Tag archieven: piketty

Marc de Vos over extreme rijkdom (2: Van Hezewijk)

In de vorige blog is een analyse te vinden van het betoog van ‘Piketty-killer’ en Belgisch rechtsgeleerde Marc De Vos. Ik gaf aan dat ik de reactie van elite-deskundige Jos van Hezewijk op datzelfde interview hier ook zou posten. Jos en ik mailen af en toe over onderwerpen die ons beiden boeien. In dit specifieke geval (van het interview in de Volkskrant) gaf hij mij een uitgebreide reactie retour die ik van hem integraal mag overnemen.

Wat ik aan de reactie toevoeg is dat ik wederom een mindmap van de punten van Jos heb gemaakt. Ik heb daarbij dezelfde structuur van de eerdere mindmap aangehouden zodat beide blogs naast elkaar in dezelfde structuur gelezen kunnen worden.

Reactie van Jos van Hezewijk

Beste Rudy,

Volgens mij zit het betoog van De Vos vol tegenstrijdigheden.

  • De Vos kan wel denken dat tegenstelling arbeid – kapitaal niet
    meer van deze tijd is, maar Piketty heeft duidelijk aangetoond dat
    er een behoorlijk verschil zit tussen het rendement van kapitaal en
    arbeid. Ik vond het verschil overigens niet zo groot, hoewel het
    geaccumuleerd wel zwaarder gaat wegen en vooral, omdat relatief het
    meeste vermogen van arbeiders op gaat aan vaste lasten.
  • Hij vergist zich in de Forbeslijst, want daarop staan nu juist
    nauwelijks de Amerikaanse “erfenis miljonairs”, want die kunnen ze
    niet goed traceren en durven ze niet te publiceren. Ik schat dat
    dat evenals in NL 2/3 zou moeten zijn.
  • Zuckerberg en consorten zijn nu juist rijk geworden met gratis
    research en patenten van de Amerikaanse universiteiten en regering,
    hebben veelal kapitaal gemaakt met een strategie van oligopolie en
    stallen van kapitaal op belastingparadijzen. Bovendien hebben zij
    vooral de aandeelhoudende “erfenis rijken” rijker gemaakt. Dus het
    gaat wel degelijk om “erfenis miljonairs”. Verder is hoger inkomen
    altijd een kwestie van macht en heeft weinig te maken met
    verdienste.
  • Ik ben het overigens niet eens met Piketty dat het kapitaal
    vooral geërfd is. Dat is een domme masculiene benadering. Het is
    weliswaar dezelfde familienaam, maar er zijn iedere generatie 50%
    nieuwe genen van vrouwen ingekomen. Dus helemaal niet meer dezelfde
    familie. Bovendien verwateren die familiekapitalen door erfenissen,
    als ze al niet voortijdig ingepikt zijn door slimmere lieden of
    weggevallen door faillissementen.
  • Nu is het ook weer niet zoals De Vos stelt dat er veel goede
    ongelijkheid is, want de vermogens blijven wel voornamelijk in
    eenzelfde klasse. Waardoor voor velen er geen gelijke startpositie
    is.
  • Merkwaardig genoeg vindt hij wel dat iedereen in eenzelfde
    startpositie gebracht moet worden. Dat vind ik in principe ook,
    maat hij vergeet dat daarmee enorme kosten zijn gemoeid. Ik denk
    dat de budgetten van basisonderwijs verdriedubbeld moeten worden.
    Geen probleem overigens, want dat kunnen we zo bij het hoger
    onderwijs weghalen, want dat is vele malen minder rendabel. Maar ik
    denk niet dat ooit geld op tafel komt om de startpositie gelijk te
    maken.
  • Volgens mij doet zijn verhaal over tweeverdieners en scheidingen
    nauwelijks iets af aan de gezinsvergelijking. Het is eerder een
    uitwerking van welke gezinnen onderaan staan.
  • Met die vrouwenemancipatie gaat ie helemaal de fout in. Vroeger
    waren er gewoon bijna geen studentes.
  • Ik denk niet dat uit vrije wil hoogopgeleid trouwt met
    hoogopgeleid en laagopgeleid met laagopgeleid. Door niet gelijke
    startposities drijven ze al voor de huwelijksleeftijd volkomen uit
    elkaar.
  • Ik denk niet dat lager opgeleiden in staat zijn om hun kinderen
    een veel betere opvoeding te geven. Bovendien zal het niet zoveel
    lonen.
  • Hij gaat er ongefundeerd van uit dat intelligente mensen
    waardevoller zijn voor de samenleving. Hier komt dus de aap uit de
    mouw. Dit is nog nooit wetenschappelijk aangetoond. Integendeel zou
    ik zelfs zeggen onder verwijzing naar mijn essay over de
    verlichtingskerk. Het is gewoon machtsmisbruik.
  • Hij vergeet dat immigratie vooral ook heel slecht uitpakt voor de
    veel grotere groep van laagopgeleide autochtonen.
  • Cultuur is wel veel onderzoek naar gedaan, maar daar is men nooit
    goed uitgekomen. Maar belangrijk is dat Azië 2/3 van de
    wereldbevolking is en dus veel meer te bieden heeft, dat ze in
    cultuur enz. veel meer op blanken lijken en een 3x zo hoge
    startpositie heeft dan de Afrikanen. Overigens verdienen de Aziaten
    in de USA zelfs al meer dan de blanken.
  • Schulden hebben nu juist sterk in het voordeel van de
    kapitalisten gewerkt.
  • Als tijd je weinig oplevert dan neem je natuurlijk gemakkelijker
    vrije tijd.
  • Dat babyboomers meer hebben geprofiteerd en op kosten van latere
    generaties is nooit aangetoond en ook hier komen geen cijfers op
    tafel. Ook deze zogenaamde babyboomers uit de veertiger en
    vijftiger jaren hebben crises meegemaakt en zijn bovendien begonnen
    met een loon dat 1/3 was van de latere beginners op de
    arbeidsmarkt. Bovendien wordt steeds de demografische vergissing
    gemaakt dat in NL (en Ierland) de situatie geheel anders is dan
    elders. In NL zijn de meeste babyboomers geboren in de zestiger en
    zeventiger jaren. En tenslotte is van begin af aan om heel goede
    redenen afgesproken om de pensioenen deels te betalen uit de
    actuele premies. Anders zouden namelijk de premies 3x hoger moeten
    zijn. Dit kan wel een probleem worden als de economische groei
    structureel op een lager pitje komt te staan.

Groetjes, Jos

Mindmaps

Ik kom tot de volgende mindmap van de (meeste) punten die Jos opsomt. Voor de vergelijkbaarheid en consistentie herhaal ik daaronder ik de mindmap uit de eerdere blog.

ScreenShot001ScreenShot002

Het blijft jammer dat we hier geen volledige (onbetaalde) versie van de bron (auteur van het interview: Jonathan Witteman, VK 24 oktober 2015) mogen opnemen.

Rudy van Stratum

Marc de Vos over extreme rijkdom

Een paar weken geleden las ik een interview annex boekbespreking met Marc de Vos in de Volkskrant. Ik heb lang getwijfeld of ik hier een blog over zou schrijven. Waarom?

Boek niet gelezen

  • De auteur én het nieuwe boek zeiden me niets. Het nieuwe boek heet trouwens: Ongelijk maar fair. Niet een heel sterk argument besef ik me.
  • Ik heb het boek zelf niet gelezen, moet het dus puur doen met dat ene interview en wat ik zo kan vinden door wat te googlen.
  • Het hele interview uit de Volkskrant is dus mijn basis en ook daar kan ik niet vrij naar verwijzen (alleen bsb voor abonnees van de Volkskrant). U moet het dus doen met een klein kopje op de site van de Volkskrant.
  • Ik merk dat ik geen afgewogen oordeel heb over dit complexe onderwerp van (de voor- en nadelen van) extreme rijkdom.

Piketty-killer?

Waarom dan toch hier mijn kostbare tijd in steken?

  • Het interview triggert door de enorme grootspraak: forget Piketty! Deze econoom heeft het onderwerp dan wel op de agenda gezet maar snapt er eigenlijk maar weinig van. En zo’n uitspraak komt dan van een jurist. Misschien ook geen sterk argument maar ik vertel het maar eerlijk. Het woord ‘Piketty’ staat op mijn lijstje keywords waar ik op aan sla, zie eerdere blogs over Piketty op deze site (betreft een reeks van 6 blogs, laatste hier te lezen Piketty voor dummies deel 6).
  • De redenering zoals ik die in het interview lees heeft een vreemde kronkel. Het lijkt een beetje op wat ik enkele weken geleden schreef over de (vermeende) voordelen van recycling van je huisafval. Er lijkt een objectief betoog te worden opgezet maar op de een of andere manier bekruipt me het gevoel dat de standpunten vooraf al zijn ingenomen en dus de conclusie al op voorhand bekend is. Er lijkt sprake van een redeneertruc: er is sprake van een mythe (dat rijkdom erg is) en die moet worden ontmaskerd. Overigens is De Vos niet de enige die graag mythes ‘debunkt’, zie bijvoorbeeld ook de blogs over de mythe van de vrije markt.
  • Dus ach laat ik eens sober beginnen door een mindmap te maken van de opbouw van het betoog zoals ik het las. Wat zien we dan?
  • Ik heb Jos van Hezewijk, een elite-onderzoeker en expert op het gebied van macht en rijkdom, eens losjes gepolst: wat vind jij hier nu van? En ik kreeg per kerende post een epistel terug met de strekking dat er weinig van klopte wat die De Vos betreft. Aha, hier is dus wel wat aan de hand. Dat alleen al vormt stof voor een vervolg blog. Zo komen we ergens.

De mindmap

Dit is wat ik uit het interview haal:

ScreenShot002

Piketty heeft leuk werk gedaan door allerlei statistieken over armoede en rijkdom bij elkaar te plukken. Hij heeft het onderwerp daarmee op de agenda gezet. Chapeau. Maar hier had Piketty op moeten houden, de Piketty als politicus is minder geslaagd. Allerlei aanbevelingen (met name in de belastingsfeer) had hij beter achterwege kunnen laten. En sterker nog: het hele onderscheid tussen ‘arbeid’ en ‘kapitaal’ is niet meer van deze tijd. Dus ergens slaat deze Piketty de plank ook nog eens flink mis. Hij weet niet door te dringen tot de échte kern van het probleem door vast te houden aan deze verstofte tweedeling.

Oef. En aldus deze De Vos dus.

Goed, de man heeft onze aandacht! Laten we zijn redenering eens volgen. Superrijke mensen (zoals Mark Zuckerberg van Facebook) zijn vaak superharde werkers. Met andere woorden: – de rijkdom komt niet zomaar uit de lucht vallen, – heeft weinig te maken met ‘dood kapitaal’ dat door erfenis is verkregen, – deze vorm van ongelijkheid is productief (voor de maatschappij) en daarmee een verdienste. Ondernemerschap loont! Achterliggende waarde: ongelijkheid door veel inspanning (van jezelf) en verdienste (voor de maatschappij) is prima.

Het volgende argument heb ik het ‘rotte appels’ argument genoemd in de mindmap. Ja, misschien is er dan wel sprake van ‘foute rijken’ (rijken dus die niet voor hun geld hebben gewerkt, rijken die hun rijkdom niet ten nutte maken aan het grotere geheel) maar dat zijn de rotte appels, dat zijn de uitzonderingen. Het allergrootste deel van de rijken der aarde is te herleiden tot een goede benutting van verschillen in menselijk talent. Achterliggende waarde: menselijk talent mag beloond worden, ongelijkheid (in beloning, vermogen etc) die te herleiden is tot verschil in menselijk talent is goed.

Dan komt een argument van een andere orde. Dit argument heeft het karakter van een systeembeschrijving. De kern van dit argument is: of je ongelijkheid nu leuk vindt of niet, het zit als het ware in ons (economische, sociale) systeem ingebakken. Het argument heeft twee subtakken. Succesvolle mensen (hoge opleiding, goede banen, geld, vermogen, uiterlijk, status etc) zoeken elkaar op en trouwen met elkaar. Zo krijgen deze mensen door een betere opvoeding en meer scholing bijna automatisch meer succesvolle en daarmee rijkere kinderen die weer trouwen met … etcetera. Verschillen in rijkdom ontstaan zo dus door vrijwillige dagelijkse keuzes van burgers. En, misschien zijn we onszelf daar niet van bewust, de immigratie van nieuwkomers in onze maatschappij betekent import van ongelijkheid. Immigranten stromen in de regel in aan de onderkant, ontvangen lagere lonen, zitten vaker in een uitkering, allemaal elementen die bijdragen aan de rekensommen van Piketty.

En dan is er nog een groep rijken die aan de foute kant van de streep staat: de generatie babyboomers. Maar dit is een historisch incident, een samenloop van omstandigheden, geen structureel fenomeen. Door een lange tijd zonder oorlog, de uitvinding en verspreiding van een aantal technische vindingen, de opkomst van massaproductie en globalisering, heeft met name de generatie babyboomers een ongekende welvaart en rijkdom mogen ontvangen die niet per se is te herleiden tot eigen verdiensten.

Dan (eindelijk) naar de oplossing. De oplossing is niet om rijkdom zwaarder te belasten (zoals Piketty voorstelt). Want? Daarmee gooi je de kracht van ongelijkheid door verdienste voor een deel weg? Het antwoord (als we er al vanaf willen) moeten we zoeken in het verminderen van de verschillen in startkwalificaties. Want het kan niet zo zijn dat rijkdom een kwestie van predestinatie wordt en dat daarmee (wel) menselijke talenten niet tot wasdom komen. De redenering hier loopt vooral via de lijn van de opvoeding en opleiding. Laag geschoolde ouders voeden hun kinderen anders op dan hoogopgeleide ouders (minder lezen, minder uitleggen, minder praten). Dus kinderen van laaggeschoolde ouders beginnen al met een achterstand. De oplossing is dus in een vroeg stadium oog te hebben voor deze verschillen. Niet afstraffen van succes (meer belasting), maar belonen en prikkelen om verschillen in de start te voorkomen.

Eerste evaluatie

Zoals gezegd, ik ben nog niet toe aan een afgewogen oordeel, daarvoor is de zaak gewoon te complex. Aan de hand van de punten van Jos van Hezewijk voorzien we de verschillende armen in de mindmap van commentaar (volgende blog).

Ik wil in dit (vroege) stadium wel drie meer algemene zaken kwijt die me opvallen:

  1. De indruk die bij mij achterblijft is die van een doelredenering. Auteur is het heftig oneens met Piketty en daar moet iets bestreden worden. Rijkdom is zo verkeerd nog niet. Vervolgens worden er argumenten gezocht die dat gevoel moeten onderbouwen. In een interview kun je niet verwachten dat er feitenmateriaal wordt getoond, dus wellicht is er in het boek zelf meer achtergrond en motivatie te vinden. Maar meer principieel voor mij is een houding van nieuwsgierigheid en openheid om iets uit te zoeken (die ontbreekt). Volgens mij heeft (extreme) rijkdom en armoede voordelen én nadelen. Als econoom ben ik geïnteresseerd in de vraag wat de optimale mate van ongelijkheid is (om (in te vullen …. als doel) te bereiken).
  2. Er lijkt sprake van intrinsieke inconsistenties in de opzet van het betoog. Prima, laten we nu eens veronderstellen dat je niet zomaar rijk wordt door een (onverdiende) erfenis. Dus dat je extreem rijk wordt door daar heel hard voor te werken (en veel toe te voegen aan de maatschappij). Maar dan is het toch zo dat die rijkdom dáárna wel naar iemand toe gaat? Dus los van de verdienste? Dat kan toch niet anders? En hoe zit het met de basisstelling van Piketty dat vermogen een hoger rendement oplevert dan de economie als geheel (de groei van het nationale product of inkomen) kan waarmaken? Als je met andere woorden eenmaal een hoog vermogen hebt opgebouwd (door hard te werken, sober te leven, etc) dan zal dat vermogen automatisch harder groeien dan de groei van het totale inkomen. Dus ook als rijkdom verdiend is en nuttig/productief, treden er daarna mechanismen in werking die extremen bevorderen.
  3. Dan de oplossing. Er wordt maar één oplossingsrichting aangedragen (waarbij een andere oplossingsrichting niet mag, dat zat immers op voorhand in de stelling opgesloten). Ik had gehoopt op nog wat alternatieven in de oplossingssfeer. Maar ook hier lijkt er meer aan de hand. Stilzwijgend ligt er aan de redenering een hele belangrijke (en wat mij betreft ongetoetste) aanname ten grondslag: meer opleiding = meer inkomen = meer verdienste. Ja logisch dat de oplossing dan behelst: minder ongelijkheid -> betekent meer inkomsten voor de minder rijken -> betekent meer opleiding voor de minder rijken. De oplossing zat dus al in een heel vroeg stadium in de hoed van de goochelaar verstopt.

Kijken we zo eens terug op het verhaal dan krijg je:

  • Rijkdom is helemaal niet zo verkeerd. Menselijk talent dient beloond te worden, goed voor het individu, goed voor de samenleving.
  • Tja, soms valt er een appel of een generatie buiten de boot, shit happens.
  • Dus we willen helemaal niet af van die ongelijkheid, zeker niet door de belasting te verhogen (straf).
  • Wil je er dan toch vanaf bedenk dan dat ongelijkheid ingebakken zit in het systeem (rijken zoeken elkaar op, immigranten aan de onderkant).
  • Voor de diehards die hier nog geen genoegen mee nemen: rijkdom zit in opleiding, dus investeer in meer/betere opleiding en opvoeding aan de onderkant.

Dus de conclusie van de auteur staat al op voorhand vast: ongelijkheid zit in het systeem en is zo gek nog niet. Oplossingen zijn dan ook helemaal niet nodig. De boodschap is vooral: geen hogere belastingen. Maar het sprookje moet toch een leuk einde hebben, dus vooruit dan maar een oplossing bedacht. En die oplossing volgt 1-op-1 uit de impliciete aanname van ‘meer opleiding = hogere verdienste = meer rijkdom’. Dus zowel de conclusie als de oplossing waren op voorhand bekend.

Van een Piketty-killer had ik meer verwacht. Maar misschien zat ook deze conclusie al ingebakken in mijn betoog. Ik hoor het wel.

Rudy van Stratum

 

Ondeugd (1): met marketing kom je niet op de maan

In de vorige twee blogs ging het over de ‘sparen = ondeugd’ these van Robin Fransman. Ik heb dat omgezet naar de ‘slimme financierings’ – taal door de oplossing die Fransman voorstelt ‘sparen in natura’ te noemen.

Hoewel ik de analyse van Fransman prima kan volgen (en ook deel) is mijn eindconclusie toch: sparen is géén ondeugd omdat het ervan afhangt hoe je spaart. Sparen is een essentieel en onmisbaar onderdeel van je levensplanning en dus ook van je welbevinden in de tijd. Niet sparen als zodanig is het probleem maar sparen zoals we dat nu doen (laat ik voor het gemak maar zeggen: ‘sparen van bovenaf’, dus via grote instituties als pensioenfondsen en banken/hypotheekverstrekkers).

Ik eindigde met de vraag: als sparen dan niet de échte ondeugd is, wat is dan wél de ondeugd? Het zal toeval zijn maar in diezelfde dagen dat ik de blogs tikte kwam ik een interessante bijdrage tegen van Michael Hanlon. Ik pak dat verhaal als opstapje voor deze blog.

Gebrek aan groei

Ik stelde al dat de aanname van ‘geen economische groei’ cruciaal is om de analyse van Fransman te kunnen delen. Je zou dus al simpel kunnen zeggen dat het gebrek aan echte economische groei de ondeugd is van de problemen waar we nu tegenaan lopen. Als er groei is dan is de opbouw van schulden (als spiegelbeeld van sparen) geen probleem omdat die schulden makkelijk terug kunnen worden betaald.

Maar over wat voor groei hebben we het dan? Je kunt ook stellen dat groei juist het probleem is. Alsmaar elk jaar een paar procent groeien dat stuit ook op problemen. Je loopt op den duur tegen de grenzen van het systeem en de eindigheid van grondstoffen. Althans die strekking hebben de betogen van Piketty en Jackson.

We hebben het over groei die gedreven wordt door innovaties zoals verbeteringen in mondiale voedselproductie, energie-opwekking, ziekte-bestrijding, huisvesting etc.En dat is nu precies waar het artikel dat ik tegenkwam over gaat.

Jaren 1945-1971: een kwarteeuw échte innovaties

Vooraf: ik baseer me hier simpelweg op de gevonden bron en heb geen eigen onderzoek gedaan. Ik heb de redenering van Hanlon in een mindmap gezet.

De stelling is dat er van 1945 tot 1971 een gouden kwart-eeuw van unieke innovaties heeft plaats gevonden. De bijbehorende stelling is dat er nadien (dus van 1971 tot nu) niet of nauwelijks fundamentele nieuwe ontdekkingen zijn gedaan en dat dus de belangrijkste reden is dat we nu geen groei meer meemaken. Maar eerst dus die gouden kwart-eeuw.

ScreenShot437Hanlon noemt vele voorbeelden van groei-drijvende innovaties uit deze periode. De computer, internet, de pil, zie de mindmap. Maar vooral de analyse van hoe die groei mogelijk was, is interessant. Het gaat om een mix van oorlog / wederopbouw (de tweede wereldoorlog maar ook de koude oorlog) in combinatie met de gezamenlijke wil (solidariteit, al dan niet afgedwongen) en publiek-gefinancierde programma’s én goedkope arbeid (bevolkingsgroei, loonmatiging) en goedkope energie.

‘De eerste man op de maan’ is een mooie metafoor van dit verhaal. Het min of meer gedwongen opzetten van grootschalige investeringsprogramma’s leverde nieuwe en ongekende innovaties op waar nog jarenlang op geteerd kan worden.

Jaren 1971-heden: nauwelijks meer échte innovaties

Interessanter is de tegenbewering: nadien zijn die innovaties niet meer van de grond gekomen. Ja, we hebben nu de iPhone 6 en ja we leven nu langer door een betere stand van de medische wetenschap. Maar al die technieken waren in beginsel al aanwezig vóór 1970. Echte doorbraken zijn uitgebleven. Laten we eens aannemen dat er inderdaad minder wezenlijk is geïnnoveerd. Hoe komt dat dan?

Ik verwijs weer naar de mindmap:

ScreenShot438We zijn rijker dan ooit, dus gebrek aan middelen kan het probleem niet zijn. Misschien is dat meteen een deel van het antwoord. We zijn rijker en de ‘sense of urgency’ om iets op te offeren (om verder te komen) is minder. Hoewel Hanlon die term niet gebruikt, denk ik aan ‘loss aversion’: je bent gewend aan je nieuwe welvaart en het is psychologisch lastig daar (eventueel) afstand van te doen.

En iets wat daar op lijkt speelt mogelijk een rol: zero risk bias (ook niet letterlijk zo genoemd door Hanlon overigens). We hebben er heel veel geld voor over risico’s uit te sluiten. Kern-energie is om die reden van het programma gehaald. Het testen van nieuwe medicijnen moet aan uitgebreide protocollen voldoen, wellicht dat fantastische nieuwe medicijnen het om die reden niet gehaald hebben. Eerder schreven we al een blog over de enorme kosten die we bereid zijn te maken voor het nog veiliger maken van tunnels.

Een andere interessante verklaring is dat er ergens een collectief geloof is ontstaan dat de markt (de ondernemer) de beste plek is om innovatie te laten ontstaan. De overheid kan alleen maar volgen en/of geld verbrassen (maakt mensen lui etc). Grote historische innovaties (zo is hier de stelling) hebben hun roots in grote publiek-gefinancierde programma’s. Historisch kun je de grote innovaties op een rij zetten en de publieke bijdrage daaraan empirisch meten (die studies zijn er ook wel, maar nu niet erbij gepakt).

Het lijkt dan wel zo voor de hand te liggen om ondernemers innovatie-kracht toe te dichten, maar innovatie heeft in de economische theorie nauwelijks een plek. Een rationele ondernemer (volgens de boekjes) wil met minimale middelen een maximaal resultaat. Het liefst heeft een ondernemer een monopoliepositie en kan hij jaren lang de vruchten van zijn voordeel plukken (zie overigens het wrange verhaal van een grote medicijnen-fabrikant die het monopolie heeft op een medicijn dat vele levens kan redden). Innovatie is pas aan de orde vanuit het besef dat niets doen op termijn zijn business in gevaar kan brengen. Oftewel: liever geen innovatie, liever geen risico, alleen als het niet anders kan.

Misschien is het daarom dat we steeds meer geld uitgeven aan reclame en aan relatief kleine cosmetische veranderingen in al bestaande technologieën? Maar met marketing krijg je geen man op de maan ….

Samenvattend: sparen is geen ondeugd maar het gebrek aan innoverend vermogen (of een teveel aan marketing) is dat wel.

Rudy van Stratum

échte innovatie

Piketty for (not-so?) dummies (6)

Tenslotte als nabrander en om het af te leren een (halfslachtige …) poging om de onverklaarde grootheden in het model van Piketty van een theoretisch fundament te voorzien. Piketty had als onverklaarde grootheden: de groeivoet van de economie (g), de spaarquote (s) en de vergoeding op kapitaal (r).

Als op termijn het aandeel van kapitaal in het totaal verdiende inkomen erg groot wordt (met daarbij een hoog vermogen en hoge voorraad kapitaal) dan lijkt het minder waarschijnlijk dat de rentevoet hoog blijft (afnemende opbrengsten van kapitaal als de voorraad groter en groter wordt, uitputting van innovatieve mogelijkheden). Ik heb daarom een eigen modelletje gemaakt die deze variabelen wel opneemt zonder daarbij al te veel van het originele modelletje van Piketty af te wijken.

Het model van Piketty luidt (herhaling uit vorige blog):

ScreenShot211

Aanpassing aan model Piketty

Ik introduceer een productiefunctie die weergeeft dat je met een bepaalde hoeveelheid arbeid en een hoeveelheid kapitaal maximaal Y goederen kan produceren. Ik veronderstel niet meer dat het inkomen elk jaar toeneemt met een vast percentage maar verander dat in: elk jaar wordt arbeid en kapitaal iets productiever zodat er elk jaar iets meer goederen kunnen worden geproduceerd (bij gelijkblijvende hoeveelheden arbeid en kapitaal). Dus exogene groei wordt veranderd in (exogene) technologische ontwikkeling RHO. De hoeveelheid werk noem ik L (van labour).

Y = f(L, CAP)

Ik neem aan dat het arbeidsinkomen LI is opgebouwd uit de hoeveelheid uren/werk (werkgelegenheid L) x het uurloon (w).

LI = L . w

Om bij dezelfde getallen als Piketty te blijven, kom ik bij de gekozen parameters voor de (CES-) productiefunctie uit op 1.500 uur per jaar x een uurloon van € 14, maakt tesamen een arbeidsinkomen van € 21.000 / jaar. De productie neemt, zoals hiervoor gesteld, jaarlijks toe met de groei in de techniek door innovatie met een percentage RHO%. Ik neem aan dat de hoeveelheid arbeid gelijk blijft (L is constant, je week wordt immers niet steeds langer) en dat de lonen mee-stijgen met de (arbeids-)productiviteit.

Het verdiende inkomen blijft daarmee per definitie NI = LI + CI.

Het kapitaalsinkomen blijft hetzelfde als hiervoor, namelijk de rentevoet maal de hoeveelheid kapitaal. Maar de rentevoet is in mijn model niet meer constant en vast. Ik ga ervan uit dat de rente zodanig aanpast dat de vraag naar goederen gelijk wordt aan de totale maximale productiecapaciteit, oftewel:

Y = NI (via aanpassing van de rente)

Natuurlijk blijft per definitie gelden dat de nieuwe hoeveelheid kapitaal gelijk is aan de oude hoeveelheid kapitaal plus de toevoeging in de vorm van besparingen. Maar de besparingen bij Piketty gingen uit van een vast spaarpercentage s van het inkomen. Het klinkt logischer om het sparen afhankelijk te laten zijn van de hoogte van de rente. Hoe hoger de rente hoe meer er gespaard gaat worden. Ik gebruik hiervoor de relatie:

s = s(-1) . r(-1)/r

Met andere woorden: als de rente omlaag is gegaan in de vorige periode dan betekent dat dat ik nu in deze periode minder ga sparen en dus meer zal consumeren. En omgekeerd natuurlijk: een hogere rente lokt uit tot meer sparen.

Het totale nieuwe modelletje ziet er nu als volgt uit:

(1) Y = f(L, CAP) *

(2) NI = LI + CI

(3) LI = w . L

(4) w = w(-1) . (1+RHO)

(5) CI = r . CAP

(6) R | Y = NI (rente volgt uit gelijkstelling van Y aan NI, van productie aan inkomen)

(7) CAP = CAP(-1) + SAV

(8) SAV = s . NI

(9) s = s(-1) . r(-1)/r

 

Simulatie

Werken met de spreadsheet gaat overigens niet meer (zo makkelijk) omdat er sprake is van een aantal simultane vergelijkingen.

De uitgangssituatie is zodanig gekozen dat er geen verschil is te zien met Piketty:

ScreenShot212

Inkomen is weer 30.000 Euro/jaar met een verdeling over arbeid (€ 21.000) en kapitaal (€ 9.000). De loonvoet is € 14 / uur bij een werkgelegenheid/baan van gemiddeld 1.500 uur, de rentevoet 5% bij een kapitaalhoeveelheid van € 180.000. De simulatie bij een technologische vooruitgang voor arbeid én kapitaal van 2% (komt overeen met de groei g van 2% bij Piketty) leidt tot een exact replica van Piketty’s model uit blog 3 van deze serie. Dus de rente blijft mooi constant op 5% en het aandeel van kapitaal blijft 30% bij een kapitaalvoorraad die jaarlijks groeit dankzij besparingen met een s van 12% van het inkomen.

Ook alle volgende perioden zien er exact zo uit als bij Piketty. Bij Piketty groeide het inkomen autonoom met 2% per jaar, bij mij is dat ingesloten via de stijging van de innovatiekracht met 2% per jaar (en daarmee een stijging van de loonvoet).

Nulgroei?

Kortom: een uitgebreider model dat ook verklaart waar de groei, de rente en de besparingen vandaan komen en wat dezelfde cijfers laat zien. Dus … niets opgeschoten. Niet helemaal waar. Het gaat er nu om dat als de groei achterblijft te kijken wat er dan gebeurt. Bij Piketty had ik in blog 3 laten zien dat bij een nulgroei van de economie in periode 20 het aandeel kapitaal in het totale inkomen al was toegenomen van 30% naar 40%.

Nu is het interessant te kijken wat er gebeurt als ik in het uitgebreidere model ook van nulgroei uitga. Dus geen enkele technologische ontwikkeling meer maar toch moet elk jaar rente worden verdiend op de voorraad kapitaal. Zal ook nu het arbeidsinkomen worden verdrongen door het opslurpende effect van de rente op kapitaal?

ScreenShot213

We zien dat het nationaal inkomen ook in mijn geval gelijk blijft op ongeveer € 30.000. Terecht want er is geen ontwikkeling meer in techniek. Ook de loonvoet blijft dus gelijk op de € 14 per uur van de startsituatie, ook logisch. In de tabel hierboven zie je nog iets andere waarden voor het inkomen in perioden 12-17 maar dan zijn afrondingsverschillen uit de berekeningen. Ook het looninkomen blijft nu dus in de tijd gelijk. Maar dan krijgen we een simpel iets: lonen kunnen niet meer worden verdrongen, en dus moet het aandeel kapitaal ook gelijk blijven. En aangezien de voorraad kapitaal wel degelijk blijft stijgen (door de besparingen) kan het niet anders of de vergoeding op kapitaal moet zakken. En dat is wat we ook zien terug komen in de simulatie. De rentevoet zakt van 5% naar 4% (dat lijkt niet veel maar dat is een daling van 20%).

Conclusie

We kunnen makkelijk zat een modelletje maken dat laat zien dat het aandeel van kapitaal helemaal niet toeneemt als de groei stagneert. Integendeel juist: de kapitaaleigenaren zitten in hun eigen cirkel gevangen, een steeds hogere voorraad kapitaal leidt tot een alsmaar dalende vergoeding of rente. Dat klinkt mij ook logisch in de oren: een steeds grotere voorraad vermogen die naar een niet bestaande aanwending zoekt kan alleen maar resulteren in een dalende rente.

En toch is dat niet wat we zien. Die rente blijft ook bij een lagere groei rond die 5% hangen. Dat is wat Piketty uit de historische cijfers laat zien. Maar niet echt verklaart. Dus wat is de onderliggende onderbouwing/theorie achter de cijfers van de laatste 300 jaar?

Toch weinig opgeschoten, ik geef het toe. Heeft me meer tijd gekost dan me lief is. THE END wat mij betreft van Piketty voorlopig.

Rudy van Stratum

 

Noot *: De productiefunctie (1) is een zogenaamde CES-functie die is gecalibreerd op de getallen van Piketty. Hierbij is sprake van een ‘voorvermenigvuldigfactor’ die een indicatie is van de stand van de techniek. De aanname is dat elk jaar deze voorvermenigvuldigfactor autonoom groeit met een percentage g. Dus met eenzelfde hoeveelheid arbeid en kapitaal kun je dan elk jaar g% meer goederen produceren. Dat komt dan effectief op hetzelfde neer als de aanname van Piketty dat het inkomen/productie elk jaar met g% groeit met dat verschil dat ik dat nu terug kan herleiden naar de inzet van arbeid en kapitaal.

Piketty for dummies (5)

In eerdere blogs heb ik de twee hoofdwetten van kapitaal en groei besproken uit het recente boek van Piketty. De belangrijkste conclusie van Piketty is dat de groei van de economie historisch structureel lager is dan de vergoeding op kapitaal (de rente). Deze uitspraak wordt door Piketty verwoord met: r > g, oftewel r groter dan g, oftewel rente hoger dan groei. Volgens de hoofdwetten leidt dat er toe dat op den duur nagenoeg de gehele jaarlijkse productie van een land opgaat aan rente en dat het arbeidsdeel (de vergoeding op werk) wordt verdrongen. Of in nog weer andere woorden: we ontkomen niet aan een zeer scheve inkomensverdeling, het is structurele ongelijkheid wat de klok slaat.

Dynamiek

In de vorige blog heb ik kort aangegeven dat de redenering van Piketty niet zo diep ingaat op de achterliggende economische verklaring. Zijn kracht is vooral dat hij op basis van historische data overtuigend laat zien dat de vergoeding op kapitaal structureel rond de 5% beweegt, terwijl de groei van de economie daarbij achterblijft. Maar we weten ook dat de hele redenering hangt op de verklaring van drie grootheden: 1) de rente, 2) de spaarneiging en 3) de groei van de economie. We eindigden de vorige blog met de verzuchting: ergens moet er toch een corrigerend mechanisme ontstaan? Een verdeling kan toch niet zomaar extreem scheef worden zonder consequenties?

We komen dan op de economische dynamiek uit. Stel dat de rente-vergoedingen op kapitaal hoger en hoger worden. Dat betekent dat er nauwelijks meer ruimte zal zijn voor loon uit werk en dat de consumptie onder druk komt te staan. Het is lastig voor te stellen dat de rijken op termijn alle consumptie over zullen nemen. Bovendien: voor die consumptie van de rijken (de eigenaren van vermogen) is nog wel productie nodig, en voor die productie is nog wel arbeid nodig, hoe laag de lonen eventueel ook zijn. En: de voorraad kapitaal zal ook steeds hoger worden door het rente-op-rente effect. Een steeds grotere voorraad vermogen zoekt dus elk jaar weer naar een hoog rendement. Maar waar moet dat rendement vandaan komen? Het investeren in nieuwe technieken zal een keer ophouden als de vraag naar de geproduceerde goederen niet meer op peil blijft. En zonder een stapel schuldenaars met voldoende inkomsten is er ook geen basis meer om de aan de rente-verplichtingen te kunnen voldoen.

Als econoom verwacht je dus dat de rente zich neerwaarts zal aanpassen. Het aanbod van vermogen wordt zo groot dat de vraag het niet kan bijbenen. De wet van vraag en aanbod stelt dat de prijs van vermogen dan zal dalen. Een lagere rente betekent vanzelf een correctie op de scheef getrokken inkomensverdeling. Een steeds hogere voorraad kapitaal betekent ook afnemende meeropbrengsten. Elke keer moet weer een nieuwe techniek bovenop de oude gevonden worden om dat kapitaal aan de gang te houden. Elke keer zal het moeilijker worden er nog wat uit te wringen. Verder zal de voorraad kapitaal niet zonder meer steeds groter worden zelfs niet als je elk jaar er weer iets aan toevoegt. Je hebt ook te maken met afschrijvingen of slijtage. Zonder onderhoud zal de voorraad kapitaal elk jaar minder kunnen produceren. En het financiële vermogen is slechts een afspiegeling van die reële productiecapaciteit (die zonder nieuwe investeringen dus steeds lager wordt). Zo heeft het (‘normale’) economische model een aantal ingebouwde correcties die niet zullen toestaan dat het zover kan komen.

En moet de rente uiteindelijk dus gelijk worden aan de groei van de economie (om ongelukken te voorkomen)? Ook dat is niet helemaal correct. In een evenwichtige situatie (met een stabiele inkomensverdeling) geldt uiteindelijk dat de vergoeding op kapitaal gelijk moet zijn aan de tijdsvoorkeur + de slijtage op kapitaal. De economie hoeft dan per saldo niet meer te groeien (dus g = 0), maar elk jaar wordt er nog geïnvesteerd om de slijtage te compenseren. Om dat effect uit te lokken (dat er nog steeds wordt gespaard en geïnvesteerd) is een positieve rente of vergoeding op sparen nodig. Hiermee kan makkelijk aangetoond worden dat r > g niet voor ongelukken hoeft te zorgen.

Maar toch …

Piketty heeft deze inzichten natuurlijk ook, ik zal hem niets nieuws vertellen. Hij verwijt economen juist te veel in hun wiskundige modelletjes te duiken en te weinig te kijken naar hoe het daar buiten echt gaat. Daar heeft hij wat mij betreft een heel groot punt. Je moet de zaak dan omdraaien: buiten zie ik dat het wél scheef loopt, dan moeten we nieuwe verklaringen zoeken hoe dat komt en kan worden opgelost. Piketty beweert dat de ongelijkheid in 2010 hoger is dan die van de oude wereld (zeg het Frankrijk van 1800-1900 met de grootgrondbezitters). Met name de VS springt er negatief uit. Waar de VS zich vroeger afzette tegen de oude wereld van Europese renteniers, lijkt ze nu zelf die rol op zich te hebben genomen. Ooit begonnen met vrije markten en alle ruimte voor talent, lijkt de zaak nu helemaal dicht te zitten en alles te gaan naar de rijkste paar procent. Kijk maar (cijfers 2010): de top 10% hoogste inkomens verdient ongeveer 35% van het totale inkomen (uit arbeid). De onderste 50% van de inkomens is goed voor ongeveer 25% van het totale inkomen (uit arbeid). Aan de onderkant gaat het om ongeveer € 1.000/maand, het middelinkomen is ongeveer € 2.000/maand, bij de bovenste 10% gaat het gemiddeld om ongeveer € 7.000/maand en bij de top 1% zelfs om € 24.000/maand.

Als je naar de verdeling van het vermogen kijkt is het nog extremer. De top 10% van de meest vermogende heeft ongeveer 72% van het totale vermogen in handen. De onderste 50% heeft ongeveer 2% van het totale vermogen in handen. Er is wel wat veranderd ten opzichte van enkele eeuwen geleden. Waar het vroeger in de oude wereld de grootgrondbezitters waren die de zaak domineerden (renteniers), is er nu een nieuwe klasse ‘supermanagers’ en ‘ondernemers’ ontstaan die blijkbaar in staat zijn zichzelf beloningen toe te kennen die zorgen voor de nieuwe extreme ongelijkheid. Piketty gaat hier uitgebreid op in, maar ik laat dat voor deze bespreking nu achterwege.

Wal keert het schip

Ik kom terug op mijn eerdere punt: ergens klopt er iets niet. Bij extreem scheve verdelingen moet er ergens een correctie komen. De theorie komt dan aanzetten met een lagere vergoeding op kapitaal of nieuwe technologische ontwikkelingen. Maar de praktijk laat zien dat dat niet gebeurt. Maar er zijn wel degelijk aanpassingen, ook volgens Piketty. Piketty stelt dat de neiging tot extreme ongelijkheid is ingebakken in het kapitalistisch systeem. Een lage groei met een hoge vergoeding op kapitaal is de norm, ongelijkheid is het logische gevolg. De correcties komen er inderdaad vanzelf. Kijk maar naar de historie van de laatste 300 jaar. In Frankrijk is de Bastille bestormd (revolutie), in Rusland zijn de tsaren verdreven (revolutie), in Europa is zijn twee oorlogen uitgebroken (kapitaalvernietiging) en in Europa/VS zijn twee grote financiële crisis ontstaan (1929, 2008). Zoals ik Piketty dus lees: het is niet de rente die voor een correctie zorgt, maar het zijn 1) oorlogen, 2) revoluties, 3) economische crises, die voor correcties in de hoeveelheid kapitaal en vermogen zorgen. Dus zeker: de wal keert het schip, het gaat alleen niet zachtaardig of vanzelf. Het herstel na de 2e wereldoorlog is ook niet spontaan tot stand gekomen maar door het inzetten van gericht beleid.

Hoe houdt het op?

Ik heb een schetsje gemaakt van hoe ongelijkheid kan worden ‘opgelost’.

 

 

ScreenShot201

 

Oorlog, opstand en revolutie had ik al genoemd. Bij zo’n revolutie of oorlog is vaak sprake van onteigening en afstempeling. Dat laatste kan ook subtieler gebeuren, bijvoorbeeld recent nog bij de crisis in Griekenland / Cyprus. Een andere manier om het vermogen snel te laten verdampen is bewust inzetten op extra inflatie. Ook daar zijn in de geschiedenis voldoende voorbeelden van te vinden. De oplossing van slimme vermogenden is overigens om niet nominaal te beleggen maar in vastgoed of aandelen van productieve bedrijven (oftewel: extreme inflatie helpt wel degelijk maar het is niet op voorhand duidelijk wie de prijs betaalt). Dan blijven de ‘netste’ oplossingen over: belastingen en groei. Het heffen van belastingen op hoge inkomens en vermogens is de klassieke manier om grenzen te stellen aan extreme ongelijkheid. De praktijk wijst uit dat deze route steeds lastiger wordt omdat kapitaal uitwijkt naar meer vriendelijke landen (taxhavens). De mooiste en vriendelijkste oplossing is natuurlijk om meer te doen aan scholing en innovatie waardoor de economie echt kan groeien en iedereen van de toegenomen welvaart profiteert. Dat is precies de situatie geweest van 1945-1970 (maar volgens Piketty een uitzondering op de regel, niet structureel vol te houden).

Hoe ontstaat het?

En om het verhaal dan af te ronden: een overzichtje van hoe ongelijkheid ontstaat. Deels een spiegelbeeld van het vorige plaatje. De basis ligt bij verdienen en productie. Als er veel wordt gemaakt en verdiend, dan kun je ook veel sparen. En voor je spaar-deel krijg je een vergoeding (de rente). Let wel: hier is niets mis mee. Mensen die hard werken en prudent zijn mogen daar een vergoeding voor krijgen. De betaalde rente/vergoeding kan door de ‘leners’ ook prima terug worden verdiend. Het wordt een probleem als (later) die groei achterblijft of tegenvalt. Dan zit je met een schuld waar geen productie tegenover staat en begint het spel van de toenemende ongelijkheid: lage groei + hoge schuld. Nog steeds niet per se onrechtvaardig, een kwestie van verkeerd gokken of op de blaren zitten.

Ook hier komt al een maar. Piketty toont aan dat naarmate je meer kapitaal/vermogen hebt, je een hoger rendement verdient. Dat heeft te maken met schaalvoordelen. Je kan een dedicated ploeg specialisten op je portefeuille zetten en de hele wereld afschuimen naar de hoogste rendementen. Tegen inflatie als tegenkracht kun je je wapenen door in fysieke activa te beleggen. Verder kun je natuurlijk rijk worden door met een rijke man/vrouw te trouwen (erfenissen, heel normaal in de oude wereld, zie series als ‘Pride and Prejudice’) of door gewoon te jatten van een ander (ook normaal in de oude wereld, oorlog voeren en land afpakken, vervolgens de lui uitknijpen door ze het land te laten bewerken voor een appel en een ei). Een vorm van moderne diefstal (althans zo zou je het kunnen zien) is het streven om linksom of rechtsom zo weinig mogelijk belasting te betalen.

 

ScreenShot202

Kortom …

Piketty heeft een belangrijk onderwerp op de agenda gezet. Inderdaad vreemd dat economen als professie hier zo weinig aandacht voor hebben. Te veel bezig leuke wiskundige puzzeltjes op te lossen, publiceren in blaadjes die vooral voor henzelf zijn bedoeld. Dit onderzoek verdient het terug te komen in het hart van de economische ‘wetenschap’.

En als Piketty gelijk heeft, dat het niet vanzelf goed komt maar dat er toch een correctie komt, dan is de conclusie dat we het met de crisis van 2008-heden niet hebben gehad. De échte correctie bij het uitblijven van nieuwe groei moet nog komen. We ain’t seen nothing yet …

Rudy van Stratum

Piketty for dummies (4)

In de eerste blog in deze serie is de eerste hoofdwet van Piketty behandeld en in de tweede blog de tweede hoofdwet. Vervolgens hebben we cijfermatig het model van Piketty met de twee hoofdwetten verkend in wat simulaties. We weten nu hoe op lange termijn de inkomensverdeling tot stand komt. De belangrijkste conclusie was dat historisch bezien de vergoeding op kapitaal zo rond de 5% zit en de groei van de economie zo rond de 1,5-2% zit. Door de beschreven wetmatigheden krijg je dan onvermijdelijk dat het arbeidsdeel van het totale inkomen wordt weggedrukt door het kapitaalsdeel.

Toch heeft het iets onbevredigends. De hele redenering draait ‘in the end’ om drie kernvariabelen:

  • De vergoeding op kapitaal (de rente r).
  • De spaarneiging (s).
  • De groei van de economie (g).

 

Hoe worden deze variabelen nu eigenlijk bepaald? Piketty gaat hier jammer genoeg slechts kort op in. Misschien aardig om er hier eens wat langer bij stil te staan.

De vergoeding op kapitaal

Piketty laat overtuigend zien dat de vergoeding op kapitaal over alle tijden en landen heen altijd zo rond de 5% ligt. Soms wat lager en soms wat hoger. En uiteraard voor de ene belegging met meer risico een hogere vergoeding dan voor de andere die een lager risico kent. Maar toch. Waarom toch die 5%?

Het makkelijkste en meest intuïtieve verhaal vind ik het dak boven je hoofd dat iedereen nodig heeft. Om een huis te bouwen inclusief grond ben je (minimaal) zo’n € 100.000 kwijt. Voor minder iets fatsoenlijks bouwen wordt echt lastig. Wat ben je kwijt per maand om zoiets te kunnen of mogen bewonen? Als je gaat huren dan betaal je hoe dan ook al snel € 400 per maand. Dat is ongeveer € 5.000 per jaar. Met andere woorden: als ik € 100.000 aan geld over heb en ik zou een huis bouwen als belegging (om een ander daarin te laten wonen) dan mag ik rekenen op een jaarlijkse vergoeding van € 5.000 oftewel een rendement van 5%. Misschien moet ik wat meer vragen voor eventueel onderhoud en verzekeringen of krijg ik effectief (na aftrek van onderhoudskosten) een iets lagere vergoeding.

Interessant is dan om na te denken over een technologische ontwikkeling die het mogelijk maakt om voor pak hem beet de helft van dit bedrag een goed huis te bouwen. Zou je dan een lagere structurele vergoeding op je kapitaal krijgen? Klinkt niet onlogisch: een hogere en efficiëntere techniek in het bouwen zorgt ervoor dat je meer kunt consumeren en minder hoeft te sparen. Dat is dus minder vraag naar kapitaal en zorgt voor een lagere rente. Maar je hebt altijd nog de grond onder je huis nodig en grond is eindig en dus schaars.

Een andere invalshoek is de schaarste van kapitaal. Een kwestie van vraag en aanbod. Het voorbeeld hierboven geeft al aan dat bij een efficiëntere bouwtechniek minder vraag naar vermogen (voor huizenbouw) ontstaat. Maar je hebt voor een investering ook energie nodig en grondstoffen. Energie wordt nog vooral gemaakt uit eindige voorraden olie en ook (andere) grondstoffen zijn vaak eindig. Hoe dan ook zal vermogen dat je stopt in eindige voorraden (die nog nodig blijven) een bepaald rendement afdwingen vanuit de schaarste. Populair gezegd: ik weet dat een eindige voorraad grondstof veel waard is (of wordt) en ben dus bereid een deel van die voorraad te kopen. Dan wil ik dus ook geld van een ander lenen en daar een vergoeding voor betalen omdat ik weet dat ik dat op termijn terug kan verdienen.

Duidelijk is dat in een wereld waarin nauwelijks schaarste bestaat (voldoende grondstoffen, land en energie) een lagere rente zal ontstaan. Een rente van 5% is een weerspiegeling van de eindigheid en de schaarste van grondstoffen, land en energie (en van onze levens, maar zie hieronder).

De spaarneiging

De keerzijde van een vergoeding op kapitaal is de neiging om te willen sparen. Waarom zouden we überhaupt sparen? Is het niet beter om gewoon alles wat je verdient lekker op te maken? Dat is wat veel dieren ook doen: ze gaan op jacht als ze honger hebben en eten dan wat ze nodig hebben. Wat hier speelt is dat mensen a) eindig leven, en b) vooruit (kunnen) kijken. Dat ze eindig leven betekent dat er altijd een kans is dat als ze een deel van hun inkomen nu niet opmaken, dat ze dan de volgende periode daar alsnog niet meer van kunnen genieten (omdat ze dood zijn of ziek of het wordt gestolen of het is bedorven). Dat ze vooruit kijken betekent dat ze ook nadenken over hun toekomst. Als ze nu een bepaald inkomen hebben en eventueel een deel opzij kunnen zetten, dan betekent dat dat ze voor morgen minder risico lopen. Ook als het inkomen dan tegenvalt, hebben ze toch nog wat te eten. Hoe dan ook sparen en dingen opzij zetten, heeft een nuttige functie.

De neiging tot sparen leidt dus tot opbouw van kapitaal. In combinatie met wat ik onder ‘de vergoeding van kapitaal’ heb gesteld ontstaat er nu een mogelijke uitruil tussen vragers en aanbieders van kapitaal. De een wil afzien van consumptie in het heden (sparen), de ander wil ‘vooruit consumeren’ (investeren, bijvoorbeeld door een huis neer te zetten). Op deze manier kan er onderling worden onderhandeld over een vergoeding die voor beiden interessant is.

Een ingewikkelde manier om te zeggen dat de rente tot stand komt in een markt van vraag en aanbod. Rente en kapitaal/vermogen maakt het mogelijk om in de tijd tot optimale keuzes te komen. Een hogere rente betekent dat meer mensen bereid zullen zijn hun consumptie uit te stellen en minder mensen bereid zullen zijn een huis te gaan bouwen.

Zo komen we tot de stelling dat de eindigheid van het leven van mensen (waar de tijdsvoorkeur uit ontstaat, de neiging consumptie in het heden hoger te waarderen dan een onzekere consumptie in de toekomst) enerzijds en de eindigheid van grondstoffen en energie anderzijds, in onderlinge wisselwerking de vergoeding op kapitaal bepaalt. Hoe hoger de neiging tot sparen (hoe lager de tijdsvoorkeur) hoe lager de rente zal zijn. Je zou ook kunnen stellen dat hoe ouder mensen worden (én daarbij ook gezond en werkzaam kunnen blijven) hoe lager de rente zal zijn.

Opmerkelijk is dat deze complexe wisselwerking op de kapitaalmarkt altijd tot vergoedingen van zo’n 5% heeft geleid (stelling Piketty).

De spaarneiging is ook al zo’n constante, zo rond de 10-12%. Hier speelt cultuur van een volk mogelijk wel een rol. Een spaarzaam land als Japan laat een hogere spaarneiging zien dan een land dat makkelijker consumeert en leent als de VS (14% resp 7-8%).

De groei van de economie

Dan houden we nog maar één variabele over. De groei van de economie. En als we de andere twee al weten dan volgt deze eigenlijk vanzelf (zie de twee hoofdwetten). Dus de eindigheid van onze levens en de schaarste aan eindige grondstoffen en energie zorgt ervoor dat we structureel niet veel harder kunnen groeien dan 1,5-2%.

Er zijn een paar zaken die dit kunnen veranderen. De vondst van nieuwe voorraden bijvoorbeeld. Als plots een nieuwe wereld aan grondstoffen wordt ontdekt dan maakt dat extra groei mogelijk (en zal de vergoeding op kapitaal ook navenant lager worden). Verder de uitvinding van nieuwe technieken die de efficiency van productie en consumptie verhogen. En als we als menssoort slimmer en handiger worden. Allemaal voorbeelden die erop neer komen dat onze ‘productiefunctie’ beter wordt en ons dus in staat stellen meer te doen met minder middelen.

Blijkbaar is het structureel nog niet mogelijk gebleken zoveel uitvindingen te doen (of te investeren in steeds meer opleiding) dat we meer dan een eeuw boven de 3-4% groei uit kunnen komen. Niet raar want door het groei op groei effect (exponentieel verloop) raakt de voorraad grondstoffen steeds sneller uitgeput en/of wordt land in combinatie met een steeds sneller zich verdubbelende bevolking steeds schaarser.

Terug naar ongelijkheid

We moeten vanuit dit nieuwe inzicht terug naar de basisvraag van Piketty. Als uit historische cijfers blijkt dat r > g, dan leidt dat automatisch tot een steeds hoger aandeel van rente-inkomsten en dus tot een verdrukking van inkomen uit arbeid. Maar dat moet dan toch een tegenbeweging uitlokken en tot een nieuw evenwicht leiden?

Stel dat de groei helemaal afvlakt en naar 0% gaat. Zeker niet ondenkbaar voor de komende 50 jaar. De spaarneiging is 10% en zal wellicht wat zakken naar 8% (maar helemaal 0% kan het nooit worden). Dan zal beta (vermogen/inkomen ratio) naar oneindig gaan. Oftewel het vermogen zal duizenden keren hoger zijn dan het totale (gelijkblijvende) inkomen. Maar wat gebeurt er met dat vermogen? Daar is toch helemaal geen vraag naar? Waar moet je immers in investeren of beleggen? De rente zal onherroepelijk dalen want er is een overschot aan kapitaal (en een tekort aan nieuwe aanwendingen voor dat kapitaal).

Dus hoe zit dat dan? Daarover meer in de volgende blog.

Rudy van Stratum

Piketty for dummies (3)

Even wat spelen met de cijfers. We gaan uit van de basissituatie zoals door Piketty genoemd. Ik verwijs naar de eerdere blogs over de 2 hoofdwetten.

Het nationale inkomen NI = 30.000 per jaar. De kapitaalgoederenvoorraad CAP = 180.000 per jaar. De vergoeding op kapitaal R=5%. Het groeipercentage van de economie G=2%. Het spaarpercentage S=12%. Beta geeft de kapitaal-inkomensverhouding weer, door Picketty in 2010 op ongeveer 6 ingeschat. Alfa geeft het aandeel van kapitaal in het nationaal inkomen weer en is gesteld op 30%.

Het basisscenario

ScreenShot203

Hier zie je mooi dat bij een groei van 2% van de economie alle verhoudingen netjes constant blijven.

Een groei van 0%

Benieuwd wat er gebeurt als de groei tot stilstand komt?

ScreenShot208

Nu zie je inderdaad dat het kapitaalsaandeel in de economie steeds groter wordt. Er blijft op termijn niets meer over voor beloning voor arbeid. Deze situatie is zelfs instabiel omdat er geen einde zit aan de hoogte van beta (delen door 0 mag niet!) en uiteindelijk zou LI zelfs negatief worden (wat in dit modelletje niet is toegestaan natuurlijk). Maar het idee is duidelijk: een zekere groei van de economie is nodig om tegenwicht te bieden aan de rentevergoedingen op kapitaal.

Een groei van 3%

Wat gebeurt er als we aannemen dat de economie wat sneller groeit (maar minder snel dan het rentepercentage)?

ScreenShot209

Nu kun je zien dat bij een groei van 3% het kapitaalsaandeel zal dalen. En dat ondanks dat de vergoeding op kapitaal R=5%. Volgens de formule/hoofdwet beta = s / g zal beta verder blijven dalen en langzaam naar de waarde van 4,00 gaan. De alfa gaat langzaam naar de waarde van 0,20. Je ziet hier het bewijs dat r > g geen probleem hoeft te zijn. Alleen mag het verschil tussen r en g niet te groot worden (in deze rekenvoorbeeldjes mag de groei van de economie dus niet meer dan 3%-punten onder de vergoeding op kapitaal liggen).

Rente omhoog

Met hoeveel moet de rente dan stijgen om bij een hogere groei van 3% toch weer een beta van 6 te krijgen? Nou, dat gaat dus niet lukken. Ik heb een hele hoge rente genomen van 10%. De beta zal op termijn toch weer gewoon naar de waarde 4 gaan (s/g namelijk, die is niet afhankelijk van r). Maar de alfa zal op termijn hoger eindigen (start ook flink hoger) op een waarde van 0,40 (namelijk r x beta).

ScreenShot206

Genoeg gepield met de formules en getallen van Picketty. Hopelijk is er zo wat gevoel ontstaan bij de logica achter de hoofdwetten. Probleem blijft dat dit rekenmodel een aantal zaken fixeert (exogeen veronderstelt) die eigenlijk zelf ook weer verklaard moeten worden. Als we dat ook gaan uitwerken (wat op zich prima kan) dan krijgen we een compleet economisch model en verlaten we de bespreking van Picketty. Toch ga ik in de volgende blog in woorden (zonder formules) wel in op de mogelijke verbanden.

Rudy van Stratum

 

Voor de liefhebbers hier het totale rekenmodelletje met de 2 hoofdwetten:

(1) NI = NI(-1) . (1+g)

(2) SAV = s. NI

(3) CAP = CAP(-1) + SAV

(4) CI = r . CAP

(5) LI = NI – CI

(6) alfa = CI / NI ( via substitutie van (4) en (7) in (6) volgt dat alfa = r . beta, hetgeen de 1e hoofdwet vormt)

(7) beta = CAP / NI

De tweede hoofdwet (beta = s / g) heb ik noch Picketty in zijn boek afgeleid (wat lastiger!) en geldt niet altijd op elk moment en wordt in de simulaties hierboven wel duidelijk zichtbaar op de langere termjin.

 

 

Piketty for dummies (2)

In de vorige blog over het recente werk van Piketty ging het over de eerste hoofdwet van kapitaal en groei. In deze blog staan we stil bij de tweede hoofdwet.

De tweede hoofdwet is minder makkelijk af te leiden en dat is iets wat Piketty zelf ook niet expliciet doet. Er zijn aanvullend relaties van belang:

CAP = CAP (-1) + SAV

Hier staat dat de nieuwe hoeveelheid kapitaal gelijk is aan de oude voorraad kapitaal plus wat je toevoegt door besparingen (op het totale inkomen).

NI = (1+g) . NI (-1)

Hier staat dat het totale verdiende inkomen (of de jaarlijkse output van de economie) jaarlijks groeit met een percentage g.

SAV = s. NI

Hier staat dat de besparingen SAV een deel s van het inkomen (NI) uitmaken. Voor het gemak van interpretatie mag je er hier vanuit gaan dat het alleen de eigenaren van vermogen zijn die sparen.

Nu kun je aantonen (ook door gebruik te maken van de eerste wet) dat op langere termijn (na een flink aantal jaren, denk aan 40-50 jaar) geldt dat het aandeel van het kapitaalinkomen op het totale inkomen (beta) wordt bepaald door:

beta = s / g

Dit is wat Piketty de tweede hoofdwet van kapitaal en groei noemt.

Merk op dat de eerste hoofdwet een definitie-kwestie is (die klopt altijd en overal) en dat deze tweede hoofdwet een benadering voor de langere termijn is (dus niet precies en niet op elk moment geldig). Ik zal in de volgende blog het complete modelletje met de 2 hoofdwetten nog eens uitschrijven en met cijfers in de tijd illustreren op de werking ervan.

Interpretatie

Naarmate je meer spaart (een hogere s) maak je minder op en voeg je meer toe aan je voorraad kapitaal. Dat betekent dat door de jaarlijkse vergoeding op kapitaal van r% het kapitaalsaandeel jaar op jaar groter wordt. Oftewel: het aandeel van de totale output dat naar arbeid gaat wordt steeds kleiner. Dat klinkt logisch: veel sparen betekent veel vermogen en dat betekent veel rente-inkomsten en dan hoef je minder te werken.

De andere is wat lastiger. Naarmate de economie minder hard groeit (een lagere g) zal het aandeel kapitaalinkomen (CI) op het totaal groter worden. Dit is eigenlijk een schuldenprobleem. Elk jaar dat er geen groei is zal de voorraad kapitaal toch groeien door de aanwezigheid van r% rendement en op die manier de rest van het inkomen verdringen. Alleen een flinke groei is in staat om de jaarlijkse rente-betalingen te compenseren en weer te werken aan het arbeidsdeel van het totale inkomen.

We kunnen nu ook globale getallen gaan invullen om het duidelijker te maken. Van de beta wisten we al dat die momenteel in het Westen rond de 6 zit. De spaarquote blijkt historisch ook redelijk constant te zijn. Voor een land als Japan is de spaarquote aan de hoge kant, zo rond de 14%. Voor een land als de VS zit de spaarquote aan de lage kant, zo rond de 7-8%. Maar gemiddeld ligt de spaarquote zo ergens tussen de 10 en 12%.

Als we in de formule van de tweede hoofdwet hierboven dan voor beta = 6 invullen en voor s = 12% dan volgt vanzelf het langere termijn groeipercentage van de economie. En die blijkt dan uit te komen op een jaarlijkse groei van 2%.

Dus: 6 = 0.12 / 0.02

En nu komen we zoetjesaan bij wat volgens mij een van de hoofdstellingen van Piketty is.

De groei op lange termijn is laag!

Uit de historisch analyse van Piketty blijkt dat de economie gemiddeld over heel veel jaren bekeken niet zo snel groeit of kan groeien. Over de periode 0-1700 is sprake van nagenoeg stilstand of nulgroei. Over de periode 1700-2012 is gemiddeld sprake van een groei van 1,6%. Eigenlijk is een lage groei de regel en een hogere groei uitzondering. Laag is dan 0-2% en hoog alles daarboven. Een uitzonderlijke periode van hogere groei is de periode na de tweede wereldoorlog tot ongeveer 1970.

Laten we dat eens bekijken in het licht van dé grote uitspraak van Piketty: r > g. Als de situatie aan de hand is dat r (de vergoeding op kapitaal) hoger is dan g (de groei van de economie) dan moeten in het kader van groeiende ongelijkheid de alarmbellen gaan rinkelen.

Als we op deze manier naar de laatste 300 jaar kijken dan krijg je globaal:

1700-1910: lage groei van de economie en dus een toename van de ongelijkheid (groot aandeel kapitaalinkomen in totale inkomen).

1910-1950: diverse correcties, 2 wereldoorlogen, financiële crisis 1929, veel vernietiging van kapitaal.

1950-1970: historisch uitzonderlijke periode van hoge economische groei door wederopbouw en inhaalslag, historisch bezien relatief grote gelijkheid.

1970-2010: weer terug naar lagere groei, oliecrisis, financiële crisis 2008, toename van ongelijkheid.

Waar het op neerkomt is dat de vergoeding op kapitaal historisch gezien zo rond de 5% ligt en dat de groei van de economie structureel niet hoger ligt dan 1,5-2%. Oftewel, nagenoeg altijd geldt dat r > g hetgeen betekent dat er altijd een druk is op de inkomensverdeling. De vergoeding op kapitaal heeft inherent de neiging het arbeidsinkomen te verdrukken.

Structureel een hoge groei is door de groei-op-groei situatie nagenoeg onmogelijk. We zouden in no-time op een vertienvoudiging van de huidige bevolking en/of output zitten. Het is daarom voor de 21e eeuw zeer onwaarschijnlijk van een hogere groei uit te gaan. Een hoge groei is dus tijdelijk en uitzonderlijk. Een situatie van oorlog zorgt daarna voor een groeispurt in verband met wederopbouw. Dat verklaart de hoge groei van ná 1945. Verder is een hoge groei zichtbaar in specifieke delen van de wereld die een inhaalslag maken zoals China ná 1990. Maar nogmaals: dat zijn de uitzonderingen die de regel van lage groei bevestigen (aldus Piketty).

Onbevredigend

De analyse tot dusver is onbevredigend omdat het hele verhaal draait om drie grootheden waarvan we eigenlijk niet goed weten hoe ze worden bepaald.

– De groei van de economie, waar hangt die vanaf, hoe komt die tot stand?

– De vergoeding op kapitaal (de rentevoet), waar is die van afhankelijk?

– De spaarquote, hoeveel willen of kunnen we sparen en waar wordt dat door bepaald?

En dan nog: deze variabelen zijn deels van elkaar afhankelijk. Dus hoe zit het nu? Daar gaan we in een latere aflevering op in.

In de eerstvolgende blog ga ik als tussenstap wat spelen met het modelletje van Picketty. Zo krijgen we wat gevoel voor de hoofdwetten en snappen we beter hoe het werkt.

Rudy van Stratum

Piketty for dummies (1)

Het kan bijna niet missen of je hebt de afgelopen maand de naam Piketty een keer gehoord. Thomas Piketty is Frans econoom en auteur van een volgens velen baanbrekend boek over economische ongelijkheid. Zie voor meer achtergronden het artikel van Rutger Bregman op De Correspondent. Het boek (dat eind van dit jaar in een Nederlandse vertaling verschijnt) is grofweg in te delen in een ‘feitelijk’ deel en in een ‘opiniërend’ deel. Dat tweede deel gaat over de mogelijke toekomsten van onze economieën in deze eeuw en bevat aanbevelingen over hoe we extreme ongelijkheid via (met name belastingmaatregelen) kunnen voorkomen.

Mijn idee was om het eerste deel van zijn boek in enkele blogs uiteen te zetten. Dat eerste deel vormt als het ware het skelet van de redenering van Piketty en is handig om (mocht je het boek zelf nog willen gaan lezen) het sneller te lezen of beter te begrijpen.

Deze eerste blog gaat over de zogenaamde eerste wet van kapitaal en groei.

De eerste wet van kapitaal en groei

Een economie maakt elk jaar een hoeveelheid producten en diensten. Dit wordt de output of productie van de economie genoemd. Ik ga even voorbij aan allerlei subtiliteiten en stel dat de totale productie van een economie gelijk is aan het totale inkomen (van de bevolking) in dat jaar. We noemen dat totale inkomen NI (van nationaal inkomen).

Dat NI (nationale inkomen) gaat uiteindelijk ófwel naar arbeid ófwel naar kapitaal. In het geval van arbeid gaat het over een vergoeding voor geleverd werk (lonen), in het geval van kapitaal gaat het over de vergoeding van geleverd (uitgeleend, ter beschikking gesteld) kapitaal (rente, dividend etc). Deze twee delen van het NI noemen we LI (labour income) en CI (capital income).

Dus met andere woorden:

NI = LI + CI

Een inkomen per jaar is een stroom. Het is een stroom geld of goederen die elk jaar weer aan een partij of partijen toevalt. Dus NI, LI en CI zijn stromen.

De hoeveelheid kapitaal in een economie is echter een voorraad. Stel je voor dat je een stroom geld ontvangt en niet alles daarvan opmaakt. Je houdt dan een deel van je stroom inkomen over en legt die apart, op een stapel. Het jaar erop heb je dan weer inkomen maar nu ook een stukje van het jaar ervoor. En zo verder. Dat wat je per saldo opzij hebt gezet (minus interingen en verliezen plus eventuele vergoedingen) noemen we de VOORRAAD kapitaal. Kapitaal is hier losjes gedefiniëerd als de totale voorraad geld, machines, aandelen, spaartegoeden, huizen etc.

Een belangrijke variabele bij Piketty is de verhouding tussen de totale kapitaalvoorraad en het jaarlijkse inkomen. De kapitaalvoorraad noem ik CAP en dan geldt:

beta = CAP / NI

Dus beta is de verhouding (in een land, op enig moment) tussen wat je in een jaar verdient ten opzicht van je totale voorraad kapitaal. Het is een indicatie van je rijkdom: het vertelt hoeveel jaar aan inkomen je op voorraad hebt (hoeveel jaar kun je doorgaan met opmaken als er niets meer bijkomt).

Wereldinkomen per hoofd

We kunnen er nu wat praktische getallen bij zetten om het beeld nog wat duidelijker te maken. In de wereld als geheel hebben we zo’n 7 miljard hoofden/mensen en de totale output van de wereld is ongeveer € 70.000 mrd Euro per jaar. Dat betekent dat op wereldniveau het jaarlijkse inkomen per hoofd van de bevolking ongeveer € 10.000 is. Oftewel ongeveer € 760 per maand.

Het gaat hier over een gemiddelde. Er zit een enorme variatie in dat inkomen per jaar per hoofd afhankelijk van waar je in de wereld kijkt. Als we naar het rijkere deel van de wereld kijken (VS, Europa, Japan) dan is dat inkomen per hoofd ongeveer € 30.000 per jaar. Of ongeveer € 2.500 per maand. De hoeveelheid kapitaal is in datzelfde rijkere deel van de wereld ongeveer € 180.000. Ook weer gemiddeld: sommige mensen hebben misschien € 1.000, anderen tientallen miljoenen of zelfs miljarden. Maar gemiddeld dus zo’n € 180.000.

Dat betekent dat de beta in dit geval gelijk is aan 600% (of 6 keer). We hebben dus ongeveer 6 jaarinkomens aan voorraad kapitaal.

CAP = beta . NI = 6 . NI

In de praktijk bestaat die voorraad kapitaal CAP voor ongeveer de helft uit gebouwen en land (zeg maar je huis) en voor de andere helft uit financiëel kapitaal (aandelen, obligaties, banksaldi).

Dus: CAP = € 180.000 = € 90.000 gebouwen + € 90.000 financiëel.

Verdeling naar arbeid en kapitaal

Nu pas kunnen we de stap maken naar het formuleren van de eerste hoofdwet. We zijn namelijk geïnteresseerd in hoe het totale inkomen wordt verdeeld tussen arbeid en kapitaal. We komen er later nog uitgebreider op terug waarom dat interessant is om te weten.

We hebben dan een nieuwe variabele nodig: het rendement op kapitaal, oftewel r. In een andere blog ga ik dieper in op hoe zo’n rendement op kapitaal tot stand komt. Voor nu ga ik uit van het empirische onderzoek van Piketty. Piketty heeft ongeveer 300 jaar data bestudeerd over grote delen van de wereld. Zijn conclusie is dat het rendement op kapitaal gemiddeld zo’n beetje 5% per jaar is. In sommige tijden is het wat hoger, in sommige tijden wat lager. Op enig moment, zelfs als het rendement 5% is, geldt ook nog dat voor risicovolle projecten het rendement wat hoger dan die 5% is (tot 10% of meer) en voor simpele spaarsaldi wat lager (enkele procenten).

Nu kunnen we het aandeel van het NI (totale inkomen) dat naar kapitaal gaat berekenen. We hadden als voorraad CAP € 180.000 en die voorraad krijgt een vergoeding van r = 5%. Dat betekent een stroom aan inkomsten CI van 5% . € 180.000 = € 9.000.

Omdat we al wisten wat het totale inkomen NI was, weten we nu hoe de verdeling van de stroom luidt:

NI = € 30.000 = € 9.000 (CI) + € 21.000 (LI)

Kapitaal krijgt in dit cijfervoorbeeld dus 30% van de totale output en arbeid krijgt de resterende 70% van de output voor het geleverde werk.

De verhouding tussen het kapitaalsdeel (CI) en het totale inkomen (NI) wordt door Piketty ‘alfa’ genoemd.

We kunnen nu de eerste hoofdwet van kapitaal en groei formuleren:

alfa = r . beta

In het cijfervoorbeeld van hierboven betekent dat: 30% = 5% . 6

Je zou kunnen zeggen dat je het aandeel van kapitaal uit de totale jaarlijkse poet kunt berekenen door het rendement (5%) op te blazen met de buffer factor 6.

Rendement

We weten zoals gezegd nog niet waarom r 5% is. Het blijkt uit de cijfers dat het historisch een robuust getal is. De beta is voor ons op dit moment ongeveer 6, maar deze is historisch en over landen minder robuust. Er zijn tijden waarin de beta maar zo’n 2-3 was. Dat betekent dat je maar een paar jaar vooruit kunt met je opgebouwd vermogen. Die situatie geldt/gold bijvoorbeeld voor de periode 1914-1945. In tijden van oorlog (waar veel kapitaal wordt vernietigd en waarbij het jaarlijkse inkomen ook laag is) herkennen we een lagere beta. Ook zien we voor sommige landen in sommige perioden een hogere beta van tegen de 10.

Om beter te snappen hoe de beta tot stand komt moeten we meer weten over de jaarlijkse groei van een economie en over de spaarneiging. Het is de tweede hoofdwet van kapitaal en groei die dieper op deze relatie ingaat. De eerste hoofdwet is vooral een exercitie in boekhouden (wat optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen). De tweede hoofdwet gaat verder dan boekhouden. Zoetjes aan wordt het interessanter (hoop ik …).

Rudy van Stratum