Tag archieven: top 10 milieu

Top 10 milieu: Kritisch blijven denken (afl. 10)

Dit wordt een beetje een mopperblog, dan weet je het maar. De bedoeling was om in deze laatste aflevering te schrijven dat je altijd kritisch moet blijven denken. Wat duurzaam lijkt is dat soms niet en omgekeerd geldt dat ook. Maar, tijdens het schrijven en vooral bij het verzamelen van voorbeelden merkte ik dat er toch wel enige frustratie bij mij zit. Hoe dan ook dit is de laatste aflevering van onze top 10 over milieu. Er volgt nog wel een nabrander en ik voel de behoeft om het nog eens samen te vatten in een plaatje. Misschien in de vorm van 10 do’s en 10 dont’s, ik hou me aanbevolen voor suggesties.

Duurzame ontwikkeling is ingewikkeld. Dat stond al in de eerste aflevering al en bij het schrijven van deze reeks liep ik daar steeds weer tegenaan. Er zijn talloze vuistregels die je kunt gebruiken maar deze werken gewoon niet altijd. En, soms denk je het te weten en pakt het anders uit. Neem nou de elektrische auto. Ik was verrast door de LCA, mijn vooronderstelling was dat de elektrische auto veel beter zou zijn. Hij is wel beter, maar het viel mij tegen, het netto milieueffect is gering. En dan moet je ook nog groene stroom gebruiken. In ieder geval is mij duidelijk geworden dat ik mijn geld beter ergens anders in kan investeren. Net zo duurzaam maar minder duur.

Alternatief

Kritisch blijven denken gaat een stap verder dan alles netjes doorrekenen. Ten eerste heb je daarvoor vaak helemaal niet de tijd en de middelen. Maar, belangrijker nog als je verzeild raakt in een ingewikkelde discussie over elektrische of benzineauto’s zou je bijna vergeten dat er nog veel meer alternatieven zijn. Je kunt ook met de fiets of de trein gaan. Dat is niet alleen beter voor het milieu, maar ook beter voor je gezondheid.

Dat speelt ook bij kleine beslissingen. Wij hebben thuis tijdens het eten wel eens discussies over wat beter is, sperzieboontjes uit Kenia, sperzieboontjes uit de kas of sperzieboontjes uit de diepvries. Zo’n discussie duurt meestal niet zo lang want dan zegt er altijd wel iemand dat je er ook voor kunt kiezen groente van het seizoen te eten. Geen sperzieboontjes dus maar wat anders. Wat we gelukkig ook meestal doen. Daar hebben we meteen weer een mooie vuistregel, groente van het seizoen eten, dat is duurzaam. In de zomer eten we dus wel tomaten, in het voorjaar niet. Maar hoe zit het met die tomaten in de zomer? Die plantjes gaan toch in de winter al de kas in? Als je tomaten in de zomer koopt doe je daar gewoon aan mee. Het is dezelfde plant als in maart en in maart geeft die ook tomaten, kan je ze dus maar beter opeten dan weggooien. Of je moet er voor kiezen gewoon geen tomaten meer te eten. In ieder geval blijkt onze vuistregel niet te kloppen. Het is natuurlijk wel zo dat wanneer heel Nederland besluit pas vanaf half juni tomaten te kopen er echt wel wat gaat veranderen. Dus zo bezien klopt de vuistregel wel weer aardig. Een vuistregel dus met mitsen maren.

Andersom moet je ook kritisch blijven. We blijven even bij de tomaten, ik las ooit een interview met een tomatenteler die het EKO keurmerk niet had. Het ging om de vraag waarom niet. Nou, hij voldeed aan alle eisen behalve dat hij tomaten op steenwol kweekte in plaats van in de volle grond. En telen in de volle grond is blijkbaar een eis. Die tomatenplant zal het verschil niet merken, die merkt sowieso niets. En het is ook niet zo dat de steenwol nou het grote milieuprobleem van de tuinbouw is. Sterker nog er zijn ook goede milieuargumenten om helemaal niet in de grond te telen. Je kunt veel zuiniger met water omgaan bijvoorbeeld. Misschien is het sowieso een trekje van de milieubeweging om duurzaamheid en romantiek met elkaar te mengen.

Neem de megastallen. In mijn ogen ben je tegen de bio-industrie of het maakt je geen moer uit. Als je tegen de bio-industrie bent dan ben je tegen de milieuvervuiling, de import van veevoer en al die dieren dicht op elkaar. Maar als het dan toch gebeurt, maakt het dan nog uit of dat in een kleine stal of een grote stal gebeurt? Landschap kan hierbij een goed argument zijn, maar dat pleit er juist voor om het dan maar gestapeld op een bedrijventerrein te doen. Ik ben tegen de bio-industrie, maar zo lang we de bio-industrie niet verbieden en mensen het vlees blijven kopen mag het van mij net zo goed op een bedrijventerrein op de vierde verdieping zijn.

Ik ga nog een laatste mooi voorbeeld noemen, bioplastics. Klinkt goed, plastic gemaakt van planten en biologische afbreekbaar, dat moet toch beter zijn? De Keuringsdienst van waarde heeft daar vier jaar geleden een prachtige reportage over gemaakt. http://keuringsdienstvanwaarde.kro.nl/seizoenen/2011/30-39075-09-03-2011 Maar wat blijkt. Het plastic wordt gemaakt van mais, deze mais is afkomstig uit Amerika. Het plastic is in principe composteerbaar en kan dus bij het groenteafval. Bij de verwerking wordt het echter niet als composteerbaar herkend en eruit gezeefd. Uiteindelijk verdwijnt het zo in de afvalverbrander. Dan maar bij het plasticafval zou je denken. Dat werkt ook niet echt, want het kan niet samen met regulier plastic verwerkt worden. Tot overmaat van ramp is de mais genetisch gemodificeerd. Of dat laatste nou wel of niet erg is, is weer een verhaal op zich, daar waag ik me niet aan.

Dan is er nog een andere eigenaardigheid die ik wel eens bespeur. Altijd alles maar tot op de bodem uit willen zoeken. Ik kwam ooit in aanraking met het klimaatbeleid van een gemeente. Er lag een strakke ambitie, klimaatneutraal in tweeduizendnogwat. Nu moest er eerst onderzocht worden wie hoeveel energie gebruikte, alles moest precies in kaart worden gebracht. Dat kostte op zich al enkele tienduizenden Euro’s. Zonde, want we wisten toen ook al waar het financieel heel aantrekkelijk was om aan energiebesparing te werken. Ze hadden dus gewoon kunnen beginnen. Het enige risico dat deze gemeente liep was dat je in plaats van het aller-allerlaagste fruit het iets hogere fruit had geplukt. Ik zie het mechanisme wel vaker. Nog meer onderzoek lijkt soms ook een strategie om een beslissing en echte maatregelen maar voor je uit te schuiven. Wij schrijven hier natuurlijk vaak dat je eerst de feiten moet kennen voordat je een besluit kunt nemen. Maar soms is het beter maar gewoon te beginnen, zeker als duidelijk is dat de maatregelen ook nog eens tot financieel rendement leiden.

Doe het niet!

Genoeg gemopper. Het ging erom dat we altijd kritisch moeten blijven denken. Ik kom uiteindelijk weer op onze eerdere serie over denkfouten uit. We willen snel beslissingen nemen op basis van intuïtie. Ongeacht of het om grote of kleine besluiten gaat. Een lijstje (vaak impliciet ergens in je achterhoofd) lijkt dan heel goed te werken. Eigenlijk gaat het hier om de availability bias. Heb je in een situatie een keer gehoord dat ‘X’ beter is dan ‘Y’, dan gebruik je die kennis ook in andere situaties, ‘bijna X’ zal ook wel beter zijn dan ‘bijna Y’. Maar soms gaat die regel dan niet meer op.

Ik heb uiteindelijk één vuisteregel die vrijwel altijd werkt: Doe het niet! Stel de vraag kan het niet gewoon zonder? Als ik discussieer over wat beter is, groene stroom, een windmolen, zonnepanelen etc. Als de discussie uit de hand loopt, kies dan iets heel anders. Ga energie besparen, dan zit je altijd goed. Met het vliegtuig of de auto? Blijf gewoon lekker thuis. Vergelijk het met de discussie over de sperziebonen. Door de discussie zie je de voor de hand liggende oplossing over het hoofd. Bioplastic of een andere plastic? Ga naar de groenteboer, daar kan je groente los kopen. Het is net als met de trias energetica (afl. 7). Het beging bij besparing, alles wat je niet gebruikt hoef je ook niet duurzaam op te wekken.

Tot zover onze top 10 over milieu en duurzaamheid. Wat deze reeks verder ook met jullie als lezers doen, bij mij heeft het er in ieder geval toe geleid dat ik weer eens goed ben ga nadenken over duurzame ontwikkeling. En waar leidt dat toe? Nou in ieder geval dat ik weer vaker de fiets en de trein neem (ook heel ontspannen) en vaker vegetarisch eten maak.

Top 10 milieu: Elektrische auto 2, intermezzo 2 (afl. 9a)

Toen ik de LCA van de elektrische auto bestudeerde realiseerde ik me al snel dat alleen kijken naar de milieuaspecten van auto’s niet voldoende is bij een LCA. Ik volg daarbij dezelfde redenering die we ook bij rendement volgen. Je hebt een idee waarvoor een investering nodig is en kijkt vervolgens of dat voldoende rendement oplevert (binnen een bepaalde periode over meerdere partijen etc.). Als het rendement dan positief is dan zou je zeggen “moet je doen”. Maar, er is altijd nog een andere weg, namelijk kijken naar de alternatieven. Zijn er andere mogelijkheden om het gestelde doel te bereiken. Als we kijken naar de elektrische auto zou het hogere doel kunnen zijn een bijdrage leveren aan het tegengaan van klimaatverandering. De stappen zijn dan:

  • Kijken of een elektrische auto over de gehele levensduur inderdaad tot minder CO2 uitstoot leidt. Dat hebben we gedaan, conclusie is ja mits je gebruik maakt van duurzaam opgewekte stroom.
  • Kijken of investeren in een elektrische auto voldoende rendement heeft. Hierbij mag je alles meenemen. Jij bent degene die de auto gaat kopen. Allereerst kijken we naar financieel rendement, maar als het jou een eigen parkeerplek in een drukke stad oplevert mag je dat natuurlijk ook meenemen. Als we ons beperken tot financieel rendement en het is positief kan je in principe tot de investering overgaan.
  • Kijken of er een alternatief is. Als de elektrische auto duurder is (dat weten we nog niet, maar we vermoeden van wel), dan kan je die extra investering ook ergens anders voor gebruiken. Bijvoorbeeld voor een investering die ook een bijdrage levert aan het hogere doel van het tegengaan van klimaatverandering. Dus we kijken niet alleen of de elektrische auto tot minder CO2 uitstoot leidt, tot voldoende rendement leidt, maar ook of het verstandig is in relatie tot allerlei alternatieven.

We noemen dat ook wel opportunity costs. De kosten van het uitsluiten van allerlei alternatieven doordat je je geld hebt uitgegeven. We hebben daar in ons boek over tegendenken (link) uitgebreid over geschreven met onderstaande figuur als samenvatting.

Figuur_fig 50

Ik beperk met hier tot de uitstoot van CO2, maar je zou dit voor alle milieuaspecten kunnen doen, maar ik ga ervan uit dat in het geval van auto’s klimaat het belangrijkste is. Als eerste kijken we naar de CO2 uitstoot van een elektrische en benzineauto, vervolgens kijken we naar de kosten van beide auto’s. Dan kijken we hoeveel CO2 we uitsparen en wat dat kost. Als laatste kijken we naar een alternatief om de meerkosten voor een elektrische auto in te investeren. Met andere woorden, kunnen we met een benzineauto blijven rijden en ons geld ergens anders in investeren. Rest aan het einde nog een discussie.

Uitgangspunten

Ik hou zoveel mogelijk de uitgangspunten van de LCA aan die we in het vorige intermezzo gebruikten. De auto gaat 10 jaar mee en in die 10 jaar wordt er 150.000 kilometer mee gereden. De LCA gaat uit van de Nissan Leaf, een elektrische auto en vergelijkt die met een aantal andere auto’s. Ik neem ter vergelijking de Nissan Note. Volgens mij is dat gewoon dezelfde auto, alleen met een andere motor. De leaf is elektrisch (E), de Note rijdt op benzine (B). De LCA hanteert eigen gebruikscijfers voor de auto’s, je kunt natuurlijk ook kijken naar wat de fabrikant opgeeft. Zo kom ik aan vier varianten voor auto’s:

  • Leaf (E) LCA: De Nissan Leaf, elektrisch aangedreven, met gebruikscijfers zoals die in de LCA gebruikt worden. Dat is 5,8 km/kWh
  • Leaf (E) fabr.: De Nissan Leaf, elektrisch aangedreven, met gebruikscijfers zoals die door de fabrikant gegeven worden. Dat is 6,7 km/kWh
  • Note (B) LCA: De Nissan Note, rijdt op benzine, met gebruikscijfers zoals die in de LCA gebruikt worden. Dat is 14,6 km/liter
  • Note (B) fabr.: De Nissan Note, rijdt op benzine, met gebruikscijfers zoals die door de fabrikant gegeven worden. Dat is 21,3 km/liter

Er zitten grote verschillen in de cijfers, dat komt doordat in de LCA met een ander type auto gerekend wordt. Dat is best lastig en voor mij (in mijn vrij tijd) is het teveel werk dit tot op de bodem uit te zoeken. Bovendien het gaat me om de grote lijn en die wordt zo wel duidelijk.

CO2 uitstoot

Deze tabel laat de CO2 uitstoot zien in de gebruiksfase. Ook windenergie leidt tot een geringe uitstoot van CO2, en ook dat moeten we meenemen. Vergeleken met grijze stroom is windenergie ongeveer een factor 8 beter.

co2 uitstoot gebruikWe moeten natuurlijk ook naar de productiefase kijken en alles wat daarmee samenhangt. Deze is voor de elektrische auto iets meer dan 15 ton CO2 en voor de benzineauto een kleine 8,5 ton CO2. We hebben in de vorige aflevering al gezien dat vooral de accu’s een flinke impact hebben.

Totaal komt de CO2 uitstoot daarmee op:

co2 uitstoot levensloopWe wisten het al, maar nu hebben we het tot in de detail verwerkt, de elektrische auto op windenergie is beter voor het klimaat dan een benzineauto. Een kanttekening is dat je wel altijd groene stroom moet gebruiken. Als je onderweg ’tankt’, op vakantie, het werk of bij vrienden ben je daar natuurlijk niet zeker van. Maar goed, nu de vraag wat dat kost en wat het rendement is.

Financieel rendement

De Leaf (E) kost € 24.110, de Note (B) kost € 14.140. Een flink verschil. Dit is alleen nog maar de aanschaf. Bij de Leaf (E) moet je er een accupakket bij huren. Je hebt er dan geen omkijken naar, maar bijkomende kosten € 79,= per maand. Dan moeten we nog belasting betalen. Voor een elektrische auto is dat momenteel € 0,= voor de Nissan Note (B) € 528 per jaar.

Tot slot moeten we benzine en elektriciteit kopen. Voor elektriciteit ben ik uitgegaan van € 0,23 voor benzine van € 1,50. Het kan goedkoper, maar langs de snelweg is het veel duurder, ik zie het voor een gemiddelde als je goedkoop tankt maar zo af en toe ook langs de snelweg tankt. We gaan hier weer uit van in totaal 150.000 km en een levensduur van 10 jaar (belangrijk i.v.m. huur accu’s en belasting).

Het plaatje ziet er als volgt uit:

kosten e autoDit vraagt om een grafiekje.

grafiek auto

Conclusie de elektrische auto is een stuk duurder. Het kruipt wat meer naar elkaar toe als je die 150.000 km in 5 jaar zou rijden. Het huren van de accu valt dan een stuk goedkoper uit, maar ook de belasting wordt lager. Dus ook dan, elektrisch rijden blijft duurder.

Er zijn nog wel een paar kanttekeningen te maken. Ik heb onderhoudskosten, de restwaarde, eventuele kortingen etc. niet meegenomen. Ik verwacht dat de onderhoudskosten bij de benzine auto wat hoger zijn, distributieriem vervangen en dat soort zaken. Daar staat tegenover dat als er veel elektrische auto’s komen we daar ook gewoon belasting voor moeten betalen, daar wordt nu al over gesproken. Dus of je 10 jaar van dit belastingvoordeel kunt profiteren is nog maar de vraag.

Een ander punt is de benzine en de elektriciteitsprijs. Fluctuaties in de elektriciteitsprijs zullen het beeld niet echt veranderen. Kijk naar de grafiek en stel je voor wat er gebeurt als de prijs per kWh halveert, dat maakt voor het plaatje weinig uit. Anders is het met de benzineprijs, die we op € 1,50 hadden gesteld (actuele prijs). Wat gebeurt er als die naar € 1,80 gaat? Dat betekent een verhoging van 20%. Dat rekent makkelijk, de elektrische auto wordt dan € 2.000 – € 3.000 duurder over de gehele periode van 10 jaar.

Alternatief

De elektrische auto heeft een duidelijk milieuvoordeel maar is een stuk duurder. Het financieel rendement is dus negatief. Nu kun je zelf gaan bepalen of je dit voldoende rendement vindt. Neem alles mee, de parkeerplek, het ongemak van de beperkte actieradius, de indruk die je maakt bij vrienden en collega’s etc. En vergeet natuurlijk niet dat je hiermee een flinke bijdrage levert aan het oplossen van het klimaatprobleem.

Stel nu dat je tot de conclusie komt dat je een elektrische auto de moeite waard vindt, vooral omdat tot minder CO2 uitstoot leidt. Dan ben je dus blijkbaar bereid daar geld aan uit te geven. Over een periode van 10 jaar gaat het om een bedrag van tussen de 5.000 en 10.000. In ieder geval zal je 10.000 extra moeten betalen om in het bezit van de auto te komen. Daarmee realiseer je dan een CO2 reductie van 12 tot 21 ton (afhankelijk van de aannames). De vraag is nu, die 10.000 kan ik die ook op een andere manier in CO2 reductie investeren en leidt dat tot meer CO2 reductie en wellicht ook tot een beter financieel rendement?

Voor € 10.000 koop je 22 zonnepanelen en laat je deze op je dak installeren. Uitgaande van een optimale helling en oriëntatie leveren deze jaarlijks 4.840 kWh op, in 10 jaar 48.400 kWh. Helaas ook zonnestroom is niet helemaal schoon, productie en transport van de panelen moeten we meenemen, dit leidt in die 10 jaar tot een uitstoot van 3,4 ton CO2 (70 gram per kWh). Grijze stroom leidt tot een uitstoot van 526 gram per kWh. Om een lang verhaal kort te maken met mijn zonnepanelen kom ik op een CO2 reductie van 22,1 ton in 10 jaar.

auto versus zon

Zelfs in het meest gunstige scenario is de CO2 reductie van de elektrische auto kleiner dan de CO2 reductie als gevolg van zonnepanelen. Het mooie is dat de panelen zich terugverdienen. Zonder rekening te houden met rente en allerlei ingewikkelde berekeningen. Staat er na 10 jaar € 11.000 op de bank. Interessant, ik kan nu mijn Nissan Note inleveren, alsnog een Nissan Leaf kopen en daar de € 10.000 die gewoon weer op mijn bank staat aan besteden. Ondertussen blijven mijn panelen gewoon stroom produceren. Het is te hopen dat de brandstofprijzen in die periode omhoog gaan en de prijs voor een elektrische wagen naar beneden, anders is ook over 10 jaar het advies om gewoon weer zonnepanelen te kopen in plaats van een elektrische auto.

Kanttekeningen?

Ja natuurlijk, je moet een eigen dak hebben met genoeg ruimte voor 22 panelen (dat is heel veel). Om er 23 cent per kWh aan over te houden moet je alle stroom zelf gebruiken. Je kunt het natuurlijk expres op gaan maken door een jacuzzi te nemen o.i.d. Maar het financiële rendement haal je alleen als je nu al 4.840 kWh per jaar gebruikt (gemiddeld is het gebruik voor een huishouden 3500 kWh). Maar, als zonnepanelen tot meer CO2 reductie leiden dan een elektrische auto, dan vermoed ik dat investeren in windenergie of iets anders duurzaams ook een hoger rendement heeft. Bovendien we moeten natuurlijk werken volgens de trias energetica (afl 7). Dus de vraag is ook hoeveel CO2 reductie je bereikt als je 10.000 investeert in bijvoorbeeld isolatie van een woning en een betere CV installatie. Vermoedelijk nog weer meer dan je investering in zonnepanelen.

Waarom dan toch zo enthousiast over elektrische auto’s?

Veel mensen zijn heel enthousiast over elektrische auto’s. Lees dit (hele lange maar ook hele leuke) artikel op de site waitbutwhy.com over de Tesla eens door. Niet alleen hebben ze een zeer originele invalshoek ze geven ook een aantal argumenten waarom elektrische auto’s (of in ieder geval de Tesla) duurzamer is. Overigens staan er meer leuke artikelen op deze site. De productie van accu’s leidt tot een flinke CO2 uitstoot. Tesla heeft een plan liggen om een enorme fabriek te bouwen voor de accu’s die volledig op zonne- en windenergie en geothermie draait. We hebben gezien dat de productie van accu’s aardig meetelt in de totale CO2-uitstoot. (zie vorige aflevering) Op deze manier is er dus aardige winst te boeken. Ook zullen de accu’s daardoor een stuk goedkoper worden. Maar let wel, dit is een plan de fabriek staat er nog niet.

We kunnen dus beter zonnepanelen kopen dan een elektrische auto. Maar hoe zat dat 10 jaar geleden? Toen was het kopen van zonnepanelen niet heel slim. Het financieel rendement was waardeloos en het is vrijwel zeker dat je met een investering in bijvoorbeeld een windmolen of in energiebesparing zowel een beter financieel rendement zou hebben gehad als meer CO2 reductie. Omdat mensen eigenwijs waren en toch panelen kochten en dit gesubsidieerd werd zijn zonnepanelen nu goed betaalbaar en hebben ze een goed rendement. De verwachting is dat het met elektrische auto’s ook zo zal gaan. We moeten dus veel mensen aanmoedigen een elektrische auto te kopen, maar het zelf vooral nog even uitstellen.

Als laatste, niet onbelangrijk, de elektrische auto is een zegen voor onze drukke steden en dorpen. De motor maakt nauwelijks geluid en er is nauwelijks uitstoot van fijn stof en NOx op de locatie zelf.

 

Bronnen

 

 

 

Top 10 milieu: Elektrische auto, intermezzo 1 (afl. 8a)

In aflevering 0 heb ik de elektrische auto als voorbeeld gebruikt om te laten zien hoe ingewikkeld het is om milieuproblemen te analyseren en vervolgens te kijken naar wat een goede oplossing is. Dit is een mooi moment om hier nog eens een keer naar te kijken, is de elektrische auto nou milieuvriendelijker of niet? We lopen de lijn van de afgelopen 8 afleveringen beknopt door en gaan dan de cijfers bekijken:

  • Autoverkeer veroorzaakt een milieuprobleem. De auto met een verbrandingsmotor draagt bij aan alle drie de problemen die we kennen: verontreiniging (bijvoorbeeld luchtverontreiniging en geluid), uitputting (het gebruik van grondstoffen en brandstof) en aantasting (door de aanleg van wegen verandert het leefgebied van allerlei soorten, maar ook het winnen van grondstoffen draagt hier aan bij). We noemen dit milieuproblemen omdat het direct om onze eigen leefomgeving gaat en deze problemen door de mens veroorzaakt worden.
  • De auto met verbrandingsmotor wordt steeds beter, maar een deel van het probleem (vooral de uitstoot van CO2) wordt steeds groter omdat er wereldwijd steeds meer mensen komen die per persoon ook nog eens veel meer kilometers in een steeds luxere auto rijden. Willen we het probleem oplossen dan kunnen we aan drie knoppen draaien: minder mensen; minder (lux) gaan rijden; of een betere auto uitvinden (met minder milieuproblemen). Een combinatie kan natuurlijk ook.
  • De problemen die de auto veroorzaakt spelen op verschillende schaalniveaus. Klimaatverandering en uitputting van grondstoffen zijn mondiale problemen, geluid is vooral een lokaal probleem. De verandering van ecosystemen door versnippering zit daar tussenin.
  • De kern van het milieuprobleem dat de auto veroorzaakt is dat het de draagkracht van de aarde overschrijdt. Er wordt meer CO2 uitgestoten dan het systeem kan verwerken en we gebruiken meer grond- en brandstoffen dan het systeem aan kan maken.
  • Er is de afgelopen decennia op het gebied van de auto al veel bereikt. Motoren zijn voorzien van een katalysator, snelwegen zijn voorzien van geluidsschermen. Met de katalysator wordt een probleem bij de bron aangepakt, het geluidsscherm is een vorm van symptoombestrijding. Als je pech hebt en er is geen geluidsscherm, dan is het dus heel lawaaiig, daar doen die schermen een paar kilometer verderop niets aan. Een aanpak bij de bron (de motor van de auto) heeft voor geluid dus de voorkeur. Sowieso geldt dat we een probleem liever voorkomen (preventie) dan dat we iets aan de gevolgen doen.
  • Als we een betere auto uit willen vinden moeten we de auto van wieg tot graf bekijken. We moeten weten waar de meeste milieubelasting veroorzaakt wordt (productie, gebruik of afdanking). Vervolgens moeten we op zoek naar alternatieven die uiteindelijk leiden tot een duurzamere levensloop. Het sluiten van kringlopen is daarbij de sleutel, zowel de materiaal kringlopen als de energiekringloop willen we sluiten. Eventuele nieuwe technologieën kunnen we toetsen aan het voorzorgprincipe. Zijn we niet zeker dat een techniek geen nieuwe problemen oplevert, dan doen we het niet.

Hoe duurzaam is de elektrische auto

Het mooie is natuurlijk dat er al een alternatief is, de elektrische auto. We hoeven dus zelf geen nieuwe oplossing te bedenken maar kunnen de levensloop van de elektrische auto en de auto met verbrandingsmotor naast elkaar leggen. Belangrijk zijn de uitgangspunten die gebruikt worden. De auto’s moeten natuurlijk vergelijkbaar zijn, dus niet een Smart op benzine vergelijken met een elektrische Hummer (als die bestaat)*. Daarnaast moet je bepalen wat de levensduur is. In de Journal of Industrial Ecology (februari 2013) wordt een LCA beschreven die de elektrische auto met een diesel / benzine auto vergelijkt, dit artikel vormt de basis voor de rest van deze blog. In deze studie is de levensduur op 150.000 km gezet. Een belangrijke keuze, want hoe langer de levensduur hoe minder relevant de productie en afvalfase worden.
((Er is natuurlijk ook een andere benadering nodig. Je kunt er ook voor kiezen verschillende typen auto’s met elkaar te vergelijken, groot en klein, luxe en basic, elektrisch en op benzine etc. Dat zijn keuzes die je zelf maakt.))
We moeten natuurlijk naar alle milieuaspecten kijken maar dat wordt wat veel. We staan daarom wat uitgebreider stil bij de uitstoot van CO2 en bespreken daarna kort de andere aspecten.

Onderstaande figuur laat de CO2 uitstoot zien van verschillende typen auto’s. Hierbij is de slechtst presterende auto op 1,0 gezet en de andere zijn daar aan gerelateerd. De eerste 4 auto’s zijn elektrische auto’s (EV), de onderste twee auto’s met een verbrandingsmotor (ICEV). Bij de elektrische auto’s wordt onderscheid gemaakt in verschillende batterijtechnologieën (LI-NCM / Lithium Cobalt Mangane en Li-FePO4 / Lithium Iron Phosphate). Bij een elektrische auto maakt het nogal uit hoe de stroom opgewekt wordt. Uitgegaan wordt van drie scenario’s, Euro (de gemiddelde opwekking van elektriciteit in Europa, dus inclusief kernenergie, kolen, waterkracht etc.), NG (natural gas = aardgas) en C (Coal = steenkool). In principe zou je nu 6 varianten krijgen bij de elektrische auto, 2 type batterij maal 3 type opwekking, twee zijn door de auteurs achterwege gelaten. Bij de auto’s met verbrandingsmotoren wordt onderscheid gemaakt in diesel (D) en benzine (G).

 Het grijze blok staat voor de CO2 uitstoot bij de productie van de basis van de auto (zeg maar het frame, de wielen, de ramen etc.). Dit is voor alle auto’s gelijk. Dan zijn er wat kleinere blokken voor bijvoorbeeld de productie van de motor, hier zitten wel wat verschillende tussen de auto’s maar heel relevant is het niet. Het rode blok zien we alleen bij de elektrische auto’s en betreft de productie van de accu’s. Dit heeft een fors aandeel in de totale CO2 uitstoot. Het witte blok staat voor de CO2 uitstoot tijdens het gebruik. Hier scoren de meeste varianten van de elektrische auto beter dan dieselen benzine, alleen bij gebruik van kolenstroom scoort de elektrische auto slechter. Het laatste zwarte blokje staat voor de CO2 uitstoot bij afdanking en verwerking van de auto’s. Er is weinig verschil tussen de auto’s.

lca auto-02

Eerste conclusies:

  • Als we de CO2 uitstoot van een auto willen verminderen moeten we vooral naar het gebruik kijken (de CO2 uitstoot die ontstaat tijdens het rijden). Maar, we zien dat ook de productie van de auto en zeker ook de productie van de accu’s relevant zijn. We hebben het hier niet over een paar procent, maar bij de conventionele auto’s over ca 15% en bij de elektrische auto’s over 30% tot de helft.
  • De elektrische auto is beter in het gebruik, maar dat wordt voor een groot deel teniet gedaan door de extra belasting in de productiefase.
  • Het maakt nogal uit welke aanname je neemt voor de productie van elektriciteit. Bij kolenstroom valt de elektrische auto slechter uit, bij de overige gelijk of iets beter.
  • Het type accu dat in de auto zit doet weinig met de totale CO2 uitstoot.

Een belangrijk uitgangspunt bij elektrische auto’s is natuurlijk dat deze op termijn (of wellicht nu al) op duurzaam opgewekte elektriciteit gaan rijden. Als de CO2 productie van deze stroom op nul gesteld wordt houden we alleen de productie- en de afdankfase over. De elektrische auto valt dan, in ieder geval voor het thema klimaatverandering, een stuk beter uit. Ik kom hier op het eind op terug.

Naast klimaat nog 9 andere thema’s

In onderstaande figuur zijn alle tien de thema’s die de onderzoekers hebben onderzocht opgenomen. Over klimaat hebben we het al gehad. Er is een lastig punt bij deze studie, we zien de impact relatief ten opzichte van elkaar. Hierdoor kunnen we niet zien hoe relevant de verschillende thema’s zijn. Laat ik het zo zeggen, we weten dat het autoverkeer een forse bijdrage levert aan het klimaatprobleem, het is dus een relevant thema, alles wat beter kan is meegenomen. Ik weet echter niet hoe belangrijk autoverkeer is in relatie tot bijvoorbeeld toxiciteit voor de mens. Bij de studie zitten verschillende bijlagen, voor de liefhebbers voldoende stof om hier nog veel verder in te duiken. Uit die bijlage kan je de absolute milieuimpact (bijvoorbeeld de hoeveelheid toxische stoffen die vrijkomt) bepalen. Om daar wat mee te kunnen moeten we dan ook weer weten wat wereldwijd de uitstoot is uit alle bronnen, dan kunnen we de relevantie bepalen. Dat gaat voor nu echter veel te ver. Samengevat, een groot verschil in de grafiek zegt iets over de onderlinge verschillen, maar de relevantie is onduidelijk. We doen het met wat we hebben. Eerst de figuur (met wat toevoegingen van mij) daarna loop ik ze langs.

lca auto-01

  • Klimaatverandering; Weinig verschil, tenzij je alleen kolenstroom gebruikt.
  • Fijn stof. Ook weinig verschil, de elektrische auto scoort zelfs slechter (helemaal als je kolenstroom gebruikt). Het is belangrijk hier te kijken naar het vrijkomen van fijn stof tijdens de gebruiksfase. Dit veroorzaakt op dit moment nogal wat problemen in Nederlandse steden. Opvallend is dat bij gebruik van aardgas (relatief schone brandstof) de uitstoot van fijn stof tijdens de gebruiksfase fors lager is dan diesel of benzine (factor 3). Over de gehele levenscyclus is de elektrische auto op aardgasstroom echter nauwelijks beter.
  • Smog, hier scoort de elektrische auto wat beter, tenzij je kolenstroom gebruikt. Ook hier (m.u.v. kolenstroom) zit er veel winst in de gebruiksfase.
  • Toxiciteit, hier scoort de elektrische auto een stuk slechter, vooral door de productie van de accu’s, het zelfde zien we bij toxiciteit in water.
  • Bij toxiciteit op land is er weinig verschil.
  • Eutrofiëring in water, hier scoort de elektrische auto duidelijk slechter. Maar, dit is nou typisch zo’n thema waarbij ik me afvraag hoe groot het aandeel van onze auto’s is. (overigens eutrofiëring wil zeggen te veel voedingsstoffen in het water waardoor je te veel algengroei krijgt en een slechtere waterkwaliteit).
  • Uitputting grondstoffen, elektrische auto scoort slechter. Op zich is dit te verwachten, elektronica, accu’s, elektromotoren vragen veel koper en andere bijzondere metalen.
  • Uitputting fossiele brandstoffen, de elektrische auto scoort ca 30% beter.

Er komt niet een heel duidelijk beeld uit dat pleit voor de elektrische auto. Toch wordt op dit moment behoorlijk geïnvesteerd in dit alternatief. Dat komt natuurlijk door de veronderstelling dat elektrische auto’s op termijn op duurzame elektriciteit gaan rijden. In de gebruiksfase valt dan bij de elektrische auto een groot deel van de milieubelasting weg. Niet alles, want ook windmolens leiden tot CO2 (productiefase, transport etc.) en biomassa leidt tot fijn stof en uitstoot van allerlei andere stoffen. Maar toch, de witte balk zal bij veel thema’s voor de elektrische auto fors kleiner worden (kijk naar de witte balk voor auto’s op aardgasstroom, bij groene stroom zal deze nog kleiner worden). Toch blijft er dan nog een aantal thema’s over waarop de elektrische auto het minder goed doet dan de conventionele auto. Vooral op gebied van klimaat en uitputting energie doet de elektrische auto het beter. Maar dat is een open deur.

En nog meer thema’s

Naast de genoemde thema’s is er nog een aantal aspecten van belang waarop je auto’s zou moeten beoordelen. De twee belangrijkste zijn mijns inziens hinder en aantasting van gebieden. Zeker in het stedelijk gebied zullen elektrische auto’s minder hinder veroorzaken, bij lage snelheden is het geluid van de motor dominant. Bij hogere snelheden is het geluid van de banden belangrijker en zal het effect van de stille elektrische motor een stuk kleiner zijn.

Dan hebben we nog de aantasting van gebieden door doorsnijding met wegen en de enorme parkeerterreinen die nodig zijn. Hier lost de elektrische auto niets op en blijven de nadelen bestaan. Het heeft dus ook weinig zin op dit punt een vergelijking te maken.

Discussie

Ik ga geen antwoord geven op de vraag of de elektrische auto beter is dan de conventionele auto. Duidelijk is wel dat ook de elektrische auto een behoorlijke milieu-impact kent en dat deze impact afhankelijk is van de gebruikte stroom. Maar, er is wel wat discussie mogelijk over de resultaten van deze LCA. Let wel, ze zullen voor het moment waarop de studie gemaakt werd ongetwijfeld heel accuraat zijn, maar hoe zit dat over 5 of 10 jaar?

  • Ten eerste nog maar eens de productie van stroom. De productie van duurzame energie zal de komende jaren flink toenemen. Daarmee zal een groot deel van de milieubelasting in de gebruiksfase wegvallen.
  • Een tweede punt is de productie van de elektrische auto. Die staat nog in de kinderschoenen terwijl de diesel / benzine auto helemaal uitontwikkeld is. Je kunt verwachten dat met name de productie en recycling van accu’s de komende jaren verder geoptimaliseerd wordt, waardoor daar minder afval en emissies bij vrijkomen en minder energie nodig is.

Kunnen we nu een definitieve conclusie trekken? Ik vind het moeilijk. Mijn voorlopige conclusie is dat het in ieder geval niet heel dom is te investeren in elektrische auto’s, slechter zijn ze niet. Je zou elektrische auto’s kunnen verkopen met een energiecontract, groene stroom. Je zou elektrische auto’s kunnen bevoordelen (subsidie, belasting etc.) als de gebruiker aan kan tonen groene stroom te gebruiken. Kortom er zijn wel wat smaken te bedenken voor de elektrische auto waardoor deze nog wat beter uitvalt. Ik kom er na aflevering 9 op terug in een tweede deel van dit intermezzo.

 

 

Top 10 milieu: Oplossing kringlopen sluiten (afl. 8)

Mijn eerste baan was docent milieukunde aan een hogeschool. Eén van de vakken die ik samen met een collega gaf was milieu en bedrijf. Dit ging over schoner produceren. We lieten studenten aan het begin van het vak koffiezetten en precies bijhouden hoeveel grondstoffen daarvoor nodig waren, hoeveel energie je gebruikt en vervolgens hoeveel koffie en afval en emissies er overbleven. Op basis hiervan gingen we dan kijken hoe je het proces koffiezetten (als ware het een koffiefabriek) zou kunnen verbeteren. Hoe kan je zorgen voor minder afval en emissies en het gebruik van minder grondstoffen. Bijvoorbeeld door het water precies af te meten, precies genoeg koffie te zetten, goed op te letten dat je niet knoeit etc.

Verderop in het vak keken we ook naar producten. Hier kwam het koffiezetapparaat weer terug. Nu niet als voorbeeld van een fabriek maar als een product. We bespraken dan met studenten hoe je een milieuvriendelijker koffiezetapparaat zou kunnen maken. In eerste kwamen er dan vooral ideeën als gerecycled plastic gebruiken, misschien hout in plaats van plastic etc. Na een tijdje kwamen er ook andere ideeën die meer met het gebruik te maken hadden, bijvoorbeeld een metalen of plastic herbruikbaar filter. De grootste milieubelasting van een koffiezetapparaat zit echter niet in de materialen van het apparaat of in het filter maar in het elektriciteitsgebruik. En, dan vooral in elektriciteit die gebruikt wordt om de koffie warm te houden na het zetten. Hier is natuurlijk een heel eenvoudige oplossing voor, een koffiezetapparaat met thermoskan. Dit scheelt een enorme hoeveelheid energie en maakt het apparaat een stuk duurzamer.

De belangrijkste boodschap naar de studenten was dat je de milieubelasting / duurzaamheid van een product alleen kunt bepalen als je naar de gehele levensloop kijkt, van de winning van grondstoffen tot het ontstaan van afval aan het einde. Als je dus producent van koffiezetters bent en een milieuvriendelijke apparaat wilt produceren kan je beter iets doen aan het stroomgebruik in de gebruiksfase dan één of andere gerecyclede kunststof toepassen.

Voor het koffiezetapparaat hadden we ergens een grafische weergave van de milieubelasting gevonden die mooi in beeld brengt welk onderdeel en welke fase in de levensloop voor welke milieubelasting zorgt. Duidelijk is te zien dat de milieubelasting vooral in de gebruiksfase zit, het gebruik van elektriciteit en papieren filters springen eruit.

koffiezetter-01

Levencyclysanalyse (LCA)

De vraag is natuurlijk hoe je die milieubelasting bepaalt. Het begint bij het volgen van een product, waar komen de grondstoffen vandaan, hoeveel transport is er, welke bewerkingen vinden plaats, hoe is de productie, hoe wordt het gebruikt, hoeveel keer per dag (of jaar), hoe lang gaat het mee en wat gebeurt er als mensen het weggooien. Voor al deze fasen moet je in beeld brengen welke stoffen er vrijkomen, hoe schadelijk die zijn en wat eventuele andere effecten zijn zoals bijvoorbeeld ontbossing, geluidsoverlast, radioactieve straling, etc. Vervolgens moet je dat allemaal met elkaar gaan vergelijken. Hoe verhoudt de uitstoot van CO2 zich bijvoorbeeld tot geluidsoverlast, bodemverontreiniging of verontreiniging van het grondwater? Er zijn wel systemen bedacht om al deze verschillende factoren bij elkaar op te kunnen tellen. Maar, over het algemeen geeft een goed inzicht in alle milieuaspecten ook voldoende inzicht, zeker als het gericht is op het verbeteren van bestaande producten.

We noemen dit in beeld brengen van alle milieuaspecten een ‘levenscyclusanalyse’. In eerste instantie werd het vooral gedaan voor concrete producten zoals meubilair en een koffiezetapparaat. Later werd het ook veel toegepast voor het beoordelen van bouwmaterialen en diende het als input voor duurzaam bouwen beleid en bijvoorbeeld een methode als GPR. In principe kan je de methode gebruiken voor elke milieubelastende activiteit. Jje kunt bijvoorbeeld de milieubelasting van melk of vlees in beeld brengen maar ook van een reis of een symposium dat je organiseert. Het symposium is een aardig voorbeeld wat ook direct een dilemma laat zien. De milieubelasting die samenhangt met de verlichting, de koffie, het papier en nog zo wat zaken zijn duidelijk toe te rekenen aan het symposium. Maar, de milieubelasting die ontstaat doordat mensen naar een symposium gaan, reken je die ook mee? Met andere woorden wat zijn de systeemgrenzen?

Nog ingewikkelder wordt het als één proces tot meerdere producten leidt. Een koe levert melk maar levert ook vlees (bij een melkkoe zal dat veel gehakt zijn). Als je de milieubelasting van gehakt wilt weten moet je dus onder andere de milieubelasting van een koe weten (en dan nog allerlei stappen die daarna volgen om tot gehakt in de supermarkt te komen). Maar, je moet die milieubelasting vervolgens verdelen over de melk en het gehakt. Inmiddels zijn daar allerlei methoden voor ontwikkeld en is er redelijke consensus ontstaan hoe je de milieubelasting toerekent aan verschillende producten.

Van wieg tot graf en wieg tot wieg

De levenscyclusanalyse komt voort uit de wieg tot graf benadering, de gedachte dat je de milieuaspecten van begin tot eind moet volgen. De kritiek daarop is dat je er dan vanuit gaat dat een product wordt afgedankt. Als reactie daarop kwam de wieg tot wieg benadering wat weer leidde tot cradle tot cradle. Hierbij is het uitgangspunt dat je bij het ontwerp van een product al rekening houdt met de afvalfase. Je kunt een product dan zo ontwerpen dat onderdelen weer herbruikbaar zijn, dat materialen eenvoudig gescheiden kunnen worden of dat het hele product van natuurlijke materialen is gemaakt en gewoon op de composthoop gegooid kan worden.

Bij cradle to cradle is de gedachte dat alles wat je gebruikt deel moet uitmaken van een kringloop. Zo is er eigenlijk geen afval meer maar is afval automatisch een grondstof geworden. Het bijzondere van cradle to cradle is dat onderscheid gemaakt wordt tussen twee kringlopen. Als eerste de natuurlijke kringloop, je kan het bij wijze van spreken op de composthoop gooien en dan wordt het weer onderdeel van het natuurlijk systeem. Het afval is dan letterlijk voedsel geworden. Als tweede is er een technische kringloop voor allerlei materialen die door mensen zijn gemaakt of uit de aardkorst zijn verzameld zoals bijvoorbeeld metalen. Als je zorgt dat deze kringlopen goed functioneren dan is in principe ongelimiteerde groei mogelijk zo is de gedachte. Er zijn dan geen verliezen en dus ook geen verontreiniging.

Later kwam het concept van de circulaire economie op. Het is deels vergelijkbaar met cradle to cradle. Maar, hier wordt onderscheid gemaakt in veel meer kringlopen of beter gezegd loops. Er zijn kleine kringlopen waarin een product wordt schoongemaakt of gereviseerd en je hebt de grote kringlopen waarbij een product gedemonteerd wordt tot de oorspronkelijke materialen.

De kern van zowel LCA als cradle to cradle als circulaire economie is hetzelfde en is in 1989 al in het eerste nationaal milieubeleidsplan aan de orde gekomen. Het gaat erom dat je de levensloop van een product (of dienst) in zijn geheel moet beschouwen en dat je vervolgens de kringloop (of kringlopen) zoveel mogelijk moet sluiten. Niets meer, niets minder. Het is een belangrijk principe dat in mijn ogen ondergesneeuwd raakt doordat er steeds weer iemand komt die er een nieuw sausje overheen gooit en het een andere naam geeft. Dat sausje voegt elke keer wel wat toe, maar de verandering van naam is nergens voor nodig want de kern blijft hetzelfde. Hier heb ik me al eerder een keer over opgewonden dus dat ga ik hier niet nog een keer doen.

Elektrische auto

We begonnen deze serie in aflevering nul met een discussie over de elektrische auto. Nu we meer zicht hebben op de kern van milieuproblemen en de principes waar een oplossing aan moet voldoen is het tijd om weer eens naar de elektrische auto te kijken. Daarom in de volgende aflevering een intermezzo waarin we dit verder uitwerken.

Top 10 milieu: Basisprincipes oplossingen (afl. 7)

We worden overspoeld met oplossingen voor milieuproblemen, neem bijvoorbeeld de elektrische auto (hij komt nog terug). Zo’n oplossing moeten we eigenlijk kunnen toetsen, leidt dit echt tot een duurzamere wereld? Tot een absolute ontkoppeling? Aan welke criteria zou een oplossing moeten voldoen? Er zijn veel mensen die hier over nagedacht hebben. Er zijn ook al hele lijsten gemaakt met criteria. Een hele mooie is bijvoorbeeld van de “Natural Step”. Deze verwoordt een aantal principes waar we rekening mee moeten houden:

  • Niet meer en sneller stoffen uit de aarde in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
  • Niet meer en sneller chemische stoffen in het milieu brengen dan de natuur kan verwerken.
  • De natuur niet sneller afbreken dan de tijd die nodig is om te herstellen.
  • Geen dingen doen waardoor we mensen beperken in het vervullen van hun basisbehoeften.

Het is wel een mooi verhaal hoe deze principes tot stand zijn gekomen. Een Zweedse arts vond dat er te weinig eenduidigheid was over wat nou duurzaam was. Hij heeft 50 wetenschappers gevraagd en vervolgens alles samengevat in de bovenstaande principes. Ze zijn mooi geformuleerd maar tegelijkertijd ook wel wat abstract. Een ander punt, het gaat uit van een totale oplossing, 100% duurzaam. Maar wat doe je nu als iemand met een oplossing komt waarvan hij of zij beweert dat die beter is dan wat er is, bijvoorbeeld een elektrische auto? Waar kijken we dan naar? Door te kijken naar de successen en mislukkingen in het oplossen van milieuproblemen kunnen we ook een aantal criteria benoemen waar een oplossingen aan moet voldoen. Wat mij betreft zijn dat:

  • Als eerste een inkopper. De oplossing moet natuurlijk leiden tot minder verontreiniging, uitputting en aantasting. Wil het echt duurzaam zijn dan mogen verontreiniging en uitputting niet meer zijn dan het natuurlijk systeem gedurende lange tijd kan verwerken. De oplossing moet passen binnen de draagkracht van de aarde.
  • Het probleem moet niet verplaatst worden, niet naar een ander compartiment (bijvoorbeeld van water naar bodem) en niet naar een ander land. Maar ook niet naar een andere fase. Als een product milieuvriendelijk geproduceerd wordt maar aan het einde van de levensduur voor gevaarlijk afval zorgt schieten we er niet zo veel mee op.
  • De oplossing moet ook in de tijd duurzaam zijn. Een mooie oplossing die maar een paar jaar werkt (dan is het geld op of de alternatieve grondstof) is geen echte oplossing. Hierbij hoort wat mij betreft ook dat een oplossing opschaalbaar is. Een oplossing die alleen in een hele specifieke situatie of een enkele plek werkt is op zich natuurlijk niet verkeerd, maar zal weinig bijdragen aan het oplossen van de problematiek.

Er is in het verleden een heel scala aan principes bedacht die kunnen helpen bij het beoordelen van oplossingen. We lopen er een aantal langs.

Voorzorgsprincipe

Het voorzorgsprincipe zegt dat je dingen niet moet doen als niet onomstotelijk is aangetoond dat er geen negatieve gevolgen zijn. De bewijslast ligt daarmee bij degene die de ingreep wil doen (of al doet). Het voorzorgsprincipe wordt vaak als argument aangevoerd tegen genetische modificatie en de introductie van nieuwe chemische stoffen zoals bestrijdingsmiddelen. Maar ook bij het boren naar schaliegas is op basis van het voorzorgsprincipe besloten dit niet te doen. Als we in het verleden het voorzorgprincipe hadden toegepast hadden we veel kunnen voorkomen. Bijvoorbeeld als gevolg van het gebruik van bestrijdingsmiddelen (DDT) en asbest.

Het voorzorgsprincipe geeft een goede leidraad bij het nemen van beslissingen. Maar er is ook kritiek op. Voldoen aan het voorzorgsprincipe kan ook heel veel geld kosten, of tot schade elders leiden. Hoe maak je dan die afweging. Een voorbeeld waar we eerder over schreven, de hoogspanningsleidingen en de kans dat deze leukemie bij kinderen veroorzaken. Het is niet bewezen dat hoogspanningsleidingen leukemie veroorzaken, maar er is ook niet bewezen dat ze dat niet doen. Aanhangers van het voorzorgsprincipe zullen zeggen dat er geen nieuwe leidingen langs woonwijken mogen komen en we bestaande leidingen moeten verplaatsen. Dit kost echter veel geld waarmee je andere maatregelen kunt nemen die tot veel meer gezondheidswinst leiden, bijvoorbeeld op het gebied van voeding of verkeersveiligheid.

Ook de discussie over schaliegas komt zo in een ander daglicht. Je kunt er voor kiezen alle risico’s te mijden en niet naar schaliegas te boren. Feit is nu wel dat er dit jaar in Nederland relatief meer elektriciteit met kolen wordt opgewekt. De uitstoot van CO2 van kolencentrales is per kWh twee en half maal hoger dan de uitstoot van een gascentrale. Het voorzorgsprincipe zou dus ook kunnen zeggen dat we juist meer gas moeten gebruiken in plaats van kolen. Daarmee stoten we minder CO2 uit, dus moeten juist naar schaliegas boren.

Trias (energetica)

Een heel belangrijk begrip binnen duurzaamheid is de trias energetica. Het concept van de trias energetica werd eind jaren 70 aan de TU-Delft ontwikkeld. De trias energetica geeft een voorkeur aan voor het oplossen van het energieprobleem. Als eerste moeten we energie besparen. Immers alles Wat je niet gebruikt hoef je ook niet (duurzaam) op te wekken, het gaat dus om het verlagen van de vraag. Dit kan bijvoorbeeld door isolatie, zuinige apparaten, gedrag etc. Als tweede moeten we zoveel mogelijk energie uit duurzame bronnen gebruiken, zon, wind etc. Als derde moeten we zo verstandig mogelijk gebruik maken van energie uit fossiele energie. Dat laatste is voor mij lang een beetje cryptisch geweest. Want, ook duurzame energie moet je verstandig gebruiken en verstandig gebruiken is allereerst de vraag beperken, zo kom je in een cirkel. Later las ik andere invullingen van de derde stap. Je moet fossiele energie zo hoogwaardig mogelijk inzetten. Als je een hoge temperatuur nodig hebt, dan is fossiele energie heel handig. Vervolgens moet je daar het maximale uithalen, door de laagwaardige warmte die overblijft opnieuw te gebruiken en dit het liefst een aantal maal achter elkaar (cascades). Fossiele energie inzetten om een woning tot 20 graden te verwarmen is eigenlijk heel dom.

De belangrijkste waarde van de trias energetica is echter de eerste stap. Eerst de vraag verkleinen. Dit is in eerste instantie ook het goedkoopst, zeker als er nog weinig maatregelen genomen zijn. Het alternatief wordt dan vanzelf ook goedkoper, want je hebt er minder van nodig.

Het principe kan je ook op allerlei andere thema’s loslaten zoals bijvoorbeeld grondstoffen. 1. Gebruik zo min mogelijk, door preventie; 2. gebruik grondstoffen uit duurzame bronnen en 3. zorg ervoor dat niet hernieuwbare grondstoffen hergebruikt of gerecycled worden. Vooral de eerste stap is natuurlijk heel belangrijk bij bijvoorbeeld thema’s als mobiliteit en ruimtegebruik.

Aanpak bij de bron

Een ander principe dat vaak gehoord wordt is de aanpak bij de bron. Je kan dit op verschillende niveaus bekijken. Op het hoogste schaalniveau gaat dat om het aanpakken van het probleem waar het ontstaat. Dus in plaats van het vervuilde baggerslib dat in de haven van Rotterdam vrijkomt te verwerken moeten we de vervuilers aanpakken. De bedrijven die op de Rijn lozen moeten bijvoorbeeld een waterzuivering bouwen. Op een wat lager niveau speelt hetzelfde. In plaats van een waterzuivering te bouwen is het voor die bedrijven beter nog verder terug te gaan naar de bron en te kijken waarom de vervuiling eigenlijk ontstaat en maatregelen te nemen om het ontstaan van de vervuiling te voorkomen. We noemen dat preventie (zie hieronder).

Een aanpak bij de bron werkt ook dicht bij huis. Het scheiden van afval is thuis een stuk eenvoudiger dan bij de verwerker. We doen dat echter niet bij afvalwater. Een scheiding bij de bron op het toilet van ontlasting en urine zou enorm kunnen helpen bij het zuiveren van afvalwater. Uit urine kunnen nuttige stoffen gewonnen worden zoals stikstof en fosfaat. Als het verdunt is met water en gemengd met ontlasting wordt dat een stuk lastiger. Er zijn inmiddels systemen die een scheiding aan de bron mogelijk maken, maar of we dat ooit grootschalig gaan toepassen vraag ik me af.

Preventie

In de jaren 90 kwam afval- en emissiepreventie op. Dit was vooral een reactie op de end of pipe technologie waarmee de eerste milieuproblemen ‘opgelost’ worden. Gedachte was dat je een productieproces zo aanpast dat er minder energie wordt gebruikt, minder grondstoffen nodig zijn en minder afval en emissies ontstaan. De gedachte is natuurlijk dat je beter kunt voorkomen dat iets ontstaat dan dat je later de troep op moet ruimen. Bovendien is preventie vaak ook economisch aantrekkelijk. Om afval af te voeren moet betaald worden, maar eerder heb je al voor dit afval betaald bij de inkoop van grondstoffen. Met een beetje pech hebben deze grondstoffen ook nog eens een duur proces doorlopen om vervolgens als afval afgevoerd te worden. 20 jaar geleden spraken we over 5 preventietechnieken die je kan gebruiken om een proces te verbeteren. Ze zijn wellicht wat kort door de bocht en maar wel erg handig als een soort checklist. Ik heb ze gegoogled, maar blijkbaar zijn ze achterhaald of worden ze niet meer gebruikt, want er is niets te vinden. Dus een mooie gelegenheid om ze weer eens af te stoffen:

  • Andere grondstoffen gebruiken, grondstoffen gebruiken die leiden tot minder afval en emissies in het productie proces.
  • Een ander productieproces gebruiken. Voor veel vervuilende processen zijn alternatieven beschikbaar. Een mooi voorbeeld is de 3d printer die nu helemaal hot is. Hierbij ontstaat nauwelijks afval. Een ander voordeel is dat je een ‘print on demand’ service kunt starten en zo geen voorraden eindproduct nodig hebt. Een deel van de voorraad eindigt namelijk vaak als afval, doordat het niet verkocht wordt, beschadigd raakt in de opslag etc.
  • Netjes werken en optimaliseren. Alle machines netjes onderhouden en afstellen, zorgen dat er geen lekkages zijn, checklisten na lopen etc. Hier blijkt het hoogste rendement te halen, met een relatief kleine inspanning is een flinke winst te halen. Ik was laatst bij een workshop over energiebesparing op scholen en was verrast hoeveel energie een school bespaarde door een betere regeling van de thermostaat (vooral beter afgestemd op het gebruik van het gebouw).
  • Een ander product ontwikkelen dat schoner is in de productie.
  • Afvalstoffen opnieuw gebruiken in het proces.

Product en levenscyclus centraal

Preventie richt zich vooral op het interne proces binnen bedrijven. Echter daar vindt maar een deel van de milieubelasting plaats. Het kan nu gebeuren dat er in de fabriek weliswaar weinig afval en emissies ontstaan, het zegt nog niks over het winnen van de grondstoffen, het transport, het gebruik van producten en de afdanking aan het einde van de levensduur. Tegelijk met het werken aan afval- en emissiepreventie kwam de gedachte op dat je naar de hele levensloop van een product (of dienst) moet kijken om iets te kunnen zeggen over de milieuvriendelijkheid, we noemen dat ook wel een life cycle analysis (LCA) In de volgende aflevering gaan we daar verder op in.

Top 10 milieu: Milieubeleid (afl. 6)

Milieubeleid in Nederland is er al heel lang. In eerste instantie was het vooral gericht op gezondheid. Zo kwam er op steeds meer plekken riolering en rioolwaterzuiveringsinstallaties en werden de grootste luchtverontreinigingsproblemen aangepakt. Luchtverontreiniging was in de jaren 70 vooral een lokaal probleem. In de Rijnmond was de luchtkwaliteit zo slecht dat er in dat gebied maatregelen genomen moesten worden. Pas vanaf de jaren 80 richtte milieubeleid zich op een breder spectrum, bodemverontreiniging, afval, energie, zure regen en nog veel meer problemen kwamen op de agenda. Het eerste nationale milieubeleidsplan verscheen en was destijds wereldwijd een zeer vooruitstrevend plan. Zo wordt onder andere gesproken over integraal ketenbeheer. Je moet problemen bekijken in relatie tot de hele productie keten waar deze in horen. Dus het mestprobleem los je niet alleen op door naar de boer te kijken, maar door ook te kijken waar het veevoer vandaan komt, hoe het daar groeit, waar het vlees heen gaat etc. We gaan daar in aflevering 8 verder op in.

Wat is er bereikt

Tot de jaren 80 werden milieuproblemen erg sectoraal aangepakt. Als het water vies is maak je dat schoon, dan hoef je er verder niet meer naar te kijken. In aflevering 2 hebben we het gehad over de wet van behoud van ellende. Als je een waterprobleem oplost is de vervuiling nog niet weg, je houdt dan slib over dat je ergens moet storten of verbranden.

De laatste 30 jaar worden milieuproblemen voortvarender aangepakt, maar wat heeft dat nou opgeleverd? Kort door de bocht zou je dat voor de Nederlandse situatie als volgt kunnen schetsen:

  • Verontreiniging, heel veel problemen zijn fors verminderd. De uitstoot van industrie, verkeer, de verontreiniging van water en bodem, het is allemaal flink afgenomen. Maar, er zijn nog wel wat knelpunten. In het bijzonder de uitstoot van CO2 (veroorzaker klimaatverandering), die hebben we nog lang niet onder controle. We voldoen weliswaar redelijk aan de zelf gestelde doelen, maar de uitstoot is nauwelijks afgenomen. Ook hebben we te maken met historische vervuiling, vooral in de bodem.
  • Uitputting, hier is het milieubeleid veel minder succesvol geweest. We zijn er nauwelijks in geslaagd onze vraag naar energie, grondstoffen en zaken als vis en hout te verminderen.
  • Aantasting, hier is de afgelopen jaren veel aandacht voor geweest. Er is gewerkt aan de ecologische hoofdstructuur, watersystemen worden hersteld (bijvoorbeeld oude beeklopen) en er komen steeds meer faunapassages over of onder infrastructuur.

Er zijn dus successen, maar daar hoort wel een kanttekening bij. De uitstoot naar water en lucht is verminderd, daar hebben we in Nederland hard aan gewerkt. Maar, een deel van dit succes komt doordat vervuilende industrie verplaatst is naar het buitenland, bijvoorbeeld naar Azië. De wet van behoud van ellende lijkt dus nog steeds deels van kracht, alleen op een andere schaal. Hetzelfde geldt voor het probleem van aantasting, we werken er in Nederland hard aan. Maar, tegelijkertijd importeren we hout, vlees, palmolie, katoen, veevoer etc. uit gebieden waar de aantasting gewoon doorgaat. Het gaat te ver om te zeggen dat wij het probleem van aantasting verplaatst hebben. Ik durf wel te stellen dat dit probleem in Nederland kleiner wordt maar wereldwijd juist groter.

Successen en falen

Het is aardig nog even stil te staan bij het succes van het verminderen van waterverontreiniging. Eind jaren 60 is voor de industrie een heffing ingevoerd op lozingen naar het oppervlaktewater. De bedoeling was deze heffing te gebruiken voor het bouwen van nieuwe zuiveringsinstallaties. Ondernemers gingen echter rekenen en kwamen tot de conclusie dat het veel goedkoper was iets aan de oorzaak van de verontreiniging te doen. Ze gingen zelf een zuivering bouwen of paste het productieproces aan. Het laat goed zien hoe financiële prikkels kunnen helpen bij het oplossen van milieuproblemen. Toch is het bij heel veel andere vormen van verontreiniging niet gelukt een financiële prikkel in te voeren. Ondernemers voerden aan dat als dit alleen in Nederland zou gelden bedrijven uit ons land een slechtere concurrentiepositie zouden krijgen, ook dreigden bedrijven naar het buitenland te verhuizen.

Een ander groot succes is gehaald bij het verminderen van de uitstoot van stoffen die de ozonlaag aantasten. In 1985 werden hierover de eerste afspraken gemaakt, 10 jaar later was de uitstoot al met 75% afgenomen. Er is mijns inziens een aantal factoren dat dit succes mede bepaald heeft. Het probleem was heel urgent en een bedreiging voor de gezondheid, er waren goede alternatieven aanwezig voor de gebruikte stoffen en er werd een speciaal programma opgezet om ontwikkelingslanden te helpen bij het nemen van maatregelen.

In contrast hiermee staat de aanpak van de klimaatproblematiek. Er is natuurlijk wel een alternatief voor fossiele brandstoffen, maar dat is duur en vraagt veel tijd om te ontwikkelen. Daar komt bij dat de belangen van de gevestigde industrie enorm zijn. Economische groei ging in de twintigste eeuw gepaard met een enorme toename van het energiegebruik. Dit zien we nu ook in landen die zich nu snel ontwikkelen. Dit mondiale probleem kunnen we daarom alleen oplossen met een mondiale aanpak. Een ander punt is dat het nog even duren voor de effecten van klimaatverandering echt ernstig worden. Tot slot is er natuurlijk nog altijd een groep sceptici die het bestaan van het klimaatprobleem ontkent. Dit maakt dat de urgentie nog niet bij iedereen is doorgedrongen.

Doel van milieubeleid

Een belangrijke vraag is wat we nu precies willen bereiken met het milieubeleid. We willen natuurlijk dat de milieubelasting afneemt en binnen aanvaardbare grenzen blijft. Maar dat blijkt complex. Het begrip ontkoppeling speelt een belangrijke rol in deze discussie.

In aflevering 1 hebben we het gehad over de factoren die de ernst van milieuproblemen bepalen: het aantal mensen; het niveau van consumptie en de milieu-impact per eenheid consumptie. Het aantal mensen en het niveau van de consumptie zou je als de stand van de economie kunnen zien. Als je dan naar Nederland kijkt kan je succes op twee manieren bekijken. Als eerste als er absoluut gezien gewoon minder milieubelasting is, ongeacht wat de economie doet. Dat hebben we op een aantal fronten bereikt, bijvoorbeeld op gebied van waterverontreiniging. Een tweede manier is door de milieubelasting te relateren aan de stand van de economie. Als de milieubelasting minder snel groeit dan de economie (de consumptie), dan kan je dat ook als een succes beschouwen.

We spreken in dit kader over relatieve of absolute ontkoppeling van milieu en economie. Dit is drie jaar geleden al ter sprake gekomen toen we het boek van Tim Jackson bespraken (Welvaart zonder groei). Ik citeer maar even uit onze eerdere blog.

Jackson maakt onderscheid in relatieve en absolute ontkoppeling. Er is sprake van relatieve ontkoppeling als de milieubelasting per eenheid product afneemt, absolute ontkoppeling vindt plaats als bij economische groei de totale milieubelasting afneemt (dus economische groei, maar bijvoorbeeld minder uitstoot van CO2). Bij relatieve ontkoppeling kan als gevolg van een toename van de wereldbevolking en een toename van de consumptie de milieubelasting in absolute zin nog steeds stijgen, bij absolute ontkoppeling niet.

Hoe relatieve ontkoppeling werkt is mooi te zien bij het gebruik van energie. Jarenlang werden apparaten, woningen en auto’s zuiniger. Toch gebruikten we met elkaar meer energie. Er kwamen meer mensen, kleinere huishoudens en dus meer woningen, we gingen meer autorijden en vliegen en er kwamen meer apparaten in huis (die op zichzelf wel steeds zuiniger werden). Relatief gezien werd er steeds minder energie gebruikt. Heel veel mensen konden zich op de borst kloppen dat ze veel bereikt hadden (producenten, politici, ontwerpers etc.). In absolute zin nam het energiegebruik echter gewoon toe. De laatste jaren lijkt het energiegebruik bij huishoudens werkelijk minder te worden. Is er sprake van een trendbreuk, een absolute ontkoppeling, of heeft dit toch gewoon te maken met het feit dat het economisch tegen zit en de winters wat warmer zijn geweest? Over een jaar of 5 zullen we het weten.

Absolute ontkoppeling wil dus eigenlijk gewoon zeggen dat de belasting op het milieu afneemt ongeacht wat de economie of de bevolking doet. Bij groei of krimp, de milieubelasting moet afnemen. En, het spreekt bijna voor zich dat we moeten streven naar absolute ontkoppeling. Waarbij de randvoorwaarde is dat we de problemen niet naar een andere locatie verplaatsen.

Instrumenten

Om milieuproblemen aan te pakken kan de overheid verschillende instrumenten gebruiken:

  • Financiële instrumenten. Bijvoorbeeld een heffing, subsidie, belastingvoordeel etc.
  • Overreding, informatievoorziening, etc.
  • Juridische instrumenten. Verplichtingen (bijvoorbeeld een katalysator in auto’s) en verboden (bepaalde bestrijdingsmiddelen niet meer mogen gebruiken)

Financiële instrumenten zijn lastig in te zetten in een open economie als Nederland. Toch gebeurt het wel, de belastingvoordelen voor zuinige auto’s en allerlei subsidies en belastingvoordelen voor ondernemers zijn voorbeelden. Het liefst zou je natuurlijk alle externe milieukosten verdisconteren. Het principe is dan dat de vervuiler betaalt. Die kan de kosten vervolgens doorberekenen naar klanten. Producten worden zo duurder, de klant zal eerder voor duurzaam kiezen en duurzaam produceren wordt economisch interessant.

Communicatie spreekt voor zich. De gedachte is dat kennis over milieuproblemen leidt tot duurzaam handelen. Dat klopt deels, maar vaak zijn er allerlei excuses om toch voor de minder duurzame variant te kiezen. Lees het artikel over de spaarlamp er nog maar eens op na. Iedereen weet dat het beter is, zelfs dat het financieel aantrekkelijk is, toch werd de spaarlamp tot voor kort weinig gebruikt.

Juridische instrumenten lijken aantrekkelijk. Ook hier geldt dat dit in een open economie niet altijd even makkelijk is. Voor de echte excessen, de grote problemen, zijn scherpe normen gesteld, denk aan water, bodem en luchtkwaliteit. Maar eigenlijk wil je een stap verder gaan, bijvoorbeeld op het gebied van energiebesparing, het gebruik van grondstoffen etc. Regulering heeft in mijn ogen drie nadelen. Omdat het een regel is lijkt het per definitie niet aantrekkelijk, je doet het omdat het moet, niet omdat je er zelf wat aan hebt. Ten tweede, voor ondernemers die internationaal opereren leidt strenge regelgeving tot een mindere concurrentiepositie. Maar het belangrijkste is wellicht het derde punt, als je regels hebt moet je die ook handhaven. In de praktijk blijkt dat heel lastig, handhaving kost tijd en geld en vraagt een hoop expertise van de handhavers.

De overheid probeert daarom zoveel mogelijk met partijen in gesprek te gaan om vrijwillige afspraken te maken over vermindering van de milieubelasting. Ondernemers moeten zelf hun verantwoordelijkheid nemen om duurzamer te gaan produceren. Ik heb daar wel kritiek op, omdat er over het algemeen vrijwel geen sancties. De stok achter de deur is dat er op termijn regelgeving komt als partijen zich niet aan de afspraken houden. Het is echter wel begrijpelijk dat de overheid inzet op deze afspraken. In dit licht is het ook begrijpelijk dat de overheid enthousiast inspringt op initiatieven die door (een aantal) ondernemers wordt geïntroduceerd. We hebben het dan over ontwikkelingen als Cradle to Cradle en Circulaire Economie, hier komen we nog op terug.

Maar ongeacht de instrumenten die je inzet, de mislukkingen en successen van de afgelopen decennia, aan welke criteria moeten oplossingen eigenlijk voldoen? Hier gaan we in volgende aflevering op in.

Noot: Meer lezen over dit onderwerp, lees “Een halve eeuw milieu” van Egbert Tellegen.

Top 10 milieu: Basisprincipes ecologie (afl. 5)

Het leven op aarde is gebaseerd op energie en het rondpompen van mineralen en voedingstoffen. De energie is over het algemeen afkomstig van de zon en wordt door planten omgezet in voedingsstoffen die weer door andere planten, door dieren en door bacteriën en schimmels gebruikt worden. Iedereen kent nog wel de plaatjes van biologie van vroeger die een voedselpiramide lieten zien. Plant maakt bladeren, bladeren worden gegeten door rupsen en andere insecten, deze insecten worden gegeten door een kleine vogel, deze wordt gegeten door een grotere vogel die vervolgens door een vos verslonden wordt. Als de vos doodgaat wordt deze weer gegeten door aaseters en door insecten, bacteriën en schimmels weer verwerkt tot de basis bouwstenen. Wat in de plant zit gaat dus de hele voedselketen door. Ik kom hier op het einde nog even op terug.

Ideale omstandigheden

Nou is het zo dat niet alle planten en dieren overal voorkomen. Voor een deel is dat toeval. Ik denk dat pinguïns zich ook best thuis voelen op de Noordpool. Maar om daar te komen moeten ze eerst langs de evenaar, daar is het warm en daar houden pinguïns niet van. Zo heeft elke soort haar eigen voorkeuren, sommige hebben veel zonlicht nodig, andere doen het juist beter in de schaduw. Sommige houden van nat, andere van droog. Voor een groot deel bepalen dit soort natuurlijke omstandigheden (de milieukwaliteit) dus welke soorten in een gebied kunnen overleven en welke niet.

Elke soort heeft een bepaalde bandbreedte (range of tolerance) waarbinnen de omstandigheden kunnen variëren. Neem een willekeurige boom. Die heeft jaarlijks een bepaalde hoeveelheid water nodig. Is er te weinig en duurt dat te lang dan gaat de boom dood. Is het te nat, dan gaat de boom ook dood. Tussen die twee uitersten zal de boom overleven en er ergens ligt een optimum, een bepaalede hoeveelheid water waarbij de boom het uitstekend doet. Sommige soorten zijn zeer tolerant en kunnen tegen veel verschillende omstandigheden. Andere soorten hebben een lage tolerantie, bij kleine afwijkingen sterft een organisme. Het is niet zo verbazingwekkend dat soorten met een lage tolerantie over het algemeen eerder met uitsterven bedreigd zijn dan andere soorten.

Zo zijn er in Nederland veel planten die van een nitraatarme bodem houden. Door de landbouw, het wegverkeer en de industrie zit er steeds meer nitraat in de bodem. Planten die van nitraatarme bodems houden sterven daardoor uit. Planten die wel van nitraat houden (bijvoorbeeld brandnetels en grassen) komen steeds meer voor. Overigens is het niet zo dat alle planten dood gaan door te veel nitraat. Het is vaak zo dat andere planten het gewoon veel beter doen, ze groeien gewoon sneller en eisen daardoor alle ruimte op waardoor de planten die van nitraatarme bodems houden geen kans meer krijgen. Omdat elke plant weer eigen insecten en andere dieren aantrekt kan het verdwijnen van een soort meer gevolgen hebben dan alleen dat ene plantje. Hetzelfde verhaal gaat op voor dieren.

Verontreiniging

Door allerlei verontreiniging zoals genoemde nitraat hebben wij de omgeving van allerlei soorten flink veranderd. Waar hebben we het dan over? De beschikbaarheid van voedsel (stikstof en fosfaat), het doorzicht in water, de aanwezigheid van allerlei chemische stoffen (bijvoorbeeld allerlei olieproducten, bestrijdingsmiddelen en verbrandingsgassen als zwaveldioxide) en zware metalen. Afgeleid hiervan gaat het om factoren zoals bijvoorbeeld de hoeveelheid zuurstof in water. Over het algemeen zou je kunnen stellen dat de omstandigheden in de verschillende gebieden in Nederland steeds meer op elkaar gaan lijken. De zandgronden die voedselarm waren zijn dat nu niet meer waardoor de unieke soorten van die gebieden dreigen te verdwijnen. De wateren in Nederland zijn over het algemeen zeer voedselrijk geworden waardoor er nog maar een beperkt aantal soorten leeft. Overigens wordt dit probleem al sinds het begin van de jaren 90 onderkend en wordt er hard gewerkt om dit te herstellen en in de toekomst te voorkomen. Let ook op dat het hier vaak om ‘vervuiling’ met volstrekt natuurlijke stoffen gaat zoals bijvoorbeeld mest.

Op vuilnisbelten en ook op plekken waar chemisch afval is gestort groeien gewoon planten en leven ook dieren. Deze zijn blijkbaar zeer tolerant voor de stoffen die daar gestort zijn. Als het om het voorbestaan van het leven op aarde gaat hoeven we ons dus weinig zorgen te maken. Er zijn bijna altijd wel een paar soorten die onze verontreiniging weten te overleven. Maar net als bij verontreiniging met natuurlijke stoffen is er maar een beperkte groep die hier goed mee om kan gaan. De vraag is natuurlijk wel wat er met de andere soorten gebeurt en wat uiteindelijk de gevolgen voor de mens zijn.

Indicatoren

Ecologen kunnen soms lyrisch zijn over de aanwezigheid van een bepaalde soort, een raar slakje, een minuscule paddenstoel of een raar waterplantje. Het zijn soms soorten die je nauwelijks ziet, helemaal niet mooi zijn en vaak ook helemaal niet belangrijk zijn voor het voorbestaan van een ecosysteem. De soort is echter wel een aanwijzing dat de kwaliteit van de omgeving (van water, bodem en lucht) aan bepaalde criteria voldoet. We noemen deze soorten ‘indicatorsoorten’ ze zijn een indicatie voor een bepaalde milieukwaliteit, het zijn dus ook soorten met een zeer lage tolerantie. Overigens wil de afwezigheid van een indicatorsoort niet zeggen dat de milieukwaliteit niet aan de criteria voldoet, soms lukt het de soort gewoon niet om een bepaalde plek te bereiken, bijvoorbeeld een afgelegen vennetje. Meestal gebruiken we indicatororganismen om een goede milieukwaliteit te monitoren. Er zijn echter ook planten die het zeer goed doen op vervuilde gronden, ook dat zijn indicatorsoorten.

Limiterende factor

Naast de tolerantie is ook de ‘limiting factor’ van belang. Soorten kunnen heel tolerant zijn ten opzichte van allerlei factoren. Belangrijker is wellicht de vraag welke factor limiterend is, wat maakt nou dat een soort het niet meer goed doet? Als er één factor bij zit die heel kritisch luistert dan kan het gebeuren dat er van alles in de omgeving van een bepaalde soort verandert maar er niks gebeurt. De soort gaat het niet beter doen, maar ook niet slechter. Een kleine verandering in een kritische factor kan vervolgens fataal zijn of er juist voor zorgen dat de soort het opeens veel beter gaat doen. Kleine veranderingen (iets zouter, warmer, zuurstof armer etc.) kunnen dus grote gevolgen hebben.

Als voorbeeld gaan we kort in op Klimaatverandering. Dit gaat langzaam met kleine stapjes. Toch kunnen deze kleine veranderingen voor sommige soorten grote gevolgen hebben. Schelpdieren in de Waddenzee planten zich beter en massaler voort na een strenge winter. Wanneer door klimaatverandering de winters minder streng worden kan dit dus gevolgen hebben voor deze schelpdieren en daardoor weer voor allerlei soorten zoals vogels. Belangrijk bij klimaatverandering is ook de samenhang tussen soorten. Een koolmees legt haar eieren op het moment dat bij het uitkomen veel rupsen beschikbaar zijn. Als door klimaatverandering (een warm voorjaar) de rupsen er eerder zijn, dan worden de jongen te laat geboren en is er te weinig voedsel. Overigens blijkt dat de pimpelmees hier wel rekening mee houdt. Soorten die weinig eisen stellen aan hun voedsel en zich makkelijk verspreiden zullen uiteindelijk weinig last hebben van klimaatverandering.

De flexibiliteit van heel veel soorten en van hele ecosystemen heeft er voor gezorgd dat we heel lang het milieu konden vervuilen zonder ernstige gevolgen. Maar, als je daar te lang mee doorgaat kom je buiten de bandbreedte van een kritische factor en verdwijnt een bepaalde soort, met soms verstrekkende gevolgen. Hiermee zijn we weer een beetje terug bij aflevering 3, ‘waarom we milieuproblemen vaak niet zien’. In het vervolg van deze serie gaan we kijken naar het oplossen van milieuproblemen, eerst kijken we naar het milieubeleid van de afgelopen decennia, daarna komen er wat tools. Maar eerst nog even terug naar de voedselpiramide waar we het in het begin van dit artikel over hadden.

Ophoping van giftige stoffen

Sommige chemische stoffen (bijvoorbeeld DDT, PCB’s en zware metalen) worden nauwelijks afgebroken en blijven lang in het milieu aanwezig. Hierdoor hebben ze alle tijd om zich over grote gebieden verspreiden en is de kans dus groot dat ze ooit in de voedselketen opduiken. Hier hopen deze stoffen zich op. Ze worden niet zoals vetten en suikers gebruikt om te bewegen of een beest warm te houden. Ze blijven in het lichaam. De concentratie neemt hierdoor naar verloop van tijd toe en naarmate je hoger in de voedselpiramide komt wordt ook de concentratie steeds hoger. De concentratie in de vos is dus vele malen hoger dan in de plant of in de rups.

Ik heb me lang afgevraagd hoe het kan dat een stof die niet wordt afgebroken (blijkbaar nergens mee reageert) toch voor problemen zorgt. Als een stof ergens mee reageert is het niet moeilijk voor te stellen dat het schadelijk is (neem bijvoorbeeld zoutzuur). Maar wat als er geen reacties plaatsvinden?

Echte experts kennen het antwoord op deze vraag natuurlijk al heel lang. Ik vond het antwoord zo’n 15 jaar geleden in het boek “Our stolen future” uit 1996, hierin wordt een tweetal mechanismen uitgelegd (maar waarschijnlijk zijn er nog veel meer, dat weten de experts). Hormonen zorgen er in ons lichaam en in dat van dieren voor dat allerlei processen goed verlopen. Bij bijvoorbeeld de productie van eicellen en sperma zijn hormonen essentieel. Je moet je die hormonen voorstellen als een soort sleutels die in een slot gaan en het slot opendraaien. Daarna gaat het hormoon er weer uit en wordt afgebroken of zoekt een nieuw slotje. Nou zijn er chemische stoffen die erg op die hormonen lijken. Deze kunnen bijvoorbeeld een hormoon nadoen. Ze gaan ook naar zo’n slotje (deze sleutel past dus ook) en draait het slotje open of dicht. Er is nu dus iets veranderd, de stof gaat weer uit het slotje maar wordt in tegenstelling tot normale hormonen niet afgebroken. Deze stof kan dus eindeloos slotjes open blijven maken. Of omgekeerd juist allerlei slotjes op slot zetten. Het mag duidelijk zijn dat dat niet altijd gewenst is. Wat ook kan gebeuren is dat de stof in het slotje gaat zitten maar er niet meer uitgaat (een hormoonblokker). Vergelijk het met een kapotte sleutel. Het slotje kan dan niet meer gebruikt worden. De stof zelf is echter nog aanwezig, als het beest doodgaat komt de stof weer vrij en kan zo weer opnieuw in de voedselkringloop komen. Er is de laatste tijd veel discussie geweest over de vraag welke stoffen dit soort effecten veroorzaken. Zo zijn bijvoorbeeld weekmakers in kunststoffen verdacht. Sinds 2004 is het daarom verboden deze stoffen in kinderspeelgoed te verwerken.

Top 10 milieu: Basisprincipes materie en energie (afl. 4)

Verontreiniging en uitputting hebben vooral te maken met stoffen en energie. Stoffen zijn bijvoorbeeld ijzer, fosfaat, kolen, olie etc. Zeg maar alles wat we uit de aarde halen. Energie is wat complexer. Je zou kunnen zeggen dat het gebruik van energie op zich geen probleem is maar dat het vooral te maken heeft met de bij-effecten van het gebruik van energie. En dan hebben we het weer over verontreiniging en uitputting. Het winnen van fossiele brandstoffen en het omzetten hiervan in nuttige energie leidt tot een groot aantal milieuproblemen. Logisch dus dat er veel aandacht is voor energiebesparing want dat leidt direct tot minder uitputting en minder verontreiniging.

Voorraden en stromen

Als we het over stoffen hebben dan bedoel ik alle stoffen, dus bijvoorbeeld ijzer, goud, CO2, water, steenkool, aardgas, zware metalen, klei, zand, grond etc.

Een belangrijk onderscheid dat we maken bij stoffen zijn voorraden en stromen. IJzer, goud, aardgas en steenkool zijn voorbeelden van stoffen die afkomstig zijn uit een voorraad. Voor voorraden geldt, op is op. Als we alle olie uit de bodem hebben gehaald dan is ook echt alle olie op (voor zover je dat ooit zeker kunt weten). Voor stromen geldt dat deze steeds opnieuw worden aangevuld. Water en hout zijn hier voorbeelden van. Als het je zou lukken om al het water uit Nederland weg te halen (alle rivieren, sloten en meren staan droog) dan is dat na verloop van tijd weer helemaal aangevuld. Voor stromen geldt dat de hoeveelheid door de tijd fluctueert en dat ze in principe oneindig zijn. Er staat niet voor niets “in principe” want mensen kunnen deze stromen beïnvloeden. Hout is ook een stroom, maar als je alle bomen omkapt dan is er voorlopig geen hout meer en in sommige gebieden zullen die bomen ook nooit meer terug komen.

Ook voor energie kan je een onderscheid maken tussen stromen en voorraden. Energie uit voorraden is afkomstig van fossiele brandstoffen, energie uit stromen is afkomstig van de zon (een constante stroom van energie). Waterkracht, biomassa en windenergie zijn afgeleiden van zonne-energie.

Kringlopen en sinks

Tegenover voorraden en stromen staan kringlopen en sinks. Waar we bij voorraden en stromen kijken waar stoffen vandaan komen, kunnen we ook kijken waar deze stoffen heengaan. Als een stof opgenomen wordt in een kringloop dan kan je deze in principe ongestoord in het milieu lozen. Er zijn veel kringlopen voor allerlei verschillende stoffen. Zo heb je bijvoorbeeld de koolstofkringloop en de stikstofkringloop. In de stikstofkringloop ontstaan allerlei ingewikkelde moleculen zoals bijvoorbeeld eiwitten. Deze worden door planten gemaakt, uiteindelijke worden deze eiwitten weer afgebroken door schimmels en bacteriën en ontstaat weer stikstof. Daar tussen zitten allerlei stappen, bijvoorbeeld van dieren die planten eten en dieren die vervolgens dood gaan en verrotten.

Sinks zijn plekken waar stoffen zich ophopen. Dat zie je natuurlijk vooral bij stoffen die geen onderdeel zijn van een kringloop. Zware metalen hopen zich bijvoorbeeld op in slib dat vooral neerslaat in delta’s. Maar, ook stoffen die onderdeel uitmaken van een kringloop kunnen in een sink terecht komen. Als we het over de uitstoot van CO2 hebben dan is de atmosfeer een grote sink. CO2 wordt hier opgenomen waardoor de concentratie stijgt. Koolstof (onderdeel van CO2) maakt deel uit van een kringloop, maar een deel onttrekt zich hieraan waardoor er steeds meer CO2 in de atmosfeer komt. Je zou ook kunnen zeggen dat wij meer CO2 uitstoten dan binnen de kringloop verwerkt kan worden. Een andere sink is te vinden op de bodem van oceanen. In de landbouw wordt veel fosfaat gebruikt, dit spoelt voor een deel af naar rivieren, die dit weer naar zee transporteren. Het fosfaat wordt gebruikt door algen, vissen etc. Maar uiteindelijk komt een groot deel daarvan op de bodem van oceanen waar het zich ophoopt. Je zou kunnen zeggen dat stoffen in sinks zich onttrekken aan de kringlopen. Veel stoffen die mensen uit voorraden halen of zelf produceren zijn geen onderdeel van een kringloop. Zware metalen, allerlei chemische stoffen zoals dioxines, kunststoffen etc. maken geen onderdeel uit van een kringloop. Deze blijven daardoor lang in het milieu aanwezig en hopen zich vaak ergens op (in een sink). Heel actueel is bijvoorbeeld de grote hoeveelheid plastic die zich in bepaalde delen van de oceaan ophoopt. Stoffen kunnen zich ook in levende organismen ophopen, zoals bijvoorbeeld DDT in het vet van ijsberen.

Een groot deel van de milieuproblematiek is terug te voeren op het onvoldoende rekening houden met kringlopen. We halen er te veel uit en we produceren afval dat niet in een kringloop opgenomen kan worden. Concepten als cradle to cradle en circulaire economie proberen hier een oplossing voor te ontwikkeling. Maar daarover later meer.

Je zou denken dat stoffen die onderdeel zijn van een kringloop voor weinig problemen zorgen. Maar niets is minder waar. In het verleden waren er in Nederland grote problemen met het oppervlaktewater. Door lozingen was er weinig zuurstof beschikbaar waardoor er in dat water nauwelijks nog leven mogelijk was. Stinkende sloten en kanalen waren het gevolg. Maar, het ging hier om volstrekt natuurlijk stoffen afkomstig van de aardappel- en strokartonindustrie. Kringlopen kunnen dus allerlei afvalstoffen verwerken, maar overdaad schaadt en ergens is er een grens aan de verwerkingscapaciteit. In de volgende aflevering gaan we hier verder op in.

Behoud van massa / materie en energie

Kringlopen en sinks gaan over stoffen, materie. Materie gaan nooit verloren, koolstof blijft koolstof. Als wij kolen verbranden reageert dat met zuurstof en ontstaat CO2. De koolstof is er dus nog steeds maar heeft een andere vorm gekregen. Een vorm die voor mensen minder waardevol is. Met CO2 kunnen we eigenlijk niets. Dit geldt voor alle elementen, ijzer, fosfor, stikstof, zware metalen etc. Ze gaan nooit verloren maar door reacties met andere stoffen krijgen ze een andere vorm die meer of minder nuttig is. Grofweg zou je kunnen zeggen dat we voor stoffen die uit voorraden afkomstig zijn het volgende patroon volgen: 1. We halen ze uit de aarde; 2. We bewerken het waardoor de kwaliteit verbetert of de concentratie verhoogd wordt (bijvoorbeeld ijzer uit erts halen), hierdoor ontstaat een ruwe grondstof; 3. Hierbij ontstaan allerlei restproducten / afval die we dumpen; 4. We gebruiken de ruwe grondstof in allerlei producten (hierbij ontstaat opnieuw afval); 5. We danken de producten af, hierbij komt de oorspronkelijke stof weer terug in het milieu, maar de kwaliteit is dan zeer laag. Gelukkig besteden we in stap 5 steeds meer aandacht aan recycling.

Kijken we naar kunststof dan gaat het om 1. De winning van olie; 2. De verwerking van olie tot kunststof; 3. Daarbij ontstaat afval, komt CO2 vrij etc. 4. Van de kunststof maken we producten (pennen, kleding, apparaten, flessen etc.), daarbij gaat een deel van de kunststof verloren (afval); 5. De producten danken we af en de kunststof komt op allerlei plekken in het milieu, bijvoorbeeld in de vorm van kleine snippers in de oceaan. Met die kunststof kan je niet zoveel meer, het kost heel veel moeite om het te winnen en de kwaliteit is slecht. Materie blijft dus wel bestaan, maar de kwaliteit daarvan wordt steeds minder, of anders gezegd, wij mensen kunnen er steeds minder mee.

Hetzelfde geldt voor energie. Energie gaat niet verloren, dat zegt de wet van behoud van energie. Maar de kwaliteit van die energie wordt steeds minder. Neem bijvoorbeeld een huis. Als je dat huis verwarmt tot 20 graden en supergoed isoleert (zo goed dat er geen energie kan weglekken), dan zal dat huis altijd 20 graden blijven. De energie blijft in dat huis. Perfect isoleren is onmogelijk, er gaat altijd wat warmte verloren door een muur of door een kier. Nou ja verloren, die energie die is er nog steeds, alleen nu buiten de woning. Wat we vervolgens doen is precies zoveel energie toevoegen aan de woning als er uit verdwijnt, dan blijft het 20 graden. Je moet het vergelijken met een emmer met gaatjes. Hoe minder gaatjes en hoe kleiner, hoe minder water verloren gaat. Als je de emmer tot een bepaald niveau gevuld wilt houden moet je per seconde dus meer of minder water toe te voegen.

Maar wat gebeurt er nou met de energie die uit de woning verloren gaat (door al die kieren)? Die is er dus nog steeds, wet van behoud van energie, en zorgt ervoor dat het buiten ietsjes warmer wordt. Maar dit is natuurlijk zo weinig dat je het nooit kunt meten. De kwaliteit van deze energie is dus heel laag, je kunt er echt helemaal niets meer mee.

Uitsmeren over de aarde

Ik zie een groot deel van de milieuproblemen die we hebben als het uitsmeren van stoffen en energie over de aarde. De energie die verloren gaat in ons huis, bij het autorijden en bij industriële processen verdwijnt niet, maar raakt verspreid en dan heb je er niets meer aan. Hetzelfde geldt voor stoffen. Neem bijvoorbeeld zware metalen die we winnen voor de productie van batterijen en elektronica. Die komen van nature op een beperkt aantal plaatsen in relatief hoge concentraties voor. Op de meeste plekken zijn ze vrijwel afwezig. Wij mensen winnen deze metalen en verhogen de concentratie in industriële processen. Maar, ergens in de levensloop van een product gaat het mis. De metalen komen weer vrij en verspreiden zich over de aarde. Nu zijn deze metalen juist op heel veel plaatsen aanwezig, in lage concentraties. We kunnen ze nu niet meer terugwinnen, daarvoor zijn de concentraties te laag. Tegelijkertijd zijn deze lage concentraties op sommige plekken toch nog zo hoog dat ze voor problemen zorgen. Een ander voorbeeld is asbest. Dat is een natuurproduct en komt op enkele plaatsen in ertslagen voor. Als je het daar laat zitten heb je er geen last van. We zijn het echter op heel veel plekken gaan toepassen, nu vind je het overal en komt het bij brand ongecontroleerd vrij.

Top 10 milieu: Waarom we milieuproblemen niet zien (afl. 3)

Er is iets geks aan de hand. Milieuproblemen spelen in de omgeving van de mens en hebben een negatieve invloed op deze omgeving. Ze beperken dus onze mogelijkheden. Hoe kunnen ze dan ontstaan? Je zou verwachten dat bij ieder (potentieel) milieuprobleem een opstand uitbreekt.

Een eerste reden is natuurlijk dat we de ernst van een probleem onderschatten. Ik vergelijk het maar met een bureau vol rommel, ik heb daar zelf ook regelmatig last van. Eigenlijk heb je helemaal niet zo door dat het je belemmert en lijkt het probleem klein. Totdat je het bureau hebt opgeruimd en merkt hoe lekker dat werkt, het probleem was een stuk groter dan je dacht. Maar zoals het voorbeeld laat zien, dit is vrij universeel en niet specifiek voor milieuproblemen. Wat zijn dan specifieke mechanismen bij milieuproblemen?

Afwenteling

Een belangrijke reden dat we milieuproblemen niet zien is dat we te maken met afwenteling. Ik heb het al over tijd gehad. Een probleem als klimaatverandering wentelen we af in de tijd. Wij hebben nu een mooi leven met vliegreizen, autoritjes etc. Het probleem van overstromingen, oververhitting etc. daar hebben ze pas over 50 of 100 jaar mee te maken. We weten wel dat dit probleem speelt, maar wij, gewone mensen, merken er eigenlijk nog niets van. En omdat we er weinig van merken doen we er weinig aan. Het zijn vooral wetenschappers die ons er op wijzen.

Ook in ruimtelijke zin kan je heel goed afwentelen. Frankrijk loosde jarenlang zout in de Rijn, in Nederland hadden we daar last van en konden we het Rijnwater niet gebruiken voor de tuinbouw en als drinkwater. Nederland was natuurlijk boos. Maar, zelf deden we het ook en doen we het nog steeds. We halen graag producten uit landen waar de milieuregels minder streng zijn, zodat we er zelf geen last van hebben. Nederland is de laatste 20 jaar een stuk schoner geworden, voor een deel omdat we het probleem hebben verplaatst, vervuilende activiteiten vinden ergens anders plaats, we profiteren er wel van.

Draagkracht

Een andere reden is dat het milieu best wel wat kan hebben. Neem het probleem van de klimaatverandering. Het duurt heel lang voordat de concentratie aan CO2 in de atmosfeer zo hoog is dat we daar echt wat van merken. Dat komt als eerste natuurlijk omdat de aarde gewoon heel groot is. Je moet dus wel heel veel CO2 uitstoten wil de concentratie omhoog gaan. Daarnaast zijn er allerlei natuurlijk processen waardoor de toename van CO2 in de atmosfeer langzamer gaat. Bijvoorbeeld doordat een groot deel van de CO2 in de oceanen wordt opgenomen.

Zo gaat het ook met bodemverontreiniging. Als je bijvoorbeeld teveel mest op de bodem brengt dan zakt het teveel aan mest (nitraten) door de bodem naar het grondwater. Maar, dit gaat heel langzaam. Nitraat kan zich goed binden aan bodemdeeltjes en vooral in diepere bodemlagen is bijna geen nitraat aanwezig. Daar is dus veel ruimte om al dat nitraat te binden. Maar, als er jaren lang een teveel aan mest wordt opgebracht raakt de bodem verzadigd met nitraat en sijpelt het nitraat rechtstreeks het grondwater in. Het kan dus jaren duren voordat zo’n probleem zichtbaar wordt. Bij waterverontreiniging zien we iets vergelijkbaars daar zijn zelfs voorbeelden waarvan het systeem ineens omslaat van het een (met bepaalde soorten en helderheid van het water) naar het ander (met andere soorten).

De draagkracht van het milieu zorgt ervoor dat milieuproblemen maar heel langzaam zichtbaar worden. Zo raken we er langzaam aan gewend en zien we niet wat er om ons heen gebeurt. Waarschijnlijk ken je wel het syndroom van de gekookte kikker. Als je een kikker in een pan met koud water doet en langzaam verwarmt vindt hij dat heerlijk en blijft lekker zitten. Dat het langzaam te heet wordt heeft de kikker niet door. Als je een kikker in een pan met heet water gooit wil hij er zo snel mogelijk uit. Zo is het ook met een groot aantal milieuproblemen, ze ontstaan zo geleidelijk dat we het nauwelijks doorhebben. In tegenstelling tot de kikker hebben wij mensen vaak op het laatste moment wel door dat het misgaat. Waarmee ik niet wil zeggen dat we het dus maar gewoon moeten laten gebeuren. Als het bijna misgaat zijn de oplossingen over het algemeen erg duur.

Schijnbare oplossing

Afwenteling en draagkracht maken dat we in de loop der jaren talloze oplossingen voor milieuproblemen hebben bedacht die eigenlijk niet werkten.

De eerste milieumaatregelen in Nederland werden in het begin van de twintigste eeuw genomen. Deze maatregelen waren vooral gericht op de volksgezondheid. Er werd riolering aangelegd, maar het water werd ongezuiverd geloosd. Er kwamen schoorstenen zodat de luchtverontreiniging niet in de directe omgeving terechtkwam maar in een groter gebied. Als je verontreiniging maar genoeg verdunt (en dat is het effect van een hoge schoorsteen) dan merk je er in eerste instantie niets meer van. (Chemisch) afval werd simpelweg in de grond gestopt, daar merkte je niets van.

Maar, hiermee waren de problemen niet opgelost. Door het aanleggen van een riool ontstond een probleem op een andere plek. Nu was het milieu in de steden verbeterd, maar was het water buiten de stad verontreinigd, met alle gevolgen voor mensen die daar woonden, de landbouw, natuur etc. Ook het bouwen van hogere schoorstenen bleek geen oplossing. Verontreinigende stoffen slaan ergens anders neer en leiden daar tot problemen, zware metalen kwamen terecht op landbouwgrond en zwaveldioxide leidde tot het sterven van bossen. En, sommige stoffen hopen zich op bepaalde plekken op en komen uiteindelijk weer bij de mens terecht. Een voorbeeld hiervan zijn DDT en dioxine die via de voedselketen uiteindelijke weer op ons bord terecht komen.

In eerste instantie leken dit echter goede oplossingen. Het duurde bijvoorbeeld jaren voordat duidelijk werd dat de bossen te leiden hadden onder luchtverontreiniging. De bodemverontreiniging kwam ook pas jaren later weer in beeld.

Milieuproblemen

Tot zover het beschrijven van milieuproblemen. Kort samengevat, milieuproblemen:

  • Spelen in de omgeving van de mens en worden veroorzaakt door de mens.
  • We hebben er last van.
  • Zijn van alle tijden en spelen op alle schaalniveaus (van lokaal tot mondiaal).
  • Zien we vaak niet omdat we ze afwentelen, doordat ze geleidelijk ontstaan en doordat ze door de draagkracht van het milieu lang verborgen blijven.

In de volgende twee afleveringen gaan we wat meer in de basisprincipes achter milieuproblemen wroeten, daarna kijken we naar oplossingen.

Top 10 milieu: Indelen van milieuprobleem (afl. 2)

We gaan proberen milieuproblemen in te delen. Ik kan vooraf al verklappen, wat mij betreft voldoet geen enkele indeling. Het indelen van milieuproblemen is vooral handig omdat we zo meer te weten komen over de aard van milieuproblemen. Het zegt iets over de aspecten waar we op moeten letten. Als we te strak vasthouden aan allerlei indelingen lopen we het risico dat we van alles over het hoofd zien.

Een eerste indeling

In de vorige aflevering hebben we gezegd dat er sprake is van een milieuprobleem als er sprake is van aantasting van het milieu. Aantasting wordt vaak als algemene term gebruikt, maar ik vind het niet zo gelukkig gekozen ik had echter ook niet echt een alternatief paraat. Als we namelijk naar milieuproblemen kijken kunnen we die grofweg in drie soorten indelen:

  • Verontreiniging
  • Uitputting
  • Aantasting

Omdat iedereen wel aanvoelt wat we met een milieuprobleem bedoelen gebruiken we aantasting nu alleen nog maar als één van de categorieën van milieuproblemen en niet meer als algemene term (dat is gewoon ‘milieuprobleem’).

Bij verontreiniging voegen we iets toe aan onze omgeving waardoor de kwaliteit van de omgeving achteruit gaat. Dat kan van alles zijn, olie, afval, rioolwater, mest, radioactieve stoffen noem maar op. Het is hierbij niet van belang of deze stoffen van biologische oorsprong zijn (mest) of niet (dioxine). Kern van verontreinigingsproblemen is dat het natuurlijk systeem (inclusief de mens) niet meer goed kan functioneren door de aanwezigheid van bepaalde stoffen. Voor de mens kan dit bijvoorbeeld leiden tot gezondheidsproblemen, voor het natuurlijk systeem kan het leiden tot een afname van de biodiversiteit.

Bij uitputting halen we wat weg waardoor er op termijn minder beschikbaar is. Dat kan gaan om delfstoffen als olie, kolen en metalen, maar ook om natuurlijke stoffen als hout, vis, grondwater etc. Kern van uitputtingsproblemen is afname van de beschikbaarheid van grondstoffen.

Bij aantasting gaat het om verandering in het natuurlijk systeem waardoor dit anders gaat functioneren. Denk bijvoorbeeld aan ingrepen in het landschap zoals bijvoorbeeld het rechttrekken van beken. Hierdoor verandert de waterstroom, veranderen de oevers, wordt water sneller afgevoerd etc. Dit heeft allemaal weer gevolgen voor de omgeving van deze beek. Sommige soorten verdwijnen, er zal eerder sprake zijn van verdroging of juist van wateroverlast benedenstrooms. Een andere vorm van aantasting is bijvoorbeeld de aanleg van infrastructuur waardoor het leefgebied van soorten in tweeën wordt gedeeld wat uiteindelijk tot het verdwijnen van deze soort kan leiden. Als je het heel precies bekijkt wordt er bij aantasting vaak ook wel wat weggehaald of toegevoegd maar dat is niet de oorzaak van het probleem.

Deze indeling is best handig maar heeft ook wel wat beperkingen. Ten eerste heel praktisch, wat is geluidsoverlast voor probleem? Feitelijk voeg je iets toe, dus het is verontreiniging. Zelfde vraag voor risico’s, bijvoorbeeld door verwerking of transport van gevaarlijke stoffen. Maar daar kom je wel uit. Een tweede probleem is dat er vaak sprake is van een combinatie van problemen. Het rijden met een auto leidt tot verontreiniging maar veroorzaakt ook uitputting. En het kappen van bossen voor hout leidt tot uitputting maar ook tot aantasting.

Compartimenten

Als het gaat om verontreiniging dan zal die verontreiniging altijd in een bepaald compartiment aanwezig zijn. Tijdens mijn studie kon je bij het kiezen van een oriëntatie de keuze maken uit water, bodem en lucht. Sommige studenten (waaronder ik) vonden dat veel te beperkt. Milieuproblemen moet je integraal bekijken. Waterzuivering leidt tot baggerslib en waar laat je dat? Ergens op de bodem. Deze indeling werkt niet vonden wij. Maar, zo’n 25 jaar later moet ik erkennen dat er toch wel wat in deze oude indeling zit. Je kunt er lang over doorpraten maar verontreiniging bevindt zich altijd af in het water, de bodem of de lucht. Er is geen speld tussen te krijgen. En als je meer wilt weten over de ernst, de effecten etc. dan is het wel heel handig als je veel van deze systemen af weet. Ik weet er dus niet ze veel van maar heb gelukkig weer verstand van andere zaken.

Voor uitputting en aantasting gaat de indeling in water, bodem en lucht niet op. Daar komt ook het natuurlijk systeem om de hoek kijken. Natuurlijk kan je zeggen dat overbevissing zich afspeelt in het water en het rechttrekken van een beek in de bodem, maar dat is niet de kern van probleem. Het natuurlijk systeem zou je als vierde compartiment kunnen zien. Uitputting speelt dan vooral in bodem, water en het natuurlijk systeem. Aantasting speelt vooral in het natuurlijk systeem.

Waar bij water, bodem en lucht wel duidelijk is wat er mee bedoeld wordt moeten we dat bij het natuurlijk systeem nog wel even verhelderen. Bij het natuurlijk systeem gaat het als eerste om alles dat leeft (van micro-organisme tot olifant en van alg tot eikenboom). Maar daarmee hebben we nog niet het systeem te pakken. Bij het natuurlijk systeem gaat het ook om de relaties tussen al deze soorten. Maar wellicht nog belangrijker is de samenhang met het abiotische systeem. Daaronder valt bijvoorbeeld de opbouw van de bodem, het watersysteem (met haar dynamiek zoals getijden en wisselende afvoer van rivieren) en het reliëf.

Schaalniveaus

Een andere manier om naar milieuproblemen te kijken is door de ruimtelijke schaal als uitgangspunt te nemen. Sommige problemen spelen heel lokaal, mogelijk in één straat, of alleen in jouw tuin, andere problemen spelen juist in de hele wereld.

Een indeling die ik vroeger veel tegenkwam, maar tegenwoordig nauwelijks nog is die van lokaal, regionaal, nationaal, continentaal en mondiaal. Fluviaal werd daar nog wel eens aan toegevoegd, daarmee werd het schaalniveau van grote waterstromen bedoeld. Bijvoorbeeld het hele gebied dat afwatert op de Rijn. Die schaalniveaus zijn handig omdat ze iets zeggen over de schaal waarop je aan oplossingen moet werken. Bodemverontreiniging en geluidsoverlast zijn over het algemeen hele lokale problemen (ook al komen ze overal voor). Je moet dus ook op lokaal niveau naar een oplossing zoeken. Afbraak van de ozonlaag en klimaatverandering zijn juist mondiale problemen die je dus ook op mondiaal niveau moet oplossen.

Hiermee komt wel direct een aantal dilemma’s van deze indeling naar voren. Geluid is een lokaal probleem, maar als het het gevolg is van een snelweg, dan vraagt dat toch om een aanpak die het lokale niveau overstijgt. Klimaatverandering is een mondiaal probleem en vraagt om mondiaal beleid en regels. Voor het oplossen van het probleem zal uiteindelijk op lokaal niveau hard gewerkt moeten worden.

Een ander voorbeeld is het verontreinigde havenslib in Rotterdam. Eigenlijk een heel lokaal probleem. De oorzaak ligt echter honderden kilometers verderop in Duitsland en Frankrijk (en overigens ook in Nederland). Hiervoor is destijds het fluviale niveau bedacht.

Wat leren we hiervan? Bij een milieuprobleem moeten we dus altijd naar de schaal kijken. Daarbij gaat het om de schaal van het effect, de oorzaak maar ook de schaal waarop je het probleem moet aanpakken. Dat laatste leidt er overigens wel weer toe dat je de hele tijd naar elkaar kunt wijzen. “Het is een mondiaal probleem dus het heeft geen zin om er alleen iets aan te doen”. Of, “het is een lokaal probleem, dan moeten ze dat ook zelf oplossen, dat is hun eigen keuze”.

Tijdsschaal

Je kunt bij milieuproblemen ook kijken naar de tijdsschaal waarop ze spelen. Sommige effecten zijn heel acuut, bijvoorbeeld geluid. Andere kunnen juist heel sluipend zijn met effecten die pas op lange termijn zichtbaar zijn, bijvoorbeeld verontreiniging van het grondwater, uitputting en natuurlijk klimaatverandering. Hoe dat komt bespreken we in de volgende afleveringen. Bij tijd hoort ook dat de negatieve effecten niet direct verdwenen zijn als je maatregelen neemt. Sommige milieuproblemen ijlen lang na. Tot slot gaat het bij tijd ook om de vraag hoe snel je een oplossing kunt organiseren.

Hieronder een mindmap met de genoemde indelingen en enkele voorbeelden van milieuproblemen.

Milieuproblemen

Wet van behoud van ellende

Als laatste weer even terug naar water, bodem en lucht. Reden dat wij deze indeling maar niets vonden had ook te maken met de wet van behoud van ellende. Als je de bodem wilt saneren doe je dat bijvoorbeeld door deze met water te wassen, bij sommige bodemverontreiniging blaas je er warme lucht doorheen. Gevolg is dat de verontreiniging niet weg is maar verplaatst van de bodem naar de lucht of het water. Als je een proces hebt waarbij luchtverontreiniging ontstaat kan je een filter of gaswasser op een schoorsteen zetten. Ook hier, de verontreiniging is niet weg maar verplaatst naar afval (filter) of naar water. Dit wordt ook wel de wet van behoud van ellende genoemd. Als die vervuiling er eenmaal is ben je er dus niet zomaar vanaf. Inmiddels weten we beter en is hier meer aandacht voor. Sommige vervuiling kan je echt opruimen, bij bodemverontreiniging worden soms micro-organismen ingezet die de vervuiling letterlijk opeten. Ook is er veel meer aandacht voor preventie gekomen, het voorkomen van problemen in plaats van achteraf opruimen.