioneren dan is in principe ongelimiteerde groei mogelijk zo is de gedachte. Er zijn dan geen verliezen en dus ook geen verontreiniging.

Later kwam het concept van de circulaire economie op. Het is deels vergelijkbaar met cradle to cradle. Maar, hier wordt onderscheid gemaakt in veel meer kringlopen of beter gezegd loops. Er zijn kleine kringlopen waarin een product wordt schoongemaakt of gereviseerd en je hebt de grote kringlopen waarbij een product gedemonteerd wordt tot de oorspronkelijke materialen.

De kern van zowel LCA als cradle to cradle als circulaire economie is hetzelfde en is in 1989 al in het eerste nationaal milieubeleidsplan aan de orde gekomen. Het gaat erom dat je de levensloop van een product (of dienst) in zijn geheel moet beschouwen en dat je vervolgens de kringloop (of kringlopen) zoveel mogelijk moet sluiten. Niets meer, niets minder. Het is een belangrijk principe dat in mijn ogen ondergesneeuwd raakt doordat er steeds weer iemand komt die er een nieuw sausje overheen gooit en het een andere naam geeft. Dat sausje voegt elke keer wel wat toe, maar de verandering van naam is nergens voor nodig want de kern blijft hetzelfde. Hier heb ik me al eerder een keer over opgewonden dus dat ga ik hier niet nog een keer doen.

Elektrische auto

We begonnen deze serie in aflevering nul met een discussie over de elektrische auto. Nu we meer zicht hebben op de kern van milieuproblemen en de principes waar een oplossing aan moet voldoen is het tijd om weer eens naar de elektrische auto te kijken. Daarom in de volgende aflevering een intermezzo waarin we dit verder uitwerken.

Ondernemende schaapherders

Als wij ergens lezen “je moet een echte ondernemer zijn” slaan we direct aan. We hebben er al zo veel over geschreven (en er onderling nog veel meer over gediscussieerd) dat we ons onmiddellijk afvragen waarvoor we die ondernemer nu weer nodig hebben? Want ja, wat voegt een ondernemer eigenlijk toe? Wat kan een ondernemer dat een gewoon mens niet kan? Ik vraag me zelfs regelmatig af hoe een wereld zonder ondernemers er uit zou zien? Missen we dan iets? Gaan we er op achteruit? Of, wordt het alleen maar mooier. Ik hoop dat we ooit nog eens de tijd hebben om hier verder onderzoek naar te doen.

“Je moet een echte ondernemer zijn”, deze kreet stond zoals wel vaker op een onverwachte plek, namelijk in een artikel over schaapherders (Volkskrant 7 september 2015 helaas niet het hele artikel). Ja, schaapherders moeten tegenwoordig ook ondernemer zijn. Helicon in Velp heeft sinds kort een tweejarige opleiding tot schaapherder (MBO). In Nederland zijn zo’n twee tot driehonderd schaapherders actief, dus niet zo gek dat daar een opleiding voor is. Voor de critici, in het artikel wordt aangegeven dat de opleiding tevens een goede basis is voor allerlei andere functies in het natuurbeheer. Waar gaat de opleiding over?

  1. Honden- en schapenkennis is natuurlijk belangrijk.
  2. Kennis over landschap, ecologie, wetgeving, natuurbeheer etc. hoort er vanzelfsprekend bij.
  3. En, de schaapsherder anno 2015 heeft vaardigheden nodig die bij deze tijd passen. Eerder in het artikel wordt al duidelijk wat dat betekent: Schaapherders moeten concurreren om opdrachten van terreinbeheerders. En hier staat het dan, het “moeten echte ondernemers zijn”. Schaapherders worden dus opgeleid tot echte ondernemers.

Het derde punt prikkelt natuurlijk. Echte ondernemers, dat is nou net waar we de laatste tijd veel over geschreven hebben. Ik vat het even kort door de bocht in eigen woorden samen: Een ondernemer heeft ergens in de verte een doel (status, grote auto o.i.d.), wil daarom winst maken, wil die winst maken met zo min mogelijk inspanning, neemt daarom risico’s, weet zich te onderscheiden, wil aandacht en wil winnen. De opgave is dus de uitgaven zo laag mogelijk te houden, de inkomsten te maximaliseren en dit allemaal met zo min mogelijk inspanning. Dit is zo’n beetje het beeld van een echte ondernemer.

Echte ondernemers. Je leest wel vaker over ondernemers en wat die voor de samenleving betekenen. Vooral als het gaat om de meer publieke of softe sectoren gaat het al snel over “echte ondernemers”.  Blijkbaar zijn er twee soorten ondernemers, echte ondernemers en gewone ondernemers. Wij op slimme financiering doen daar overigens ook aan mee, soms omdat we schrijven over stukken van anderen en soms omdat we blijkbaar iets willen duiden. Het is de moeite waard om ooit nog eens uit te zoeken wat het verschil is, waar de gewone ondernemer ophoudt en de echte ondernemer begint.En dan komen er natuurlijk ook weer allerlei interessante vragen op. Bij al die problemen die ondernemers op gaan lossen, hebben we daar dan gewone ondernemers voor nodig of echte ondernemers?

Ik probeer me even te verplaatsen in de schaapsherder. Helicon heeft me opgeleid en ik ben inderdaad die ondernemer. Nu is het mijn taak om natuur en landschap te beheren met schapen. Ik heb geleerd dat zo efficiënt mogelijk te doen, ik heb ook geleerd dat ik zo nu en dan een gok moet wagen (risico moet nemen). En ik heb geleerd dat als die gok goed uitpakt ik goud in handen heb. Dus wat zou ik gaan doen als ondernemer? Ik heb als idee om een kudde robotschapen te laten maken. Eigenlijk zijn het gewoon grasmaaiers op rupsbanden, maar ze zien er uit als een schaap en als je op zeg 10m. afstand staat zie je geen enkel verschil. Ze maken ook het geluid van een schaap en ze vertonen kuddegedrag (dat kan je gewoon in mijn schapen programmeren). Als er veel toeristen zijn druk je op de knop “eigenwijs schaap” en kan de hond erachteraan. Zo blijft het er ook leuk uit zien. Dat doe ik dan vanuit de auto waar ik ondertussen een krantje lees of de aandelenkoersen bekijk. Overigens kan die hond op termijn ook vervangen worden door een robot, dan hoef ik helemaal het huis niet meer uit. Nu ben ik een echte ondernemer en kan ik gaan concurreren met de andere herders. Het is een beetje hetzelfde verhaal als met de bossen. Als je het echt aan ondernemers overlaat kan je grote verassingen tegenkomen.

Een flauw verhaal over mijn robotschapen? Valt wel mee, bijna twee en een half jaar geleden schreven we in het kader van een serie over rendement ook al over schaapherders. Wat was het geval, er waren ook “schaapherders” die helemaal niet met een hond over de hei wilden lopen en gewoon een stuk hei afzetten met schrikdraad. Dan heb je geen hond meer nodig en kan je zelf naar huis of je kunt nog een paar kuddes in andere gebieden laten grazen. Als je naar een ander gebied moet dan ga je niet lopend maar verplaats je die schapen gewoon met een vrachtauto, dat gaat veel sneller. Echt ondernemerschap dus, meer doen in dezelfde tijd, goedkoper zijn dan de concurrent en natuurlijk meer verdienen terwijl je misschien ook nog eens minder moe wordt dan die andere herders. Natuurmonumenten had besloten om met zo’n herder in zee te gaan.

Vervolgens ontstond er een hele discussie. Sommige schaapherders hadden nu geen werk meer, die leuke schaapskuddes lopen nu niet meer door het dorp, het hele romantische beeld is weg etc. Ja, dat krijg je met ondernemerschap. Schapen worden dan net fietsen of auto’s. Komt er een fabriek die goedkopere fietsen van dezelfde kwaliteit kan maken, gaat er een andere fabriek failliet, dat is het risico van ondernemerschap. En, die leuke romantische auto’s van 50 jaar geleden, ja die rijden nu niet meer rond, dat is te duur geworden. Of beter gezegd, er zijn andere auto’s die een stuk goedkoper zijn geworden. Dat hoort ook bij ondernemerschap, concurrentie, kijken wie het nog goedkoper kan doen.

Mijn conclusie, die echte ondernemende schaapherder die is er al lang, maar die willen we helemaal niet. We willen een schaapherder die met een ruige kop door weer en wind samen met zijn hond een kudde schapen over de heide drijft. Een schaapsherder die daar het liefst ook nog de nachten op de hei doorbrengt en dan hoort het ook nog eens heel koud te zijn. Kortom het volmaakte romantische beeld. Oh ja, en we willen er niet voor betalen. Dat gaat een ‘echte ondernemer’ dus nooit doen.

Stijn van Liefland

 

Een klein economisch model voor winst (deel 1)

Wat gaan we doen?

In de vorige 3 blogs heb ik het gehad over het belang van winst voor een ondernemer (volgens Annemarie van Gaal in haar boek met de gelijknamige titel). Ik wil met deze blog twee vliegen in één klap slaan:

  • Laten zien hoe je een (klein) economisch modelletje kunt bouwen. In dit geval met een uitgewerkt cijfermatig model waarmee je dus echt kunt rekenen. We kunnen dan makkelijk de gevolgen van bepaalde keuzes (aannames) volgen door de jaren heen.
  • Het model zo vormgeven dat het op hoofdlijnen de filosofie van ‘winst’ zoals besproken in de vorige blogs demonstreert.

Zie voor een eerdere blog waarin een klein economisch model wordt gebruikt/gemaakt de serie op deze site over Piketty en het ongelijkheidsprobleem.

De kern van het model

Volgens Van Gaal draait het bij een ondernemer om (het maken van) winst. De winst komt vooral tot stand door de inspanning die de ondernemer zelf verricht om zijn producten of diensten te verkopen. Ik zoek dus een model waarin ik de relatie kan laten zien tussen (meer) verkoopinspanning en (meer) winst. (( Het maken van winst gaat natuurlijk verder dan goed acquireren, ook volgens Van Gaal. Je moet vooral een onderscheidend product of werkwijze hebben, de juiste medewerkers in dienst nemen, met je ‘poten in de klei’ staan om goed te kunnen bijsturen, niet te veel vergaderen etc etc. Ik focus me hier gemakshalve het element ‘zelf meer uren stoppen in acquisitie’. ))

Opmerking: er zijn veel manieren om een model te maken, dit model is puur bedoeld als illustratie voor het maken van een (willekeurig) economisch model. Een model kan op een strakke manier laten zien hoe de redenering verloopt. Dus vanuit welke aannames vertrek je en hoe kom je tot je conclusies? Ben je het niet eens met de conclusies: bekijk dan welke aannames bepalend zijn voor die conclusies. Door te spelen met de aannames en de conclusies of resultaten krijg je wellicht meer zicht op hoe het werkt of kan werken. Niet om naar een gewenste conclusie toe te werken (wat overigens ook kan), maar vooral om inzicht te krijgen in wat de meest bepalende knoppen of variabelen zijn.

In ons boek ‘De kunst van het tegendenken’ betogen we dat elke redenering (die je in de krant leest, op televisie ziet etc) eigenlijk te zien is als een set aannames die via bepaalde (redeneer-)stappen leidt tot bepaalde conclusies. Als we goed kijken hoe een economisch-wiskundig model is opgebouwd zouden we wellicht beter in staat zijn een (woordelijk) betoog in de krant systematisch te ontleden en daarvan de opbouw en kern beter te doorgronden. We gaan daarbij uit van vier factoren waar een model uit bestaat: exogenen, definitievergelijkingen, endogenen en resultaten.

De definities

Ik begin met het formuleren van een aantal definitievergelijkingen (zie kader hieronder). Een definitie is iets wat eigenlijk altijd (‘per definitie’) klopt. Vaak gaat het om boekhoudkundige principes.

  • We beginnen met de definitie van winst. Winst is alles wat er (in geld) binnenkomt minus wat er uitgaat. Oftewel: winst is inkomsten minus uitgaven.
  • Deze ondernemer maakt producten of diensten die hij tegen een (marktconforme=voor de ondernemer gegeven) prijs verkoopt aan zijn klanten. De inkomsten worden dus gevormd door het aantal producten maal de (vaste) prijs van een product.
  • Dan de uitgaven. Ik neem even voor het gemak aan dat de ondernemer een kleine zelfstandige is die 40 uur per week beschikbaar heeft (( Later kan het model worden uitgebreid door aan te nemen dat de zelfstandige ook mensen van buiten kan inhuren waardoor de tijdsrestrictie van 40 uur per week niet langer geldig is. ))  Hij kan die uren stoppen in verkoop van zijn product of in het maken van zijn product. Laten we eens aannemen dan het hier om een consultant gaat dan kan die consultant ófwel aan acquisitie doen ófwel rapporten schrijven (productie draaien).
  • Deze zelfstandige keert zichzelf elke periode een ‘loon’ uit dat bestaat uit het aantal effectieve uren (commerciële uren + productie uren) maal een marktconform (vooraf bepaald, gegeven) uurtarief. Dat zijn de loonkosten.
  • De ondernemer heeft voor ie zijn bedrijf begon moeten lenen van een bank. Elke periode moet de ondernemer rente over zijn uitstaande schuld betalen. Als de ondernemer winst maakt dan gebruikt hij die om een deel van zijn schuld af te lossen. Als de schuld eenmaal is afgelost, kan de ondernemer dus beginnen met de opbouw van zijn (eigen) vermogen en eindelijk rijk worden. In het blokje hieronder zie je dat de rente gelijk is aan de (gegeven) rentevoet r maal de uitstaande schuld. En (helemaal onderaan in het blokje) dat de schuld kleiner wordt met het bedrag van de winst.

Maar er is meer aan de hand. De ondernemer zal eerst opdrachten of orders van zijn klanten moeten krijgen. Hij zal dus veel uren kwijt zijn aan acquisitie. Die uren kan hij (is de aanname) niet stoppen in productie. Ik ga ervan uit dat acquisitie ook gepaard gaat met ‘waste’ omdat er sprake is van verloren reistijd en gesprekken die tot niets leiden. Ik heb hiervoor een factor 2 verzonnen. Even een voorbeeld: stel dat de ondernemer 10 uur per week (effectieve) acquisitie voert dan is hij daar 20 uur aan kwijt en heeft hij (bij de aangenomen 40-urige werkweek) nog 20 uur over voor productiewerk. (( Nog weer in andere woorden: tijd kan dus besteed worden aan productie of aan acquisitie, samen is dit 40 uur. ))

Nu wordt het interessant. Wat is de optimale verhouding tussen uren acquisitie en uren productie? Je kunt immers wel veel opdrachten binnenhalen (40 uur acquisitie) maar dan moet je ook nog tijd hebben om ze uit te voeren (( De aanname is weer heel flauw: nee, je kunt in dit model (nog) geen andere mensen aannemen om dat uitvoerende werk voor je te doen, dat zou zoals gezegd een interessante uitbreiding van het model zijn. )) We nemen in het volgende blokje van het model (bij de ‘endogenen’) aan dat de klanten boos en ontevreden worden als ze een order hebben geplaatst die vervolgens niet kan worden uitgevoerd. Hierdoor ontstaat een ‘boete’ in de vorm van een weglopende of ontevreden klant. Deze boete neem ik in het rijtje definities ook op in de categorie ‘uitgaven’.

 

ScreenShot001

Endogene vergelijkingen

Nu ga ik over tot de gedragsvergelijkingen of ‘echte’ endogenen van het model.

Waarom zou de ondernemer uren in acquisitie willen stoppen? Omdat het de enige manier is om aan opdrachten te komen. Helaas werkt het met een kleine vertraging. Acquisitie in deze periode leidt tot orders in de periode erna (de klant wil nog even nadenken etc). Als de order eenmaal binnen is kan er wel direct (onvertraagd) worden geproduceerd. Hieronder zien we dat in het blokje terug. De orders (qcomm, de q wordt in de economie vaak gebruikt als symbool voor ‘quantity’ of hoeveelheid) zijn gerelateerd aan de commerciële uren van de vorige periode (urencomm(-1)). En de uitvoering van het werk (qprod) loopt gelijk op met de uren die je erin stopt (urenprod).

ScreenShot002Nu kan het natuurlijk voorkomen dat de ondernemer de klant teleur moet stellen. Hij heeft in de vorige periode een order gescoord en nu blijkt hij geen tijd (meer) te hebben die order goed uit te voeren. In dat geval is de vraag (naar zijn adviezen en onderzoeken) dus groter dan hij aankan, dan zijn aanbod. Andersom is het geen probleem: als de vraag lager is dan hij aan uren beschikbaar heeft, dan heeft ie gewoon uren over. Het komt erop neer dat de feitelijke verkoop slechts bepaald kan worden door het minimum van vraag en aanbod. Een verschil tussen vraag en aanbod leidt ofwel tot een ontevreden klant (en boete) ofwel tot loze uren.

De laatste twee vergelijkingen zijn de echte gedragsvergelijkingen in dit modelletje. De (ontevreden) klant eist bij een niet uitgevoerde order een bedrag (boete) van 10% van de ordergrootte. Een goed verkoopargument lijkt me, die de prikkel op de juiste plek legt. De ondernemer gaat nu (en dat is de kern van het hele model) zijn verkoopgedrag aanpassen als hij zich geconfronteerd ziet met ontevreden klanten en boetes. Deze ondernemer (zo is zijn beslisregel, heb ik bedacht) kijkt of hij in de vorige periode winst heeft gemaakt. Zoja, dan denkt hij dat hij goed heeft geacquireerd en zal hij het aantal uren acquisitie met een uur uitbreiden. Heeft hij een verlies gemaakt in de vorige periode (en, zo denkt hij, dus niet goed geacquireerd heeft) dan gaat hij een uur minder acquireren.

Even een zijpad. Is dat gedrag van die ondernemer wel rationeel? Je kunt immers gewoon uitrekenen met wat wiskunde wat de optimale hoeveel acquisitie in uren is in dit model. Het model zou daarmee voor deze illustratie te ingewikkeld worden. De hier gekozen simpelere benadering is nog niet zo vreemd als het lijkt. De ondernemer wil wel degelijk zijn winst zo hoog mogelijk maken. Maar hij ‘ziet’ alleen maar wat hij er in uren acquisitie instopt en wat de periode daarna het gevolg voor zijn winst is. Als de extra uren tot meer winst leiden dan was de keuze blijkbaar slim en besluit ie er meer van te nemen. Hij gaat dus niet rekenen aan het model maar kijkt gewoon wat de effecten van zijn handelen zijn.

Exogenen

Tenslotte moeten we nog wat parameters of exogenen in het model vullen. Ik heb aangenomen dat er sprake is van een gegeven uurtarief (0,1), een gegeven prijs van het product (1.0) en van een vaste rente op schulden (0.02). Verder hadden we eerder al aangenomen dat er sprake was van een vaste werkweek van 40 uur. Overigens is de eerste uitdaging bij een kwantitatief model om het geheel aan de praat te krijgen door het kiezen van de ‘juiste’ parameters, je bent dan nog helemaal niet toe aan de keuze voor empirisch kloppende of realistische parameters.  ((Dus sorry voor het lage loon …. toch zou je ook kunnen zeggen dat het gaat om de relatieve verhoudingen van de grootheden. Je moet 10 uur werken om 1 product te kunnen kopen.))

ScreenShot003

Het model is nu compleet. In de volgende blog beschrijf ik de onderlinge samenhang van de blokken en ga ik rekenen met het model.

Rudy van Stratum

 

Top 10 milieu: Basisprincipes oplossingen (afl. 7)

We worden overspoeld met oplossingen voor milieuproblemen, neem bijvoorbeeld de elektrische auto (hij komt nog terug). Zo’n oplossing moeten we eigenlijk kunnen toetsen, leidt dit echt tot een duurzamere wereld? Tot een absolute ontkoppeling? Aan welke criteria zou een oplossing moeten voldoen? Er zijn veel mensen die hier over nagedacht hebben. Er zijn ook al hele lijsten gemaakt met criteria. Een hele mooie is bijvoorbeeld van de “Natural Step”. Deze verwoordt een aantal principes waar we rekening mee moeten houden:

  • Niet meer en sneller stoffen uit de aarde in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
  • Niet meer en sneller chemische stoffen in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
  • De natuur niet sneller afbreken dan de tijd die nodig is om te herstellen.
  • Geen dingen doen waardoor we mensen beperken in het vervullen van hun basisbehoeften.

Het is wel een mooi verhaal hoe deze principes tot stand zijn gekomen. Een Zweedse arts vond dat er te weinig eenduidigheid was over wat nou duurzaam was. Hij heeft 50 wetenschappers gevraagd en vervolgens alles samengevat in de bovenstaande principes. Ze zijn mooi geformuleerd maar tegelijkertijd ook wel wat abstract. Een ander punt, het gaat uit van een totale oplossing, 100% duurzaam. Maar wat doe je nu als iemand met een oplossing komt waarvan hij of zij beweert dat die beter is dan wat er is, bijvoorbeeld een elektrische auto? Waar kijken we dan naar? Door te kijken naar de successen en mislukkingen in het oplossen van milieuproblemen kunnen we ook een aantal criteria benoemen waar een oplossingen aan moet voldoen. Wat mij betreft zijn dat:

  • Als eerste een inkopper. De oplossing moet natuurlijk leiden tot minder verontreiniging, uitputting en aantasting. Wil het echt duurzaam zijn dan mogen verontreiniging en uitputting niet meer zijn dan het natuurlijk systeem gedurende lange tijd kan verwerken. De oplossing moet passen binnen de draagkracht van de aarde.
  • Het probleem moet niet verplaatst worden, niet naar een ander compartiment (bijvoorbeeld van water naar bodem) en niet naar een ander land. Maar ook niet naar een andere fase. Als een product milieuvriendelijk geproduceerd wordt maar aan het einde van de levensduur voor gevaarlijk afval zorgt schieten we er niet zo veel mee op.
  • De oplossing moet ook in de tijd duurzaam zijn. Een mooie oplossing die maar een paar jaar werkt (dan is het geld op of de alternatieve grondstof) is geen echte oplossing. Hierbij hoort wat mij betreft ook dat een oplossing opschaalbaar is. Een oplossing die alleen in een hele specifieke situatie of een enkele plek werkt is op zich natuurlijk niet verkeerd, maar zal weinig bijdragen aan het oplossen van de problematiek.

Er is in het verleden een heel scala aan principes bedacht die kunnen helpen bij het beoordelen van oplossingen. We lopen er een aantal langs.

Voorzorgsprincipe

Het voorzorgsprincipe zegt dat je dingen niet moet doen als niet onomstotelijk is aangetoond dat er geen negatieve gevolgen zijn. De bewijslast ligt daarmee bij degene die de ingreep wil doen (of al doet). Het voorzorgsprincipe wordt vaak als argument aangevoerd tegen genetische modificatie en de introductie van nieuwe chemische stoffen zoals bestrijdingsmiddelen. Maar ook bij het boren naar schaliegas is op basis van het voorzorgsprincipe besloten dit niet te doen. Als we in het verleden het voorzorgprincipe hadden toegepast hadden we veel kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen (DDT) en asbest.

Het voorzorgsprincipe geeft een goede leidraad bij het nemen van beslissingen. Maar er is ook kritiek op. Voldoen aan het voorzorgsprincipe kan ook heel veel geld kosten, of tot schade elders leiden. Hoe maak je dan die afweging. Een voorbeeld waar we eerder over schreven, de hoogspanningsleidingen en de kans dat deze leukemie bij kinderen veroorzaken. Het is niet bewezen dat hoogspanningsleidingen leukemie veroorzaken, maar er is ook niet bewezen dat ze dat niet doen. Aanhangers van het voorzorgsprincipe zullen zeggen dat er geen nieuwe leidingen langs woonwijken mogen komen en we bestaande leidingen moeten verplaatsen. Dit kost echter veel geld waarmee je andere maatregelen kunt nemen die tot veel meer gezondheidswinst leiden, bijvoorbeeld op het gebied van voeding of verkeersveiligheid.

Ook de discussie over schaliegas komt zo in een ander daglicht. Je kunt er voor kiezen alle risico’s te mijden en niet naar schaliegas te boren. Feit is nu wel dat er dit jaar in Nederland relatief meer elektriciteit met kolen wordt opgewekt. De uitstoot van CO2 van kolencentrales is per kWh twee en half maal hoger dan de uitstoot van een gascentrale. Het voorzorgsprincipe zou dus ook kunnen zeggen dat we juist meer gas moeten gebruiken in plaats van kolen. Daarmee stoten we minder CO2 uit, dus moeten juist naar schaliegas boren.

Trias (energetica)

Een heel belangrijk begrip binnen duurzaamheid is de trias energetica. Het concept van de trias energetica werd eind jaren 70 aan de TU-Delft ontwikkeld. De trias energetica geeft een voorkeur aan voor het oplossen van het energieprobleem. Als eerste moeten we energie besparen. Immers alles Wat je niet gebruikt hoef je ook niet (duurzaam) op te wekken, het gaat dus om het verlagen van de vraag. Dit kan bijvoorbeeld door isolatie, zuinige apparaten, gedrag etc. Als tweede moeten we zoveel mogelijk energie uit duurzame bronnen gebruiken, zon, wind etc. Als derde moeten we zo verstandig mogelijk gebruik maken van energie uit fossiele energie. Dat laatste is voor mij lang een beetje cryptisch geweest. Want, ook duurzame energie moet je verstandig gebruiken en verstandig gebruiken is allereerst de vraag beperken, zo kom je in een cirkel. Later las ik andere invullingen van de derde stap. Je moet fossiele energie zo hoogwaardig mogelijk inzetten. Als je een hoge temperatuur nodig hebt, dan is fossiele energie heel handig. Vervolgens moet je daar het maximale uithalen, door de laagwaardige warmte die overblijft opnieuw te gebruiken en dit het liefst een aantal maal achter elkaar (cascades). Fossiele energie inzetten om een woning tot 20 graden te verwarmen is eigenlijk heel dom.

De belangrijkste waarde van de trias energetica is echter de eerste stap. Eerst de vraag verkleinen. Dit is in eerste instantie ook het goedkoopst, zeker als er nog weinig maatregelen genomen zijn. Het alternatief wordt dan vanzelf ook goedkoper, want je hebt er minder van nodig.

Het principe kan je ook op allerlei andere thema’s loslaten zoals bijvoorbeeld grondstoffen. 1. Gebruik zo min mogelijk, door preventie; 2. gebruik grondstoffen uit duurzame bronnen en 3. zorg ervoor dat niet hernieuwbare grondstoffen hergebruikt of gerecycled worden. Vooral de eerste stap is natuurlijk heel belangrijk bij bijvoorbeeld thema’s als mobiliteit en ruimtegebruik.

Aanpak bij de bron

Een ander principe dat vaak gehoord wordt is de aanpak bij de bron. Je kan dit op verschillende niveaus bekijken. Op het hoogste schaalniveau gaat dat om het aanpakken van het probleem waar het ontstaat. Dus in plaats van het vervuilde baggerslib dat in de haven van Rotterdam vrijkomt te verwerken moeten we de vervuilers aanpakken. De bedrijven die op de Rijn lozen moeten bijvoorbeeld een waterzuivering bouwen. Op een wat lager niveau speelt hetzelfde. In plaats van een waterzuivering te bouwen is het voor die bedrijven beter nog verder terug te gaan naar de bron en te kijken waarom de vervuiling eigenlijk ontstaat en maatregelen te nemen om het ontstaan van de vervuiling te voorkomen. We noemen dat preventie (zie hieronder).

Een aanpak bij de bron werkt ook dicht bij huis. Het scheiden van afval is thuis een stuk eenvoudiger dan bij de verwerker. We doen dat echter niet bij afvalwater. Een scheiding bij de bron op het toilet van ontlasting en urine zou enorm kunnen helpen bij het zuiveren van afvalwater. Uit urine kunnen nuttige stoffen gewonnen worden zoals stikstof en fosfaat. Als het verdunt is met water en gemengd met ontlasting wordt dat een stuk lastiger. Er zijn inmiddels systemen die een scheiding aan de bron mogelijk maken, maar of we dat ooit grootschalig gaan toepassen vraag ik me af.

Preventie

In de jaren 90 kwam afval- en emissiepreventie op. Dit was vooral een reactie op de end of pipe technologie waarmee de eerste milieuproblemen ‘opgelost’ worden. Gedachte was dat je een productieproces zo aanpast dat er minder energie wordt gebruikt, minder grondstoffen nodig zijn en minder afval en emissies ontstaan. De gedachte is natuurlijk dat je beter kunt voorkomen dat iets ontstaat dan dat je later de troep op moet ruimen. Bovendien is preventie vaak ook economisch aantrekkelijk. Om afval af te voeren moet betaald worden, maar eerder heb je al voor dit afval betaald bij de inkoop van grondstoffen. Met een beetje pech hebben deze grondstoffen ook nog eens een duur proces doorlopen om vervolgens als afval afgevoerd te worden. 20 jaar geleden spraken we over 5 preventietechnieken die je kan gebruiken om een proces te verbeteren. Ze zijn wellicht wat kort door de bocht en maar wel erg handig als een soort checklist. Ik heb ze gegoogled, maar blijkbaar zijn ze achterhaald of worden ze niet meer gebruikt, want er is niets te vinden. Dus een mooie gelegenheid om ze weer eens af te stoffen:

  • Andere grondstoffen gebruiken, grondstoffen gebruiken die leiden tot minder afval en emissies in het productie proces.
  • Een ander productieproces gebruiken. Voor veel vervuilende processen zijn alternatieven beschikbaar. Een mooi voorbeeld is de 3d printer die nu helemaal hot is. Hierbij ontstaat nauwelijks afval. Een ander voordeel is dat je een ‘print on demand’ service kunt starten en zo geen voorraden eindproduct nodig hebt. Een deel van de voorraad eindigt namelijk vaak als afval, doordat het niet verkocht wordt, beschadigd raakt in de opslag etc.
  • Netjes werken en optimaliseren. Alle machines netjes onderhouden en afstellen, zorgen dat er geen lekkages zijn, checklisten na lopen etc. Hier blijkt het hoogste rendement te halen, met een relatief kleine inspanning is een flinke winst te halen. Ik was laatst bij een workshop over energiebesparing op scholen en was verrast hoeveel energie een school bespaarde door een betere regeling van de thermostaat (vooral beter afgestemd op het gebruik van het gebouw).
  • Een ander product ontwikkelen dat schoner is in de productie.
  • Afvalstoffen opnieuw gebruiken in het proces.

Product en levenscyclus centraal

Preventie richt zich vooral op het interne proces binnen bedrijven. Echter daar vindt maar een deel van de milieubelasting plaats. Het kan nu gebeuren dat er in de fabriek weliswaar weinig afval en emissies ontstaan, het zegt nog niks over het winnen van de grondstoffen, het transport, het gebruik van producten en de afdanking aan het einde van de levensduur. Tegelijk met het werken aan afval- en emissiepreventie kwam de gedachte op dat je naar de hele levensloop van een product (of dienst) moet kijken om iets te kunnen zeggen over de milieuvriendelijkheid, we noemen dat ook wel een life cycle analysis (LCA) In de volgende aflevering gaan we daar verder op in.

Peerby, gratis leensite, tussenstand verdienmodel na 3 jaar

In 2012 schreven wij al over de gratis spullenleensite ‘Peerby’. Het ging om een idealistisch gedreven initiatief die vooral tot doel had om het lenen van spullen onderling te bevorderen. In economisch jargon: ‘het op een slimme manier benutten van de overcapaciteit’. Wij vroegen ons destijds al af hoe het met het verdienmodel van Peerby zat (los van sponsoring en advertenties) en kwamen hardop denkend op twee mogelijkheden:

  1. Het opbouwen van een groot netwerk met als doel verkoop op termijn (achterliggende data van personen en transacties).
  2. Een ervaringsbasis voor grote traditionele partijen die op deze manier willen ruiken aan de ‘nieuwe economie’ (een experiment mag ook wat kosten).

Inmiddels zijn we zo’n 3 jaar verder en is er nog steeds niets verdiend en begint het (geld-) probleem nijpend te worden. In een kort artikel in de Volkskrant van gisteren (2-9-2015) staat een aantal ideeën van oprichter Daan Weddepohl (BTW: vroeger hadden we in Tilburg prof Weddepohl voor wiskundige economie, zou me niet verbazen als het hier gaat om ‘de zoon van …’).

Uit het artikel haal ik het volgende:

  • Vorig jaar is er € 1.7 mln bij marktpartijen opgehaald. Dus helemaal zonder geld hebben ze het niet gedaan. Maar ook hier kun je dezelfde vraag stellen (als we toen al deden): die partijen willen hun geld ook weer een keer terug zien, dus hoe zit dat?
  • Het optuigen van aanvullende diensten, dus diensten die dichtbij het netwerk van (uit)lenende partijen zitten. Je kunt de spullen laten bezorgen tegen betaling. De post zal een vergoeding willen zien maar Peerby kan er ook iets aan overhouden. Maar er is sprake van een samenwerking met verzekeraar Achmea als het gaat om het aanbieden van een verzekering op geleende spullen. Vanzelfsprekend krijgt Peerby aan aanbrengpremie bij het afsluiten van een nieuwe verzekering.
  • Wat toen ook al genoemd werd: het inhouden van een klein percentage van de verhuurprijs. Het ging en gaat voornamelijk over gratis lenen dus dan schiet een percentage niet op. Maar met de mogelijkheid van commerciële diensten als hondenuitlaters en vakloodgieters (nieuw) is er wél sprake van verdiensten.
  • Het aanbieden van het netwerk en de infrastructuur aan bijvoorbeeld een gemeente (die dan een koppeling kan aanbrengen met eigen zorgdiensten etc.).

Kortom, heel overtuigend is het nog niet, want het verdienmodel moet de komende weken nog duidelijk(er) worden. De conclusie uit het stuk is dat ‘we van de wind niet kunnen leven’ (mijn woorden overigens) en er dus iets moet gebeuren. ‘Als ik moet kiezen tussen helemaal geen Peerby en een platform waarvoor we toch een bepaald verdienmodel moeten invoeren, dan kies ik voor het laatste’, aldus Weddepohl. Ik denk dat ie gelijk heeft, mooier kunnen we het niet maken.

Rudy van Stratum

Annemarie van Gaal over ondernemerschap (deel 3)

Aanleiding ondernemerschap

We bespreken het boek van Annemarie van Gaal. Getiteld: ‘Winst’. Waarom? Omdat ik getriggerd ben door de energie die in ondernemerschap gaat zitten. Omdat ondernemerschap zo belangrijk is voor onze economie. En omdat ondernemerschap een grotendeels onbegrepen fenomeen is in de economische literatuur. En ik er dus meer over te weten wil komen. Ik grijp eigenlijk alles aan wat me meer inzicht kan bieden. Het boek van Van Gaal zie ik als boek met sfeerimpressies uit de praktijk (van haarzelf als onderneemster, maar ook van wat ze om haar heen hoort over ondernemerschap). Welk beeld van de ondernemer komt er in dit boek naar voren? Brengt het ons (mij) iets dichter bij een begrip?

Deze afleveringen passen binnen de reeks ondernemerschap (die al langer loopt).

Vorige keren

Weer even samenvatten. De eerste aflevering over dit boek gaf de eerste laag aan. Ondernemerschap: tips uit de praktijk, hoe doe je het het? Winst is superbelangrijk omdat het nodig is voor je continuïteit. Maar winst is ook belangrijk omdat het iets zegt over je succes. Hoe meer winst hoe beter je het doet, hoe succesvoller je bent. Winst is dus (in mijn woorden) een overlevingsindicator, het zegt iets over je prestaties binnen de species ‘ondernemer’. Je bent een betere ondernemer als je meer winst hebt. En hoe doe je dat dan, dat ondernemen, dat meer winst maken? Vooral door heel veel aandacht te hebben voor het verkoopproces. Voor een deel kun je dat leren, voor een deel zit het ook in je bloed. Afijn, nog meer, maar lees daarvoor de eerdere aflevering.

De tweede aflevering is wat gemener omdat het op zoek gaat naar de verborgen lagen achter ondernemerschap. Van Gaal benoemt het niet zo letterlijk maar toch zegt ze er tussen de regels veel over. Een ondernemer heeft een beeld over zichzelf (wat hem succesvol(ler) veronderstelt te maken) en een beeld over de buitenwereld (zelfde verhaal, dit beeld van de buitenwereld zou bij kunnen dragen aan meer effectief ondernemersgedrag). Een ondernemer vindt zichzelf een topsporter die steeds weer gaat voor die gouden plak. De metafoor van de sport en van de strijd om te winnen speelt een grote rol in het boek van Van Gaal (althans, dat is wat ik er uit haal). En die topsporter die krijgt het niet voor niets vanzelfsprekend, die moet knokken en doorgaan, krachtige besluiten nemen, niet te veel achterom kijken etc.

De buitenwereld is, de metafoor van de sport volgend, een pool van concurrenten die in dezelfde vijver vissen. Ja, ook zij willen winnen en proberen slimmer te zijn of harder te werken (dan jij, waardoor jij de verliezer dreigt te worden). Verder zit de buitenwereld vol met bestuurders, managers en ambtenaren die een ander spel spelen. Een spel dat jou het leven moeilijker lijkt te willen maken. Met regels, vergaderingen, CAO’s en wat niet al. De boodschap is om je niet te veel af te laten leiden door al deze hindernissen of obstakels of (weer in sporttermen) hordes.

Wat nog mist

Het belangrijkste is hiermee wel gezegd. Toch wringt het nog ergens. En daar gaat de derde laag over. Het wringt omdat winst zo belangrijk is maar ondertussen toch geen echt doel is voor de ondernemer. We blijven gissen naar waar het de ondernemer écht om gaat. Het gaat als we de sportmetafoor serieus nemen om het winnen. De winst is een tussenstap in het winnen. Het boek had dus niet ‘Winst’ moeten heten maar ‘Winnen’. Annemarie van Gaal benoemt deze derde laag niet echt maar er zijn wel stukjes tekst te vinden die daar toch op die diepere laag wijzen.

Ik heb ze in de derde en laatste mindmap bij elkaar gezet aan de rechterkant.

Misschien lijkt het op spijkers op laag water zoeken. Maar toch: ondernemen kost gruwelijk veel energie en veel ondernemers (waar we niet zo vaak over lezen, de survivorship bias) halen de eindstreep niet en verliezen veel eigen geld. Het kost dus veel geld en veel moeite en energie. In het leven is energie een schaarse bron die je zorgvuldig moet inzetten om je doelen te verwezenlijken. Dus moet je een goede reden hebben die schaarse energie in dat bedrijf van je te stoppen. En die goede reden kan niet alleen zijn om winst te maken. Je kunt op allerlei manieren winst maken en ondernemerschap is niet per se de eenvoudigste weg.

Het gaat uiteindelijk om aandacht en bewondering. Als je wint (door meer winst te behalen) dan ben je een winnaar en dat is een bewijs dat je belangrijk bent en ertoe doet. Je speelt mee, je staat op het bord. Van Gaal spreekt op het eind van het boek over het applaus dat zo belangrijk is. Ondernemers die stoppen missen vaak dat applaus en ze vallen in een zwart gat. Nog een bewijs dat het niet om geld (winst) alleen kan gaan want vaak krijgen ze het geld bij lange na niet meer op hoe lang ze verder nog mogen leven. Het gaat (ook) om wat je achter laat. Aan je kinderen of aan de wereld in het algemeen. Het bedrijf blijft (nog lang) bestaan, dus ik heb iets goeds gemaakt, ik heb iets fundamenteels bijgedragen.

Dan nog zijn we er niet. Want als het gaat om aandacht en applaus, dan weer is de vraag: dat kun je op allerlei manieren voor elkaar krijgen. Dus waarom applaus via ondernemerschap en risicootje lopen? Misschien is er geen keuze en is ondernemen het enige wat je kunt. Ook goed maar dan gaat het ook niet om winst en om het bedrijf maar dan gaat het om jouzelf en om ondernemen tout-court en dan maar hopen dat je winst haalt (en niet ten onder gaat). Het lijkt me een plausibele redenering: ondernemen zit in je bloed, je hebt het meegekregen, je bent ermee besmet, linksom of rechtsom ga je ermee aan de slag. Je wilt iets neerzetten, iets presteren. Zelfs bij verlies ga je nog door, want je kunt het niet laten. Winst is in die visie een constructie achteraf om het aan de buitenwereld en jezelf uit te kunnen leggen. ‘Het gaat me om de winst’, dan krijg je ook geen vragen, dat klinkt ook zo logisch. Maar het echte verhaal is dan dat je het gewoon niet kunt laten, je moet het doen (en natuurlijk hoop je dat je rijk en succesvol wordt).

Afijn, dat laatste is allemaal niet bij Annemarie te vinden, dat is voor mijn rekening.

 

Van Gaal, 3e laag

De vragen

Links in de mindmap staan nog wat restvragen en opmerkingen van mijn kant. De meeste zijn al aan bod gekomen.

Ik blijf het paradoxaal vinden dat de ondernemer vooral niet te veel afstand van zijn bedrijf moet willen nemen. Dus geen directiezitjes in een apart clean gebouw met een eigen directie parkeerplaats. Ja ik snap dat wel: iedereen heeft je door als je daar te veel nadruk op legt en dan werkt het spel niet meer. Dus je moet vooral bescheiden blijven en gewoon en niet te ‘duur doen’. Maar als het gaat om applaus en aandacht dan zijn dat nou juist de dingen die je aan de buitenwereld wilt laten zien ten teken van je succes. Een eigen parkeerplek en een eigen directietoilet, dan heb je het toch helemaal voor elkaar? Het is dus balanceren op een dun koord als ondernemer.

Dan een leuke oefening waar Van Gaal mee aankomt voor de ondernemer. ‘Terminal days’. Weer overgenomen van een andere ondernemer. Bij ’terminal days’ doe je alsof je onderneming (of project) niet goed loopt of zelfs mislukt is. Vanuit die onaangename positie kun je nadenken over hoe het zover heeft kunnen komen, wat er verkeerd ging, wat er beter had gemoeten etc. Het lijkt op de eerder door ons beschreven ‘postmortem’ oefeningen (voor meer informatie zie ook ons recente boek ‘Tegendenken’). Je kunt NU al leren van je TOEKOMSTIGE mislukkingen (die dan als het goed is niet meer gaan gebeuren).

Maar ook deze oefening wringt. ‘Terminal days’ is (volgens mij) ontleend aan de stervensbegeleiding. Als je bijna dood bent kijk je anders naar je voorbije leven. Je gaat dan pas echt beseffen waar het allemaal om ging, wat er écht toe deed. Door te doen alsof je bijna dood bent, kom je tot de echte kern. ‘Had ik maar meer tijd met de kinderen en de familie door gebracht’. ‘Had ik maar meer aan sport gedaan en minder gerookt dan had ik langer kunnen leven’, van dat soort dingen. ‘Terminal days’ is dus bedoeld om na te denken over wat je echt wilt in dit leven (om op tijd bij te kunnen sturen). De oefening wordt bij Van Gaal gebruikt om tot (nog meer) winst te komen. Dus weer blijft er iets hangen achter het ondernemershaakje.

De andere dingen in de mindmap heb ik in de vorige aflevering al aangestipt. Het beeld dat de ondernemer over zichzelf en de buitenwereld heeft wordt zo een karikatuur en doet geen recht aan de veel complexere werkelijkheid. We komen dan terecht in mythevorming over de ondernemer en de ambtenaar. Een ondernemer is snel, daadkrachtig, gaat voor verbetering en innovatie en zo verder. Kijk nog eens naar de eerdere aflevering over de 10 mythes over ondernemerschap. Bij mij irriteert dit deel omdat het tekort doet aan het belang van goede regels en goede ambtenaren (overigens heb je in een succesvol bedrijf ook ‘regels’, ‘remmers’ en ‘bedachtzamen’ nodig, kijk wat er gebeurt als je alleen maar ondernemende types in je bedrijf wilt). Ik ben overtuigd van de voordelen van ondernemerschap (zowel voor het individu als voor de gemeenschap). Én ik geloof ook dat de wereld vooral zien als een van strijd met winnaars en verliezers beperkt en verarmt. Er zijn andere paradigma’s of wereldbeelden denkbaar. Je loopt de kans jezelf veel mogelijkheden en geluk te ontzeggen als je onbewust blijft steken in dat ene paradigma waar jij nu toevallig in gelooft.

Rudy van Stratum

 

 

Top 10 milieu: Milieubeleid (afl. 6)

Milieubeleid in Nederland is er al heel lang. In eerste instantie was het vooral gericht op gezondheid. Zo kwam er op steeds meer plekken riolering en rioolwaterzuiveringsinstallaties en werden de grootste luchtverontreinigingsproblemen aangepakt. Luchtverontreiniging was in de jaren 70 vooral een lokaal probleem. In de Rijnmond was de luchtkwaliteit zo slecht dat er in dat gebied maatregelen genomen moesten worden. Pas vanaf de jaren 80 richtte milieubeleid zich op een breder spectrum, bodemverontreiniging, afval, energie, zure regen en nog veel meer problemen kwamen op de agenda. Het eerste nationale milieubeleidsplan verscheen en was destijds wereldwijd een zeer vooruitstrevend plan. Zo wordt onder andere gesproken over integraal ketenbeheer. Je moet problemen bekijken in relatie tot de hele productie keten waar deze in horen. Dus het mestprobleem los je niet alleen op door naar de boer te kijken, maar door ook te kijken waar het veevoer vandaan komt, hoe het daar groeit, waar het vlees heen gaat etc. We gaan daar in aflevering 8 verder op in.

Wat is er bereikt

Tot de jaren 80 werden milieuproblemen erg sectoraal aangepakt. Als het water vies is maak je dat schoon, dan hoef je er verder niet meer naar te kijken. In aflevering 2 hebben we het gehad over de wet van behoud van ellende. Als je een waterprobleem oplost is de vervuiling nog niet weg, je houdt dan slib over dat je ergens moet storten of verbranden.

De laatste 30 jaar worden milieuproblemen voortvarender aangepakt, maar wat heeft dat nou opgeleverd? Kort door de bocht zou je dat voor de Nederlandse situatie als volgt kunnen schetsen:

  • Verontreiniging, heel veel problemen zijn fors verminderd. De uitstoot van industrie, verkeer, de verontreiniging van water en bodem, het is allemaal flink afgenomen. Maar, er zijn nog wel wat knelpunten. In het bijzonder de uitstoot van CO2 (veroorzaker klimaatverandering), die hebben we nog lang niet onder controle. We voldoen weliswaar redelijk aan de zelf gestelde doelen, maar de uitstoot is nauwelijks afgenomen. Ook hebben we te maken met historische vervuiling, vooral in de bodem.
  • Uitputting, hier is het milieubeleid veel minder succesvol geweest. We zijn er nauwelijks in geslaagd onze vraag naar energie, grondstoffen en zaken als vis en hout te verminderen.
  • Aantasting, hier is de afgelopen jaren veel aandacht voor geweest. Er is gewerkt aan de ecologische hoofdstructuur, watersystemen worden hersteld (bijvoorbeeld oude beeklopen) en er komen steeds meer faunapassages over of onder infrastructuur.

Er zijn dus successen, maar daar hoort wel een kanttekening bij. De uitstoot naar water en lucht is verminderd, daar hebben we in Nederland hard aan gewerkt. Maar, een deel van dit succes komt doordat vervuilende industrie verplaatst is naar het buitenland, bijvoorbeeld naar Azië. De wet van behoud van ellende lijkt dus nog steeds deels van kracht, alleen op een andere schaal. Hetzelfde geldt voor het probleem van aantasting, we werken er in Nederland hard aan. Maar, tegelijkertijd importeren we hout, vlees, palmolie, katoen, veevoer etc. uit gebieden waar de aantasting gewoon doorgaat. Het gaat te ver om te zeggen dat wij het probleem van aantasting verplaatst hebben. Ik durf wel te stellen dat dit probleem in Nederland kleiner wordt maar wereldwijd juist groter.

Successen en falen

Het is aardig nog even stil te staan bij het succes van het verminderen van waterverontreiniging. Eind jaren 60 is voor de industrie een heffing ingevoerd op lozingen naar het oppervlaktewater. De bedoeling was deze heffing te gebruiken voor het bouwen van nieuwe zuiveringsinstallaties. Ondernemers gingen echter rekenen en kwamen tot de conclusie dat het veel goedkoper was iets aan de oorzaak van de verontreiniging te doen. Ze gingen zelf een zuivering bouwen of paste het productieproces aan. Het laat goed zien hoe financiële prikkels kunnen helpen bij het oplossen van milieuproblemen. Toch is het bij heel veel andere vormen van verontreiniging niet gelukt een financiële prikkel in te voeren. Ondernemers voerden aan dat als dit alleen in Nederland zou gelden bedrijven uit ons land een slechtere concurrentiepositie zouden krijgen, ook dreigden bedrijven naar het buitenland te verhuizen.

Een ander groot succes is gehaald bij het verminderen van de uitstoot van stoffen die de ozonlaag aantasten. In 1985 werden hierover de eerste afspraken gemaakt, 10 jaar later was de uitstoot al met 75% afgenomen. Er is mijns inziens een aantal factoren dat dit succes mede bepaald heeft. Het probleem was heel urgent en een bedreiging voor de gezondheid, er waren goede alternatieven aanwezig voor de gebruikte stoffen en er werd een speciaal programma opgezet om ontwikkelingslanden te helpen bij het nemen van maatregelen.

In contrast hiermee staat de aanpak van de klimaatproblematiek. Er is natuurlijk wel een alternatief voor fossiele brandstoffen, maar dat is duur en vraagt veel tijd om te ontwikkelen. Daar komt bij dat de belangen van de gevestigde industrie enorm zijn. Economische groei ging in de twintigste eeuw gepaard met een enorme toename van het energiegebruik. Dit zien we nu ook in landen die zich nu snel ontwikkelen. Dit mondiale probleem kunnen we daarom alleen oplossen met een mondiale aanpak. Een ander punt is dat het nog even duren voor de effecten van klimaatverandering echt ernstig worden. Tot slot is er natuurlijk nog altijd een groep sceptici die het bestaan van het klimaatprobleem ontkent. Dit maakt dat de urgentie nog niet bij iedereen is doorgedrongen.

Doel van milieubeleid

Een belangrijke vraag is wat we nu precies willen bereiken met het milieubeleid. We willen natuurlijk dat de milieubelasting afneemt en binnen aanvaardbare grenzen blijft. Maar dat blijkt complex. Het begrip ontkoppeling speelt een belangrijke rol in deze discussie.

In aflevering 1 hebben we het gehad over de factoren die de ernst van milieuproblemen bepalen: het aantal mensen; het niveau van consumptie en de milieu-impact per eenheid consumptie. Het aantal mensen en het niveau van de consumptie zou je als de stand van de economie kunnen zien. Als je dan naar Nederland kijkt kan je succes op twee manieren bekijken. Als eerste als er absoluut gezien gewoon minder milieubelasting is, ongeacht wat de economie doet. Dat hebben we op een aantal fronten bereikt, bijvoorbeeld op gebied van waterverontreiniging. Een tweede manier is door de milieubelasting te relateren aan de stand van de economie. Als de milieubelasting minder snel groeit dan de economie (de consumptie), dan kan je dat ook als een succes beschouwen.

We spreken in dit kader over relatieve of absolute ontkoppeling van milieu en economie. Dit is drie jaar geleden al ter sprake gekomen toen we het boek van Tim Jackson bespraken (Welvaart zonder groei). Ik citeer maar even uit onze eerdere blog.

Jackson maakt onderscheid in relatieve en absolute ontkoppeling. Er is sprake van relatieve ontkoppeling als de milieubelasting per eenheid product afneemt, absolute ontkoppeling vindt plaats als bij economische groei de totale milieubelasting afneemt (dus economische groei, maar bijvoorbeeld minder uitstoot van CO2). Bij relatieve ontkoppeling kan als gevolg van een toename van de wereldbevolking en een toename van de consumptie de milieubelasting in absolute zin nog steeds stijgen, bij absolute ontkoppeling niet.

Hoe relatieve ontkoppeling werkt is mooi te zien bij het gebruik van energie. Jarenlang werden apparaten, woningen en auto’s zuiniger. Toch gebruikten we met elkaar meer energie. Er kwamen meer mensen, kleinere huishoudens en dus meer woningen, we gingen meer autorijden en vliegen en er kwamen meer apparaten in huis (die op zichzelf wel steeds zuiniger werden). Relatief gezien werd er steeds minder energie gebruikt. Heel veel mensen konden zich op de borst kloppen dat ze veel bereikt hadden (producenten, politici, ontwerpers etc.). In absolute zin nam het energiegebruik echter gewoon toe. De laatste jaren lijkt het energiegebruik bij huishoudens werkelijk minder te worden. Is er sprake van een trendbreuk, een absolute ontkoppeling, of heeft dit toch gewoon te maken met het feit dat het economisch tegen zit en de winters wat warmer zijn geweest? Over een jaar of 5 zullen we het weten.

Absolute ontkoppeling wil dus eigenlijk gewoon zeggen dat de belasting op het milieu afneemt ongeacht wat de economie of de bevolking doet. Bij groei of krimp, de milieubelasting moet afnemen. En, het spreekt bijna voor zich dat we moeten streven naar absolute ontkoppeling. Waarbij de randvoorwaarde is dat we de problemen niet naar een andere locatie verplaatsen.

Instrumenten

Om milieuproblemen aan te pakken kan de overheid verschillende instrumenten gebruiken:

  • Financiële instrumenten. Bijvoorbeeld een heffing, subsidie, belastingvoordeel etc.
  • Overreding, informatievoorziening, etc.
  • Juridische instrumenten. Verplichtingen (bijvoorbeeld een katalysator in auto’s) en verboden (bepaalde bestrijdingsmiddelen niet meer mogen gebruiken)

Financiële instrumenten zijn lastig in te zetten in een open economie als Nederland. Toch gebeurt het wel, de belastingvoordelen voor zuinige auto’s en allerlei subsidies en belastingvoordelen voor ondernemers zijn voorbeelden. Het liefst zou je natuurlijk alle externe milieukosten verdisconteren. Het principe is dan dat de vervuiler betaalt. Die kan de kosten vervolgens doorberekenen naar klanten. Producten worden zo duurder, de klant zal eerder voor duurzaam kiezen en duurzaam produceren wordt economisch interessant.

Communicatie spreekt voor zich. De gedachte is dat kennis over milieuproblemen leidt tot duurzaam handelen. Dat klopt deels, maar vaak zijn er allerlei excuses om toch voor de minder duurzame variant te kiezen. Lees het artikel over de spaarlamp er nog maar eens op na. Iedereen weet dat het beter is, zelfs dat het financieel aantrekkelijk is, toch werd de spaarlamp tot voor kort weinig gebruikt.

Juridische instrumenten lijken aantrekkelijk. Ook hier geldt dat dit in een open economie niet altijd even makkelijk is. Voor de echte excessen, de grote problemen, zijn scherpe normen gesteld, denk aan water, bodem en luchtkwaliteit. Maar eigenlijk wil je een stap verder gaan, bijvoorbeeld op het gebied van energiebesparing, het gebruik van grondstoffen etc. Regulering heeft in mijn ogen drie nadelen. Omdat het een regel is lijkt het per definitie niet aantrekkelijk, je doet het omdat het moet, niet omdat je er zelf wat aan hebt. Ten tweede, voor ondernemers die internationaal opereren leidt strenge regelgeving tot een mindere concurrentiepositie. Maar het belangrijkste is wellicht het derde punt, als je regels hebt moet je die ook handhaven. In de praktijk blijkt dat heel lastig, handhaving kost tijd en geld en vraagt een hoop expertise van de handhavers.

De overheid probeert daarom zoveel mogelijk met partijen in gesprek te gaan om vrijwillige afspraken te maken over vermindering van de milieubelasting. Ondernemers moeten zelf hun verantwoordelijkheid nemen om duurzamer te gaan produceren. Ik heb daar wel kritiek op, omdat er over het algemeen vrijwel geen sancties. De stok achter de deur is dat er op termijn regelgeving komt als partijen zich niet aan de afspraken houden. Het is echter wel begrijpelijk dat de overheid inzet op deze afspraken. In dit licht is het ook begrijpelijk dat de overheid enthousiast inspringt op initiatieven die door (een aantal) ondernemers wordt geïntroduceerd. We hebben het dan over ontwikkelingen als Cradle to Cradle en Circulaire Economie, hier komen we nog op terug.

Maar ongeacht de instrumenten die je inzet, de mislukkingen en successen van de afgelopen decennia, aan welke criteria moeten oplossingen eigenlijk voldoen? Hier gaan we in volgende aflevering op in.

Noot: Meer lezen over dit onderwerp, lees “Een halve eeuw milieu” van Egbert Tellegen.

Annemarie van Gaal over ondernemerschap (deel 2)

Vorige keer bespraken we in een eerste blog hoe Annemarie van Gaal naar ondernemerschap kijkt. Ik begon in die blog met de ‘eerste laag’. Als je op zoek bent naar de tips en tricks over ondernemerschap dan zou je zoiets krijgen. Waar kwamen we op uit? Ondernemerschap heeft te maken met drie dingen:

  1. Met winst: daar gaat het om, superbelangrijk.
  2. Met jou als persoon: een ondernemer leeft voor zijn zaak, het zit als het ware in je bloed. Dit deel moet je ‘hebben’ en kun je niet zomaar leren.
  3. Met je vaardigheden, dingen die je nodig hebt als ondernemer maar vooral ook kunt leren. Je moet vooral goed kunnen verkopen en weten waar je op langere termijn naar toe wilt zodat je in het nu kunt focussen.

Mijn indruk is dat dit perspectief op ondernemerschap spoort met wat je vaak hoort aan de sta-tafels van netwerkborrels. Ik lees niet veel nieuws wat overigens niet wil zeggen dat wat hier staat niet waar of niet belangrijk zou zijn. Het blijft in mijn optiek wel veel aan de oppervlakte. In die spirit lees ik ook de vele tips hoe je beter je spullen aan de man kunt brengen (een goede verkoper worden). Geen kortingen geven en hoe je dat dan slim doet. Het lijkt wel een spelletje, een wedstrijd, wie heeft de grootste.

We kunnen wat dieper graven door te kijken naar de dingen die ook gezegd worden maar tussen de regels door. Je krijgt dan meer zicht op de achterliggende overtuigingen die horen bij ondernemerschap (uiteraard door de bril van Van Gaal). Ik noem dat maar even ‘de tweede laag’. Ik zie het boek van Annemarie dan maar als representatief voor ‘ondernemersdenken in de praktijk’. We kijken dan een beetje in de hoofden van de mensen die aan de sta-tafels een eigen onderneming hebben en met elkaar hun successen delen.  (Ik teken hier meteen bij aan dat er weinig empirisch onderzoek beschikbaar is of deze beelden over ondernemerschap ook daadwerkelijk resulteren in meer succesvolle ondernemers, een heel ander onderwerp).

Ik heb zo goed en zo kwaad als het kon de overtuigingen bij elkaar geharkt en (weer) in een mindmap geplaatst. Ik kom tot een tweedeling:

  1. Overtuigingen over ondernemerschap zelf (intern).
  2. Overtuigingen die de ondernemer heeft over zijn omgeving of de (buiten)wereld (extern).

Overtuigingen over ondernemerschap (intern)

Inderdaad blijkt dan ondernemen niet zomaar een normale activiteit. Het is topsport en het gaat om topprestaties. We zien veel taalgebruik terug komen uit de wereld van sport en competitie. Het gaat dan bijvoorbeeld ‘om het winnen van de wedstrijd’, ‘om het verschijnen aan de finish’. De sportmetaforen zijn te vinden door het hele boek heen. Je bevindt je tussen je concurrenten en die hebben allemaal datzelfde doel om te winnen en jouw omzet weg te kapen. Je concurrent ”vist dus in dezelfde vijver’. Ondernemen is een (wed)strijd met winnaars en verliezers. Natuurlijk gaat het bij topsport (en het ondernemen) om het winnen van de gouden plak. Maar toch laat een ondernemer (mocht die dan een keer verliezen) zich nooit ‘uit het veld slaan’. Verliezen is niet erg want elke keer weer verschijn je opnieuw aan de start weer met de overtuiging dat je deze keer wél gaat winnen en dat je geleerd hebt van je fouten (want een verlies is wel degelijk fout).

Natuurlijk loop je je wedstrijd niet als een kip zonder kop. Je bereidt je steeds goed voor en weet waar je wilt eindigen. Die finish bereik je alleen als je een helder beeld hebt van waar je wilt uitkomen. Dat is je visie voor de langere termijn. In sporttermen gaat dat dan als volgt: you skate to where the puck is, not where it has been. Een mooie beeldende uitspraak overigens, die ga ik onthouden. Niet succesvolle ondernemers kijken dus te veel achterom en leren niet van hun verliezen, kunnen hun verlies niet nemen.

En net zoals het in de sport gaat: trainen, trainen en nog eens trainen. Bloed zweet en tranen. Ondernemerschap betekent dus ook stress, slapeloze nachten en veel teleurstellingen. Maar dat overleven we allemaal prima als we maar dat mooie einddoel van de finish en de gouden plak voor ogen blijven houden. ‘Het was het allemaal waard’, zullen we dan later zeggen als we terugkijken op de gelopen koers.

Ondernemen als topsport: ongetwijfeld de reden waarom zo veel succesvolle (ex-) topsporters gevraagd worden voor inspiratie te zorgen op ondernemersbijeenkomsten (of zijn het juist de bijeenkomsten waar de managers en bestuurders bijeen komen? Zie hieronder).

ScreenShot802Overtuigingen over de (buiten)wereld (extern)

Ondernemers kijken dus naar zichzelf als topsporter die een wedstrijd speelt. Dat zijn de interne overtuigingen. Maar hoe kijkt zo’n ondernemer naar de (boze) buitenwereld vol concurrenten? Dat zijn als het ware de externe overtuigingen. We gaan weer sprokkelen in de tekst van Annemarie van Gaal.

Het beeld dat bij mij blijft hangen: ondernemen dat is vooral iets wat je dóet en waarbij je je niet laat belemmeren door de regeltjes. Een ondernemer is een autonoom individu die zelf wel bepaalt hoe het moet, die zich niet door anderen de les laat lezen. Dus boekjes lezen: niet doen! Het is vooral de ervaring (van jezelf) die telt. Businessplannen? Weg ermee! Onderzoeken en dikke rapporten? Daar verdienen vooral de banken en de adviseurs aan. En er komt vaak uit wat je al lang wist. Dus ook hier verre van blijven! Dan die hang van instituties (en onderzoekers) om je in te willen delen in een hokje … Trek je niks aan van branches en sectoren, dat zijn muurtjes die anderen om jou heen willen trekken. CAO’s? Dat zijn regels en voorschriften om jou het leven moeilijker te maken.

Wij ondernemers zien dus allerlei lieden om ons heen die anders zijn en geen wedstrijd spelen zoals wij die spelen. Er zijn mensen die zich voordoen als ondernemers maar dat niet echt zijn. We hebben het dan over de bestuurders en de managers. Je komt ze vaak tegen in de vele praatclubs die beweren over ondernemerschap te gaan. Maar pas op: hier zijn geen ondernemers en hier vind je geen echte passie. Je hoort het direct aan de verhalen (die minder levendig, minder echt, minder gloedvol zijn). Maar behalve de bestuurders moeten vooral de ambtenaren het ontgelden. Ambtenaren kennen niet zoals ondernemers de tucht van een harde deadline (van de markt, van de klant etc). Ze hebben dus tijd zat (ze betalen de prijs niet met hun eigen portemonnee, het gaat ze niet om winst of om het winnen van de wedstrijd). Een ondernemer is besluitvaardig en actiegericht, het tegendeel van de ambtenaar. In diezelfde lijn zit het vergaderen: een tijdslurper voor bestuurders etc die je maar van de wedstrijd af houdt. Een mooie anekdote in het boek is de vergadering van de organisatie waar Annemarie was uitgenodigd om haar adviezen te geven. De vergadering was gepland van 9-13 uur dus inclusief lunch. De voorzitter opent de vergadering met de eerste mededeling: rustig maar jongens, de broodjes worden om 12 uur gebracht! Hilarisch natuurlijk.

Opsommend

Goed dan: ondernemers spelen een wedstrijd en werken daar hard en met veel passie voor. Het gaat ze om de winst en om het winnen. Vooruit kijken en je niet laten afleiden door regeltjes. Pas vooral op voor bestuurders en ambtenaren die steeds nieuwe hordes voor je opwerpen.

Misschien kom ik nu wat cynisch over. Dat is vooralsnog niet mijn bedoeling. Ik geloof eigenlijk dat Annemarie heel goed weergeeft wat men vindt en denkt over ondernemerschap. Het is zo herkenbaar. En in veel van wat ze zegt zit een dikke kern van waarheid. Veel onderzoeken en consultants zijn volstrekt overbodig (of laat ik het anders zeggen: dragen niet bij aan de winst). Veel regels zijn niet productief. En vergaderen met kleffe broodjes en lauwe koffie: ik heb er ook een broertje dood aan.

Maar de echte vragen blijven bij mij knagen. Waarom is het zo belangrijk om die wedstrijd te winnen? Wat doe je dan met die gouden plak als je die op het einde van je leven hebt gewonnen? En hoe zit het dan met die ambtenaren en bestuurders? Zitten die dan echt anders in elkaar? En hoe komt dat dan? Zouden die ook niet een functie hebben? Of gehad hebben? Waarom doen zij eigenlijk wat ze doen? Misschien zijn er nog andere zaken die van belang zijn? Misschien worden er nog andere wedstrijden gespeeld? Op andere velden met andere spelers? Over die laatste en derde laag speculeer ik graag in de volgende en laatste blog over het boek van Annemarie van Gaal.

Rudy van Stratum

Deze blog past in de serie blogs over ondernemerschap.

Top 10 milieu: Basisprincipes ecologie (afl. 5)

Het leven op aarde is gebaseerd op energie en het rondpompen van mineralen en voedingstoffen. De energie is over het algemeen afkomstig van de zon en wordt door planten omgezet in voedingsstoffen die weer door andere planten, door dieren en door bacteriën en schimmels gebruikt worden. Iedereen kent nog wel de plaatjes van biologie van vroeger die een voedselpiramide lieten zien. Plant maakt bladeren, bladeren worden gegeten door rupsen en andere insecten, deze insecten worden gegeten door een kleine vogel, deze wordt gegeten door een grotere vogel die vervolgens door een vos verslonden wordt. Als de vos doodgaat wordt deze weer gegeten door aaseters en door insecten, bacteriën en schimmels weer verwerkt tot de basis bouwstenen. Wat in de plant zit gaat dus de hele voedselketen door. Ik kom hier op het einde nog even op terug.

Ideale omstandigheden

Nou is het zo dat niet alle planten en dieren overal voorkomen. Voor een deel is dat toeval. Ik denk dat pinguïns zich ook best thuis voelen op de Noordpool. Maar om daar te komen moeten ze eerst langs de evenaar, daar is het warm en daar houden pinguïns niet van. Zo heeft elke soort haar eigen voorkeuren, sommige hebben veel zonlicht nodig, andere doen het juist beter in de schaduw. Sommige houden van nat, andere van droog. Voor een groot deel bepalen dit soort natuurlijke omstandigheden (de milieukwaliteit) dus welke soorten in een gebied kunnen overleven en welke niet.

Elke soort heeft een bepaalde bandbreedte (range of tolerance) waarbinnen de omstandigheden kunnen variëren. Neem een willekeurige boom. Die heeft jaarlijks een bepaalde hoeveelheid water nodig. Is er te weinig en duurt dat te lang dan gaat de boom dood. Is het te nat, dan gaat de boom ook dood. Tussen die twee uitersten zal de boom overleven en er ergens ligt een optimum, een bepaalede hoeveelheid water waarbij de boom het uitstekend doet. Sommige soorten zijn zeer tolerant en kunnen tegen veel verschillende omstandigheden. Andere soorten hebben een lage tolerantie, bij kleine afwijkingen sterft een organisme. Het is niet zo verbazingwekkend dat soorten met een lage tolerantie over het algemeen eerder met uitsterven bedreigd zijn dan andere soorten.

Zo zijn er in Nederland veel planten die van een nitraatarme bodem houden. Door de landbouw, het wegverkeer en de industrie zit er steeds meer nitraat in de bodem. Planten die van nitraatarme bodems houden sterven daardoor uit. Planten die wel van nitraat houden (bijvoorbeeld brandnetels en grassen) komen steeds meer voor. Overigens is het niet zo dat alle planten dood gaan door te veel nitraat. Het is vaak zo dat andere planten het gewoon veel beter doen, ze groeien gewoon sneller en eisen daardoor alle ruimte op waardoor de planten die van nitraatarme bodems houden geen kans meer krijgen. Omdat elke plant weer eigen insecten en andere dieren aantrekt kan het verdwijnen van een soort meer gevolgen hebben dan alleen dat ene plantje. Hetzelfde verhaal gaat op voor dieren.

Verontreiniging

Door allerlei verontreiniging zoals genoemde nitraat hebben wij de omgeving van allerlei soorten flink veranderd. Waar hebben we het dan over? De beschikbaarheid van voedsel (stikstof en fosfaat), het doorzicht in water, de aanwezigheid van allerlei chemische stoffen (bijvoorbeeld allerlei olieproducten, bestrijdingsmiddelen en verbrandingsgassen als zwaveldioxide) en zware metalen. Afgeleid hiervan gaat het om factoren zoals bijvoorbeeld de hoeveelheid zuurstof in water. Over het algemeen zou je kunnen stellen dat de omstandigheden in de verschillende gebieden in Nederland steeds meer op elkaar gaan lijken. De zandgronden die voedselarm waren zijn dat nu niet meer waardoor de unieke soorten van die gebieden dreigen te verdwijnen. De wateren in Nederland zijn over het algemeen zeer voedselrijk geworden waardoor er nog maar een beperkt aantal soorten leeft. Overigens wordt dit probleem al sinds het begin van de jaren 90 onderkend en wordt er hard gewerkt om dit te herstellen en in de toekomst te voorkomen. Let ook op dat het hier vaak om ‘vervuiling’ met volstrekt natuurlijke stoffen gaat zoals bijvoorbeeld mest.

Op vuilnisbelten en ook op plekken waar chemisch afval is gestort groeien gewoon planten en leven ook dieren. Deze zijn blijkbaar zeer tolerant voor de stoffen die daar gestort zijn. Als het om het voorbestaan van het leven op aarde gaat hoeven we ons dus weinig zorgen te maken. Er zijn bijna altijd wel een paar soorten die onze verontreiniging weten te overleven. Maar net als bij verontreiniging met natuurlijke stoffen is er maar een beperkte groep die hier goed mee om kan gaan. De vraag is natuurlijk wel wat er met de andere soorten gebeurt en wat uiteindelijk de gevolgen voor de mens zijn.

Indicatoren

Ecologen kunnen soms lyrisch zijn over de aanwezigheid van een bepaalde soort, een raar slakje, een minuscule paddenstoel of een raar waterplantje. Het zijn soms soorten die je nauwelijks ziet, helemaal niet mooi zijn en vaak ook helemaal niet belangrijk zijn voor het voorbestaan van een ecosysteem. De soort is echter wel een aanwijzing dat de kwaliteit van de omgeving (van water, bodem en lucht) aan bepaalde criteria voldoet. We noemen deze soorten ‘indicatorsoorten’ ze zijn een indicatie voor een bepaalde milieukwaliteit, het zijn dus ook soorten met een zeer lage tolerantie. Overigens wil de afwezigheid van een indicatorsoort niet zeggen dat de milieukwaliteit niet aan de criteria voldoet, soms lukt het de soort gewoon niet om een bepaalde plek te bereiken, bijvoorbeeld een afgelegen vennetje. Meestal gebruiken we indicatororganismen om een goede milieukwaliteit te monitoren. Er zijn echter ook planten die het zeer goed doen op vervuilde gronden, ook dat zijn indicatorsoorten.

Limiterende factor

Naast de tolerantie is ook de ‘limiting factor’ van belang. Soorten kunnen heel tolerant zijn ten opzichte van allerlei factoren. Belangrijker is wellicht de vraag welke factor limiterend is, wat maakt nou dat een soort het niet meer goed doet? Als er één factor bij zit die heel kritisch luistert dan kan het gebeuren dat er van alles in de omgeving van een bepaalde soort verandert maar er niks gebeurt. De soort gaat het niet beter doen, maar ook niet slechter. Een kleine verandering in een kritische factor kan vervolgens fataal zijn of er juist voor zorgen dat de soort het opeens veel beter gaat doen. Kleine veranderingen (iets zouter, warmer, zuurstof armer etc.) kunnen dus grote gevolgen hebben.

Als voorbeeld gaan we kort in op Klimaatverandering. Dit gaat langzaam met kleine stapjes. Toch kunnen deze kleine veranderingen voor sommige soorten grote gevolgen hebben. Schelpdieren in de Waddenzee planten zich beter en massaler voort na een strenge winter. Wanneer door klimaatverandering de winters minder streng worden kan dit dus gevolgen hebben voor deze schelpdieren en daardoor weer voor allerlei soorten zoals vogels. Belangrijk bij klimaatverandering is ook de samenhang tussen soorten. Een koolmees legt haar eieren op het moment dat bij het uitkomen veel rupsen beschikbaar zijn. Als door klimaatverandering (een warm voorjaar) de rupsen er eerder zijn, dan worden de jongen te laat geboren en is er te weinig voedsel. Overigens blijkt dat de pimpelmees hier wel rekening mee houdt. Soorten die weinig eisen stellen aan hun voedsel en zich makkelijk verspreiden zullen uiteindelijk weinig last hebben van klimaatverandering.

De flexibiliteit van heel veel soorten en van hele ecosystemen heeft er voor gezorgd dat we heel lang het milieu konden vervuilen zonder ernstige gevolgen. Maar, als je daar te lang mee doorgaat kom je buiten de bandbreedte van een kritische factor en verdwijnt een bepaalde soort, met soms verstrekkende gevolgen. Hiermee zijn we weer een beetje terug bij aflevering 3, ‘waarom we milieuproblemen vaak niet zien’. In het vervolg van deze serie gaan we kijken naar het oplossen van milieuproblemen, eerst kijken we naar het milieubeleid van de afgelopen decennia, daarna komen er wat tools. Maar eerst nog even terug naar de voedselpiramide waar we het in het begin van dit artikel over hadden.

Ophoping van giftige stoffen

Sommige chemische stoffen (bijvoorbeeld DDT, PCB’s en zware metalen) worden nauwelijks afgebroken en blijven lang in het milieu aanwezig. Hierdoor hebben ze alle tijd om zich over grote gebieden verspreiden en is de kans dus groot dat ze ooit in de voedselketen opduiken. Hier hopen deze stoffen zich op. Ze worden niet zoals vetten en suikers gebruikt om te bewegen of een beest warm te houden. Ze blijven in het lichaam. De concentratie neemt hierdoor naar verloop van tijd toe en naarmate je hoger in de voedselpiramide komt wordt ook de concentratie steeds hoger. De concentratie in de vos is dus vele malen hoger dan in de plant of in de rups.

Ik heb me lang afgevraagd hoe het kan dat een stof die niet wordt afgebroken (blijkbaar nergens mee reageert) toch voor problemen zorgt. Als een stof ergens mee reageert is het niet moeilijk voor te stellen dat het schadelijk is (neem bijvoorbeeld zoutzuur). Maar wat als er geen reacties plaatsvinden?

Echte experts kennen het antwoord op deze vraag natuurlijk al heel lang. Ik vond het antwoord zo’n 15 jaar geleden in het boek “Our stolen future” uit 1996, hierin wordt een tweetal mechanismen uitgelegd (maar waarschijnlijk zijn er nog veel meer, dat weten de experts). Hormonen zorgen er in ons lichaam en in dat van dieren voor dat allerlei processen goed verlopen. Bij bijvoorbeeld de productie van eicellen en sperma zijn hormonen essentieel. Je moet je die hormonen voorstellen als een soort sleutels die in een slot gaan en het slot opendraaien. Daarna gaat het hormoon er weer uit en wordt afgebroken of zoekt een nieuw slotje. Nou zijn er chemische stoffen die erg op die hormonen lijken. Deze kunnen bijvoorbeeld een hormoon nadoen. Ze gaan ook naar zo’n slotje (deze sleutel past dus ook) en draait het slotje open of dicht. Er is nu dus iets veranderd, de stof gaat weer uit het slotje maar wordt in tegenstelling tot normale hormonen niet afgebroken. Deze stof kan dus eindeloos slotjes open blijven maken. Of omgekeerd juist allerlei slotjes op slot zetten. Het mag duidelijk zijn dat dat niet altijd gewenst is. Wat ook kan gebeuren is dat de stof in het slotje gaat zitten maar er niet meer uitgaat (een hormoonblokker). Vergelijk het met een kapotte sleutel. Het slotje kan dan niet meer gebruikt worden. De stof zelf is echter nog aanwezig, als het beest doodgaat komt de stof weer vrij en kan zo weer opnieuw in de voedselkringloop komen. Er is de laatste tijd veel discussie geweest over de vraag welke stoffen dit soort effecten veroorzaken. Zo zijn bijvoorbeeld weekmakers in kunststoffen verdacht. Sinds 2004 is het daarom verboden deze stoffen in kinderspeelgoed te verwerken.

Top 10 milieu: Basisprincipes materie en energie (afl. 4)

Verontreiniging en uitputting hebben vooral te maken met stoffen en energie. Stoffen zijn bijvoorbeeld ijzer, fosfaat, kolen, olie etc. Zeg maar alles wat we uit de aarde halen. Energie is wat complexer. Je zou kunnen zeggen dat het gebruik van energie op zich geen probleem is maar dat het vooral te maken heeft met de bij-effecten van het gebruik van energie. En dan hebben we het weer over verontreiniging en uitputting. Het winnen van fossiele brandstoffen en het omzetten hiervan in nuttige energie leidt tot een groot aantal milieuproblemen. Logisch dus dat er veel aandacht is voor energiebesparing want dat leidt direct tot minder uitputting en minder verontreiniging.

Voorraden en stromen

Als we het over stoffen hebben dan bedoel ik alle stoffen, dus bijvoorbeeld ijzer, goud, CO2, water, steenkool, aardgas, zware metalen, klei, zand, grond etc.

Een belangrijk onderscheid dat we maken bij stoffen zijn voorraden en stromen. IJzer, goud, aardgas en steenkool zijn voorbeelden van stoffen die afkomstig zijn uit een voorraad. Voor voorraden geldt, op is op. Als we alle olie uit de bodem hebben gehaald dan is ook echt alle olie op (voor zover je dat ooit zeker kunt weten). Voor stromen geldt dat deze steeds opnieuw worden aangevuld. Water en hout zijn hier voorbeelden van. Als het je zou lukken om al het water uit Nederland weg te halen (alle rivieren, sloten en meren staan droog) dan is dat na verloop van tijd weer helemaal aangevuld. Voor stromen geldt dat de hoeveelheid door de tijd fluctueert en dat ze in principe oneindig zijn. Er staat niet voor niets “in principe” want mensen kunnen deze stromen beïnvloeden. Hout is ook een stroom, maar als je alle bomen omkapt dan is er voorlopig geen hout meer en in sommige gebieden zullen die bomen ook nooit meer terug komen.

Ook voor energie kan je een onderscheid maken tussen stromen en voorraden. Energie uit voorraden is afkomstig van fossiele brandstoffen, energie uit stromen is afkomstig van de zon (een constante stroom van energie). Waterkracht, biomassa en windenergie zijn afgeleiden van zonne-energie.

Kringlopen en sinks

Tegenover voorraden en stromen staan kringlopen en sinks. Waar we bij voorraden en stromen kijken waar stoffen vandaan komen, kunnen we ook kijken waar deze stoffen heengaan. Als een stof opgenomen wordt in een kringloop dan kan je deze in principe ongestoord in het milieu lozen. Er zijn veel kringlopen voor allerlei verschillende stoffen. Zo heb je bijvoorbeeld de koolstofkringloop en de stikstofkringloop. In de stikstofkringloop ontstaan allerlei ingewikkelde moleculen zoals bijvoorbeeld eiwitten. Deze worden door planten gemaakt, uiteindelijke worden deze eiwitten weer afgebroken door schimmels en bacteriën en ontstaat weer stikstof. Daar tussen zitten allerlei stappen, bijvoorbeeld van dieren die planten eten en dieren die vervolgens dood gaan en verrotten.

Sinks zijn plekken waar stoffen zich ophopen. Dat zie je natuurlijk vooral bij stoffen die geen onderdeel zijn van een kringloop. Zware metalen hopen zich bijvoorbeeld op in slib dat vooral neerslaat in delta’s. Maar, ook stoffen die onderdeel uitmaken van een kringloop kunnen in een sink terecht komen. Als we het over de uitstoot van CO2 hebben dan is de atmosfeer een grote sink. CO2 wordt hier opgenomen waardoor de concentratie stijgt. Koolstof (onderdeel van CO2) maakt deel uit van een kringloop, maar een deel onttrekt zich hieraan waardoor er steeds meer CO2 in de atmosfeer komt. Je zou ook kunnen zeggen dat wij meer CO2 uitstoten dan binnen de kringloop verwerkt kan worden. Een andere sink is te vinden op de bodem van oceanen. In de landbouw wordt veel fosfaat gebruikt, dit spoelt voor een deel af naar rivieren, die dit weer naar zee transporteren. Het fosfaat wordt gebruikt door algen, vissen etc. Maar uiteindelijk komt een groot deel daarvan op de bodem van oceanen waar het zich ophoopt. Je zou kunnen zeggen dat stoffen in sinks zich onttrekken aan de kringlopen. Veel stoffen die mensen uit voorraden halen of zelf produceren zijn geen onderdeel van een kringloop. Zware metalen, allerlei chemische stoffen zoals dioxines, kunststoffen etc. maken geen onderdeel uit van een kringloop. Deze blijven daardoor lang in het milieu aanwezig en hopen zich vaak ergens op (in een sink). Heel actueel is bijvoorbeeld de grote hoeveelheid plastic die zich in bepaalde delen van de oceaan ophoopt. Stoffen kunnen zich ook in levende organismen ophopen, zoals bijvoorbeeld DDT in het vet van ijsberen.

Een groot deel van de milieuproblematiek is terug te voeren op het onvoldoende rekening houden met kringlopen. We halen er te veel uit en we produceren afval dat niet in een kringloop opgenomen kan worden. Concepten als cradle to cradle en circulaire economie proberen hier een oplossing voor te ontwikkeling. Maar daarover later meer.

Je zou denken dat stoffen die onderdeel zijn van een kringloop voor weinig problemen zorgen. Maar niets is minder waar. In het verleden waren er in Nederland grote problemen met het oppervlaktewater. Door lozingen was er weinig zuurstof beschikbaar waardoor er in dat water nauwelijks nog leven mogelijk was. Stinkende sloten en kanalen waren het gevolg. Maar, het ging hier om volstrekt natuurlijk stoffen afkomstig van de aardappel- en strokartonindustrie. Kringlopen kunnen dus allerlei afvalstoffen verwerken, maar overdaad schaadt en ergens is er een grens aan de verwerkingscapaciteit. In de volgende aflevering gaan we hier verder op in.

Behoud van massa / materie en energie

Kringlopen en sinks gaan over stoffen, materie. Materie gaan nooit verloren, koolstof blijft koolstof. Als wij kolen verbranden reageert dat met zuurstof en ontstaat CO2. De koolstof is er dus nog steeds maar heeft een andere vorm gekregen. Een vorm die voor mensen minder waardevol is. Met CO2 kunnen we eigenlijk niets. Dit geldt voor alle elementen, ijzer, fosfor, stikstof, zware metalen etc. Ze gaan nooit verloren maar door reacties met andere stoffen krijgen ze een andere vorm die meer of minder nuttig is. Grofweg zou je kunnen zeggen dat we voor stoffen die uit voorraden afkomstig zijn het volgende patroon volgen: 1. We halen ze uit de aarde; 2. We bewerken het waardoor de kwaliteit verbetert of de concentratie verhoogd wordt (bijvoorbeeld ijzer uit erts halen), hierdoor ontstaat een ruwe grondstof; 3. Hierbij ontstaan allerlei restproducten / afval die we dumpen; 4. We gebruiken de ruwe grondstof in allerlei producten (hierbij ontstaat opnieuw afval); 5. We danken de producten af, hierbij komt de oorspronkelijke stof weer terug in het milieu, maar de kwaliteit is dan zeer laag. Gelukkig besteden we in stap 5 steeds meer aandacht aan recycling.

Kijken we naar kunststof dan gaat het om 1. De winning van olie; 2. De verwerking van olie tot kunststof; 3. Daarbij ontstaat afval, komt CO2 vrij etc. 4. Van de kunststof maken we producten (pennen, kleding, apparaten, flessen etc.), daarbij gaat een deel van de kunststof verloren (afval); 5. De producten danken we af en de kunststof komt op allerlei plekken in het milieu, bijvoorbeeld in de vorm van kleine snippers in de oceaan. Met die kunststof kan je niet zoveel meer, het kost heel veel moeite om het te winnen en de kwaliteit is slecht. Materie blijft dus wel bestaan, maar de kwaliteit daarvan wordt steeds minder, of anders gezegd, wij mensen kunnen er steeds minder mee.

Hetzelfde geldt voor energie. Energie gaat niet verloren, dat zegt de wet van behoud van energie. Maar de kwaliteit van die energie wordt steeds minder. Neem bijvoorbeeld een huis. Als je dat huis verwarmt tot 20 graden en supergoed isoleert (zo goed dat er geen energie kan weglekken), dan zal dat huis altijd 20 graden blijven. De energie blijft in dat huis. Perfect isoleren is onmogelijk, er gaat altijd wat warmte verloren door een muur of door een kier. Nou ja verloren, die energie die is er nog steeds, alleen nu buiten de woning. Wat we vervolgens doen is precies zoveel energie toevoegen aan de woning als er uit verdwijnt, dan blijft het 20 graden. Je moet het vergelijken met een emmer met gaatjes. Hoe minder gaatjes en hoe kleiner, hoe minder water verloren gaat. Als je de emmer tot een bepaald niveau gevuld wilt houden moet je per seconde dus meer of minder water toe te voegen.

Maar wat gebeurt er nou met de energie die uit de woning verloren gaat (door al die kieren)? Die is er dus nog steeds, wet van behoud van energie, en zorgt ervoor dat het buiten ietsjes warmer wordt. Maar dit is natuurlijk zo weinig dat je het nooit kunt meten. De kwaliteit van deze energie is dus heel laag, je kunt er echt helemaal niets meer mee.

Uitsmeren over de aarde

Ik zie een groot deel van de milieuproblemen die we hebben als het uitsmeren van stoffen en energie over de aarde. De energie die verloren gaat in ons huis, bij het autorijden en bij industriële processen verdwijnt niet, maar raakt verspreid en dan heb je er niets meer aan. Hetzelfde geldt voor stoffen. Neem bijvoorbeeld zware metalen die we winnen voor de productie van batterijen en elektronica. Die komen van nature op een beperkt aantal plaatsen in relatief hoge concentraties voor. Op de meeste plekken zijn ze vrijwel afwezig. Wij mensen winnen deze metalen en verhogen de concentratie in industriële processen. Maar, ergens in de levensloop van een product gaat het mis. De metalen komen weer vrij en verspreiden zich over de aarde. Nu zijn deze metalen juist op heel veel plaatsen aanwezig, in lage concentraties. We kunnen ze nu niet meer terugwinnen, daarvoor zijn de concentraties te laag. Tegelijkertijd zijn deze lage concentraties op sommige plekken toch nog zo hoog dat ze voor problemen zorgen. Een ander voorbeeld is asbest. Dat is een natuurproduct en komt op enkele plaatsen in ertslagen voor. Als je het daar laat zitten heb je er geen last van. We zijn het echter op heel veel plekken gaan toepassen, nu vind je het overal en komt het bij brand ongecontroleerd vrij.