Tag archieven: literatuur

Schuld: de eerste 5000 jaar (David Graeber) (3)

Schuld: de eerste 5000 jaar. David Graeber (2011-2012).

 

Stelling 5: het kapitalisme drijft op een aantal ‘markten’ waar geld en schuld nauwelijks een rol spelen.

Dit vind ik zelf als ‘burgerlijk econoom’ een van de meest interessante fenomenen. Het fenomeen is ook indringend beschreven in de jaren 30 door Ronald Coase (’the nature of the firm’) maar is binnen de economisch onderzoeksdomeinen nooit echt serieus opgepakt en uitgewerkt. De belangrijkste ‘markten’ (daar waar we spullen uitruilen) in ons systeem zijn niet gebaseerd op schuld en geld. Kijk naar je eigen gezin of naar je vrienden. Je gaat niet elke dag een maaltijd koken voor je gezin en bijhouden wat je van ze tegoed hebt. Je geeft je vrienden een biertje, haalt ze op van het station, komt opdraven als ze een probleem hebben, en je houdt nergens bij hoe het met de balans is gesteld. Kijk naar je dagelijkse werkkring. Natuurlijk heb je een contract met je baas. Daarin staat beschreven hoeveel uur je komt werken en wat je maandelijks krijgt bijgeschreven op de bank. Maar als je koffie gaat halen voor je collega’s, dan doe je dat zonder vergoeding. Als je baas vraagt of je op de terugweg naar huis ergens een pakje kunt afgeven, dan ga je daar niet uitgebreid over staan te onderhandelen. Je doet het vanuit het vage besef dat het wel goed komt. Binnen een bedrijf spreek je loon en arbeidsvoorwaarden af voor langere tijd, je gaat niet dagelijks checken of je elders meer kunt verdienen en daarover in onderhandeling met je baas (je zult er namelijk in no-time uitliggen). Het gaat hier om ‘interne markten’ waar het efficiënt is om binnen een zeker vertrouwenskader dingen voor elkaar te doen die ‘in the end’ wel goed komen. Ook hier geldt dat er grenzen zijn en dat de balans wel ergens wordt opgemaakt. Maar niet op een kwantificeerbare en anonieme manier.

Het kapitalisme met geld, schulden en anonieme transacties zou niet kunnen bestaan als de andere ‘fuzzy’ markten niet als basis van het grote bouwwerk zouden bestaan. Dit is overigens ook een stelling, of ie ‘waar’ is weet ik niet, maar ik ben bereid hem te aanvaarden.

Stelling 6: De maatschappij is zich gaan vormen naar de taal en het denken van economen.

Economie wordt in de tekstboeken gestart met het werk van Adam Smith (1776, ‘The wealth of nations’). Natuurlijk is economie als wetenschap veel wiskundiger geworden (veroorzaker van deze stroming: David Ricardo, 1819). Smith werkte niet met modellen maar eigenlijk wilde hij dat wel. Hij leefde in de tijd dat Newton zijn grote natuurkundige systeem had bedacht. Exacte voorspelbare systemen met echte objectieve natuurwetten die de banen van de objecten bepalen. Smith zal zeker hebben gewerkt vanuit de gedachte een bijdrage aan deze nieuwe traditie te leveren. Een maatschappij waarin onderlinge ruiltransacties verlopen volgens objectieve regels over prijzen en waarden.

De stelling van Graeber is dat de economie als vak gekleurd is door deze context van natuurkundige wetten. Op zich hoeft dat niet verkeerd te zijn. Maar …. De economie is zo dominant geworden dat het handelen van ‘actoren’ of ‘agenten’ bepaald wordt door de fictieve verhalen van Adam Smith en zijn volgers. De taal van economen gaat een eigen leven leiden. Iedereen met een management-functie wordt verondersteld een zekere basiskennis te hebben van de economie en krijgt dit gedachtengoed voorgeschoteld. Zonder dat je dat wilt of weet ga je de wereld door deze bril zien. Je denkt in termen van markt, efficiëntie, transacties, groei, toegevoegde waarde, prijsvorming, geld, schulden. En uiteindelijk gaat de werkelijkheid zich naar het model zetten in plaats van andersom. We vergeten dat er ook hele andere manieren zijn om met elkaar deze planeet in te richten. Het lijkt een natuurwet: zo gaan die dingen nu eenmaal, ik doe ook maar wat ik moet doen.

Overigens blijkt Adam Smith veel van zijn werk ontleend te hebben aan oudere geschriften. Zelfs het beroemde voorbeeld van de arbeidsdeling in de naaldenfabriek schijnt al honderden jaren daarvoor beschreven te zijn. Ik wist het in ieder geval niet.

Evaluatie

Ik weet nog niet goed wat ik van het boek moet vinden. Ik weet dat Graeber een origineel denker is, die allerlei ingrediënten op een voor mij onverwachte wijze in een nieuw perspectief plaatst. Het blijft in mijn hoofd rondzingen. Dat is goed, dat is mooi, dat is nodig. Maar wat wil hij nu zeggen? Wat betekent dit nu voor ons? Welk handelsperspectief wordt hier geboden? Hoe moeten we verder? Hij zegt ook ergens dat hij niet de intentie had met dit boek oplossingen te willen aandragen, dus dat klopt dan wel.

Maar, en dat is het dubbele, de laatste 50 pagina’s vertellen tussen de regels door toch wel een verhaal. We zitten in een systeem waarvan we denken dat het het enige systeem is dat mogelijk is. We voegen ons allemaal in dat systeem. En het systeem heeft als interne dynamiek eeuwige groei en eindeloze schulden. En de uiterste consequentie is een crash omdat elke nieuwe (gedwongen) expansie alleen maar kan bij gratie van het aanboren van nieuwe resources, slaven, armen, onderdrukten. Maar kunnen we zomaar terug? De zogenaamde oervormen van schuld gingen ook gepaard met excessief geweld en slavernij, dus dat lokt ook niet. En hoe zit het met de niet te ontkennen ‘bijproducten’ van onze verslaving aan groei en expansie: technologische innovatie, hogere welvaart, betere gezondheid en langere levensduur? Kan niet anders dan dat hij een tweede deel moet schrijven: schuld, de volgende 5000 jaar.

Dit is het laatste deel in deze serie.

Rudy van Stratum, november 2012

 

 

 

 

Schuld: de eerste 5000 jaar (David Graeber) (2)

Schuld: de eerste 5000 jaar. David Graeber (2011-2012).

 

Stelling 3: Niet schuld is een probleem, maar ‘money is the root of all evil’.

Hoe zit het dan met geld? Aan geld is in kleine maatschappijen dus eigenlijk geen behoefte. Geld doet pas zijn intrede als maatschappijen groter en anoniemer worden. Graeber stelt dat de opkomst van geld samen gaat met de opkomst van heersers en oorlogen. Geld is oorlog en onderdrukking. Een heerser heeft een leger nodig om te kunnen veroveren. De vraag is wie de soldaten te eten geeft? De meest basale methode is om een land binnen te vallen en iedereen met de dood te bedreigen. Vervolgens zeg je dat je ze best wilt laten leven maar dan moeten de ‘geknechten’ wel zorgen voor brood en onderdak voor de soldaten. Afijn, roven en plunderen wordt op deze manier een weinig subtiele en vermoeiende bezigheid. Het behoeft voortdurend onderhoud en intimidatie. Tot een koning bedacht: als ik nu al mijn soldaten een muntje geef? Met dat muntje kunnen ze dan bij de inlanders een brood kopen. Maar waarom zouden de inlanders dat muntje accepteren in ruil voor een brood? Welnu, omdat de koning accepteert dat de verplichting die hij aan de inlanders heeft opgelegd mag worden betaald met die muntjes. Geld is belastingheffing zonder rechtstreeks geweld toe te hoeven passen.

Overigens stelt Graeber dat dit mechanisme tot op de dag van vandaag gewoon opgeld blijft doen. Geld is expansie, is onderdrukking, is oorlog. De oorlogen in Vietnam en Afghanistan zijn nodig om de carroussel van groei door te kunnen laten gaan. Het systeem is voortdurend op zoek naar nieuwe slaven die bereid (?) zijn offers te brengen voor het genot van een kleinere elite.

Maar dit is eigenlijk nog niet de kern van geld en waarom dit ‘kwaad’ is. Het kenmerk van geld is dat het exacte kwantificeerbare relaties legt met de goederen of diensten die je ervoor kunt kopen. De uitvinding van geld betekent het los kunnen laten van de oudere concepten van vage en moreel beladen schuldnoties. Ineens is het volstrekt helder wat ik precies van wie tegoed heb. Geld kwantificeert en anonimiseert. Geld tilt een maatschappij uit de sociale verbondenheid naar een hoger en abstracter niveau. De mens wordt verschoven van een sociaal wezen in een gemeenschap naar een actor die gedefinieerd is in termen van ruil en goederen. Door het ontstaan van geld, aldus Graeber, kunnen wij nu met droge ogen beweren: ja, ik snap wel dat er miljoenen kindertjes dood gaan in de derde wereld, maar ze hebben toch gewoon een schuld die moet worden terug betaald? Geld en schuld (in termen van geld) demoraliseert onze onderlinge verhoudingen. Het legitimeert als het ware verdere onderdrukking en uitbuiting.

Een nuancering. En misschien mijn invulling van wat Graeber beweert. Je zou kunnen denken dat in deze visie geld een instrument is dat is bedacht door de heersers om anderen te onderdrukken. Maar in feite gaat het hier om een autonome dynamiek. Je komt terecht in een groter systeem waarin ieder zijn rol speelt en moet spelen. Als de schuld er eenmaal is, achtervolgt hij je. Een mooie illustratie is het verhaal van de Spaanse Conquistadores bij de ontdekking van de nieuwe werelden. Een avonturier ziet in de nieuwe werelden zijn kans op fortuin. Hij heeft geld nodig voor de boot en het inhuren van manschappen. Hij leent geld van de koning om een expeditie te starten. De manschappen moeten onderweg betalen voor alles wat ze eten en aan verzorging nodig hebben. Eenmaal aangekomen bij de Azteken (ik noem maar wat) blijkt dat als ze niet oppassen ze met een restschuld huiswaarts moeten keren. Dit is de legitimatie om flink te plunderen en te moorden. Als ze thuis zijn terug gekeerd en de koning zijn beloning opeist, blijken ze weer op wereldreis te moeten om hun levenswijze te kunnen voortzetten. En zo verder en zo verder.

Stelling 4: Het bestaan van markten impliceert nog geen kapitalisme.

In de beschrijvingen van Graeber verwatert het verschil tussen kapitalisme en communisme. Wat voorbeelden om dit te verduidelijken. Stel je leeft in een communale gemeenschap. Een gemeenschap waar in wezen alles voor iedereen is: je draagt bij naar kunnen en krijgt naar behoefte. In een eerdere stelling had ik al laten zien dat het ook hier slechts goed gaat binnen zekere geaccepteerde grenzen. Je kunt niet eindeloos van de pot profiteren, ergens in het systeem wordt toch de balans opgemaakt. Parasieten worden (desnoods met geweld) uit het systeem gekieperd. Andersom: ook het kapitalisme (waarin van jou is wat je eigendom is) kent zijn grenzen. Graeber komt met een voorbeeld uit een (eigendoms) cultuur: als iemand zegt dat je zo’n mooie sjaal om hebt, dan betekent dat dat hij die sjaal graag wil hebben, de cultuur bepaalt dan dat je hem die sjaal ook daadwerkelijk geeft. Vanzelfsprekend bouw je dan wel een schuld op en de rekening moet wel weer een keer worden vereffend (sta niet raar te kijken dat deze weldoener een week later jou of je familie een compliment geeft!). Ook in ons hedendaags kapitalisme kun je natuurlijk niet onbeperkt je gang gaan. Het systeem stelt uiteindelijk grenzen aan wat je wel of niet kunt doen.

Markten zijn efficiënte vormen van elkaar ontmoeten en goederen uitwisselen. Ze zijn van alle tijden en hebben niets met kapitalisme ‘as such’ te maken. Sterker nog: Graeber beweert dat het ontstaan van markten als instituties historisch altijd te maken heeft met de opkomst van staten en regelingen/verplichtingen (oftewel: markten zijn een reactie op overheidsbemoeienis). Wat wil Graeber hier eigenlijk mee zeggen? Dat is het rare van het boek. Ik zou formeel kunnen zeggen: helemaal niets, hij constateert dat gewoon. Maar ergens bekruipt me toch het gevoel dat de boodschap is: als je markten fijn vindt dan kun je dat ook ervaren in andere samenwerkingsverbanden dan alleen die van kapitalisme.

Stelling 5 en 6 en evaluatie in 3e en laatste deel

Rudy van Stratum, november 2012

 

 

 

 

Schuld: de eerste 5000 jaar (David Graeber) (1)

Schuld: de eerste 5000 jaar. David Graeber (2011-2012).

Het gaat hier om een vuistdikke publicatie. En eentje die je wat mij betreft ‘ideosyncratisch’ kunt noemen: een auteur met een eigen mening en met een eigen (wat breedsprakige) schrijfstijl. Ik ga niet volledig recht doen aan de hele inhoud van het boek. Ik beperk met tot de zaken die mij aanspreken of als bijzonder opvallen en haal daar een rode draad uit die past bij ons werk van de laatste jaren op slimmefinancering.nl. Een gekleurde samenvatting dus aan de hand van een aantal stellingen.

Stelling 1: Het ontstaan van geld en schuld zoals door economen wordt verteld, spoort niet met de historische gang van zaken.

Hoe verklaren economen het ontstaan van schuld en geld? Het verhaal van de standaard tekstboeken gaat ongeveer als volgt. In den beginne ruilden we goederen met elkaar. Als je een varken over had en je had behoefte aan schoenen, dan ging je op zoek naar iemand die schoenen had in de hoop dat die je varken in ruil wilde aanvaarden. Dat was natuurlijk lastig en tijdsintensief. Na verloop van tijd ontstonden ‘universele ruilmiddelen’ waar je eigenlijk altijd mee aan kon komen zetten. Die dus iedereen wilde aanvaarden als tegenprestatie (omdat je wist dat je dat ene ruilmiddel zelf ook weer kon gebruiken voor wat jij dan weer graag wilde hebben). Zo ontstonden kleine stukjes waardevol materiaal (goud en zilver) die dienst deden als universeel ruilmiddel. Het ontstaan van geld was een feit. Maar ook dat was maar lastig. Als je veel handel dreef dan liep je rond met hele zakken goud. Dat was vermoeiend maar ook dreigde het gevaar overvallen en bestolen te worden. En zo kwam iemand op het idee om dat goud ergens in bewaring te geven (achter slot en grendel) en een papiertje te maken waarop stond ‘ik heb hier goud in bewaring gegeven, bij inlevering van dit papiertje krijg ik dat goud weer terug’. Als een handelaar dan iets wilde kopen dan had hij niet langer de zak met goud nodig maar kon het papiertje aan de verkoper overhandigen. De verkoper kon dan op elk moment zelf zijn goud gaan ophalen bij de ‘bank’. Vervolgens gingen die papiertjes een eigen leven leiden en werden ze geaccepteerd als finale betaling. Bijna niemand ging nog naar de bank om zijn zak goud op te halen. De ‘goudbewaarder’ bedacht vervolgens dat hij op eigen titel ook ‘papiertjes’ kon uitgeven want immers zijn ‘papiertjes’ werden geaccepteerd als finale kwijting over en weer. Zo ontstonden de banken, schulden en het fenomeen van geldschepping.

Volgens Graeber gaat het hier om een mooi maar verzonnen verhaal. Het is een economische fictie, die niet gecheckt is met de feiten en niet is gebaseerd op historische bronnen. Hoe is het volgens Graeber dan wél gegaan? De volgorde is historisch precies andersom: eerst ontstond schuld, toen ontstond geld en pas veel later ontstaat ruilhandel. Precies zoals economen beweren blijkt ruilhandel een onwerkbare en zeer kostbare aangelegenheid. Daarom heeft het ook nooit echt bestaan. In kleine gemeenschappen had vroeger ieder zijn eigen functie en taak. Je ging een brood halen bij de bakker en rekende niet meteen af. Het werd op de lat geschreven waardoor je een schuld had opgebouwd. Zo had iedereen bij elkaar schulden, iedereen had iets bij elkaar te goed. Dat werd allemaal niet precies uitgerekend en op papier gezet, hooguit zette de bakker streepjes voor het aantal broden dat persoon x bij hem had opgehaald (de kerfstok!). Ook waren er geen exacte rekenschema’s waarin werd gesteld dat 1 varken correspondeerde met y broden. Er was sprake van onderlinge sociale controle en er was een gevoel van globale ‘kloppendheid’. Een keer per jaar werden er rituele feesten gehouden waarin onderlinge schulden en tegoeden werden weg gestreept.

Schulden zijn dus van alle tijden (zie volgende stelling). Geld is pas later ontstaan (zie stelling 3). Van ruilhandel is eigenlijk nooit echt sprake geweest. Ruilhandel ontstaat vanuit een geldmaatschappij als die door omstandigheden (crisis, oorlog) terugvalt. Ruilhandel ontstaat dan spontaan van onderop als geld niet langer beschikbaar is.

Wat wil Graeber zeggen met het fabeltje dat economen vertellen? Mijn eerste reactie was: ja, nou en, maakt me eigenlijk niet zoveel uit hoe schuld of geld historisch is ontstaan, de economie-boeken maken gebruik van een didactisch model om uit te leggen welke functies schuld en geld hebben. Maar bij tweede overdenking: het verhaaltje dat verteld wordt om uit te leggen hoe het werkt gaat een eigen leven leiden, en is de basis van heel veel maatregelen die dagelijks worden genomen om bijvoorbeeld bestaande systemen en belangen te verdedigen. Dit wordt verder uitgewerkt in stelling 6.

Stelling 2: Schuld is van alle tijden, schuld is in wezen ook iets goeds.

Schuld is dus de oorsprong van economie en transacties of ruil. Schuld is van alle tijden en de oervorm. Schuld is daarmee niet per se iets ‘slechts’, heeft niet per se te maken met ‘uitbuiting’ of wat dan ook. Integendeel, schuld was een normaal intermenselijk bindmiddel. Schuld erkende dat je altijd met elkaar te maken had en bleef hebben binnen je gemeenschap. Het hoefde ook niet te worden opgeschreven, het was voortdurend in de onderlinge relaties aanwezig. Schuld had op die manier alles te maken met onderling vertrouwen in relatief kleine gemeenschappen.

Misschien dat dit de indruk wekt dat het vroeger allemaal beter was. Dat is beslist niet het geval. Schuld was dan weliswaar sociaal bindmiddel, uiteindelijke ging het wel degelijk om een hardvochtig mechanisme van checks en balances. Iemand die structureel geen tegenprestatie kon leveren, werd uit de gemeenschap verstoten. Graeber geeft voorbeelden van samenlevingen waarin profiterende individuen simpelweg werden vermoord. Blijkbaar was vermoorden minder problematisch dan heronderhandelen over schuldsanering. Ook kwam het veel voor dat de tegenprestatie uit hele andere domeinen kwam dan wij nu gewend zijn. Als je als vader flinke schulden had, kon je die ook terug betalen met het ‘uitlenen’ van je dochter. Prostitutie en slavernij gaan dus prima samen met schulden in de hier bedoelde oervorm. Dat dan weer wel.

Stellingen 3-6 in volgende afleveringen.

Rudy van Stratum

 

 

 

 

Welvaart zonder groei (Prosperity without growth)

Rudy heeft eerder het boek Prosperity without Growth van Tim Jackson besproken. Inmiddels is er ook een Nederlandse versie verschenen (welvaart zonder groei), een mooie aanleiding om het boek alsnog te lezen. Ik had een beknopte samenvatting gemaakt maar die komt vrijwel overeen met het verhaal van Rudy dus dat laat ik achterwege. Hier mijn persoonlijke reflectie en het advies aan iedereen om het boek ook maar eens te lezen.

Toen ik studeerde (milieuhygiëne in Wageningen) hadden we het vaak over hoe slecht het ging met de wereld en de conclusie was altijd, de wereld gaat ten onder (eerder op de korte termijn dan op de lange). Gesteund uiteraard door diverse publicaties die dat ook bevestigden. In de loop van de jaren ben ik daar anders over gaan denken. Voorspellingen komen niet uit (de olie is voorlopig nog niet op), mensen blijken toch inventiever (efficiency winst leidt tot een enorme afname van milieubelasting ) en uiteindelijk blijken we ook in staat internationale afspraken te maken en na te komen (bijvoorbeeld over de uitstoot van CFK’s, tasten de ozonlaag aan). Dat stemt positief, blijkbaar is er een economie mogelijk die groeit en tegelijkertijd tot een lagere belasting van onze omgeving leidt.

Tim Jackson laat een kritisch geluid horen. Als eerste de aanname dat het goed is de economie te laten groeien. Waarom eigenlijk? Leidt dat tot meer mogelijkheden tot zelfontplooiing? Is dat beter voor ons welzijn (gezondheidszorg, onderwijs etc.)? Of, is het belangrijk voor het in stand houden van ons economisch systeem? Na analyse blijft uiteindelijk alleen de laatste reden over, ons sociaal economisch systeem functioneert alleen bij groei (kijk hiervoor nog even in de samenvatting van Rudy).

Volgende vraag is dan of die groei mogelijk is met minder milieubelasting, ook wel genaamd ontkoppeling. Helaas, het antwoord is nee en vrij eenvoudig te volgen. Jackson maakt onderscheid in relatieve en absolute ontkoppeling. Er is sprake van relatieve ontwikkeling als de milieubelasting per eenheid product afneemt, absolute ontkoppeling vindt plaats als bij economische groei de totale milieubelasting afneemt (dus economische groei, maar bijvoorbeeld minder uitstoot van CO2). Bij relatieve ontkoppeling kan als gevolg van een toename van de wereldbevolking en een toename van de consumptie de milieubelasting in absolute zin nog steeds stijgen, bij absolute ontkoppeling niet.

Er is enig bewijs dat relatieve ontkoppeling werkt. Echter zeer gering en zeker niet voldoende om de economische groei bij te houden. Om relatieve ontkoppeling te laten werken moet de efficiencyverbetering  (op milieugebied) gelijk opgaan met de economische groei, dan blijft in absolute zin de milieubelasting gelijk. Mogelijk is hiervan sprake in een aantal ontwikkelde landen in Europa. Wat echter in dat soort berekeningen niet meegenomen wordt is dat een groot deel van de productie (en milieubelasting) is verplaatst naar Azië. Het is lastig dat allemaal door te rekenen, maar de conclusie van Tim Jackson is wel dat relatieve ontkoppeling tot nu toe een gering resultaat heeft. Als relatieve ontkoppeling niet werkt hoeven we het al helemaal niet meer over absolute ontkoppeling te hebben.

Uiteindelijk kan je dan niet anders dan concluderen dat voortdurende economische groei op enig moment de draagkracht van de aarde te boven gaat. Ik blijf toch wel een optimist en zie dat niet binnen 30 – 50 jaar gebeuren. Maar ooit, over 50, 100, 200 jaar of wellicht toch eerder (dan is mijn optimisme onterecht) is het zover. Je mag hopen dat we het nog op tijd aan zien komen en een poging kunnen ondernemen het tij te keren. Dat betekent schakelen naar een ander economisch systeem dat niet gebaseerd is op groei maar op stabiliteit of wellicht zelfs op krimp. Jackson betoogt dat er in het geheel geen plan B voor ons economisch systeem beschikbaar is. Als we morgen constateren dat we vanaf nu moeten stoppen met groeien (en er zijn natuurlijk al wetenschappers die dat beweren) dan hebben we geen flauw idee hoe we de economie draaiende moeten houden. Hoe komen we dan van onze schulden af, hoe houden we publieke voorzieningen in stand, hoe komen we tot een eerlijke verdeling van welvaart?

Het gemis in het boek vind ik dat Jackson niet echt een perspectief weet te schetsen. Of laat ik het anders zeggen, niet een perspectief dat mij overtuigt. Meer waarde hechten en identiteit ontlenen aan niet materiële zaken is zo’n beetje de boodschap. Daar ben ik het natuurlijk mee eens maar een cruciale vraag is wel, hoe gaat de transformatie van naar een ander systeem in z’n werk, welke stappen moeten we zetten, welke problemen komen we tegen en hoe pakken we die aan? Laten we er maar van uit gaan dat Jackson hard werkt aan een vervolg dat een antwoord geeft op een aantal van deze vragen.

Het boek heeft toch wel iets interessants met me gedaan. Was ik de afgelopen jaren positief gestemd, nu kijk ik er toch weer anders tegenaan. We kunnen niet eeuwig doorgaan met dit systeem, wanneer het vastloopt weten we feitelijk niet, maar als het vastloopt hebben we geen idee hoe we het anders aan moeten pakken. Ons voornemen is hier binnenkort een serie artikelen aan te wijden. Dat vraagt echter eerst wat studie dus dat stellen we nog even uit. Tot dit tijd zijn suggesties welkom.

Stijn van Liefland

Update Toolbox Financieringsconstructies

In een eerder bericht zijn we ingegaan op de Toolbox Financieringsconstructies van AgentschapNL. We hebben toen al aangegeven dat het “work in progress” is. Inmiddels is het Agentschap weer een stap verder en staat er een nieuwe versie van de Toolbox online. Ook de plek waar deze gevonden kan worden is veranderd, kijk hier. Nog steeds is het streven van AgentschapNL de Toolbox verder te verbeteren. Een goede zaak, ik zie overal initiatieven ontstaan die met fianciering te maken hebben. Vaak zijn het welliswaar geen nieuwe constructies maar wel goede voorbeelden. En juist die voorbeelden kunnen heel waardevol zijn als je zelf met een financieringsprobleem zit.

Stijn van Liefland

Duurzame financiering van het landschap

Onlangs hebben wij vanuit slimme financiering een lezing verzorgd voor het Plattelandshuis in de Achterhoek en de Liemers. Eén van de dilemma’s die in deze regio speelt is de financiering van het landschap. Het landschap is daar prachtig, maar om dat te beheren is geld nodig. Tot voor kort kwam veel van dat geld van buiten de regio. Vanuit het Rijk en de provincie was hiervoor geld beschikbaar. Door bezuinigingen wordt dit steeds minder, ook de gemeenten in de regio hebben minder te besteden, kortom er zijn weinig middelen beschikbaar.

Vanuit het gedachtegoed van slimme financiering zijn we vooral van het rendement uitgegaan. Wat kost het beheer van het landschap en wat levert het vervolgens op. Leidt het tot meer recreatie, meer omzet voor de horeca, meer overnachtingen etc. dan levert het landschap duidelijk wat op. Als partijen verdienen aan een mooi landschap kan je ze ook om een bijdrage vragen is onze gedachte. De praktijk blijkt hier weerbarstig, een mooi landschap is een vanzelfsprekendheid waar een aantal ondernemers al jaren van profiteert. Het zal niet meevallen om daar een bijdrage van te krijgen. Maar dat neemt niet weg dat het zinvol is je af te vragen of een investering in het landschap voldoende rendeert (financieel én maatschappelijk).

Zoals verwacht leidde onze insteek tot  wisselende reacties, de één vindt het een interessante kijk, de ander moet er weinig van hebben. Door één van de deelnemers werd ik geattendeerd op een rapportage van KPMG over de kosten van het landschap, “duurzame financiering van het landschap”. Een interessante publicatie uit 2010, Mijn verwachtingen waren hoog gespannen, duurzame financiering pretendeert een oplossing. Helaas, het gaat alleen over financieringsbehoefte van beheer en herstel van waardevol landschap. Enigzins teleurgesteld dus, maar een oplossing begint bij een goede analyse en dat biedt deze rapportage zeker.

Het rapport geeft een onderbouwing voor de kosten die de komende tien jaar nodig zijn voor beheer en herstel. Gemiddeld is dat € 418 miljoen per jaar. Waarbij opgemerkt moet worden dat niet alle landschappen en ingrepen meegenomen zijn. De ecologische hoofdstructuur en maatregelen t.b.v. de waterkwaliteit vallen er bijvoorbeeld buiten. In het rapport veel kentallen voor herstel en beheer, bijvoorbeeld de kosten voor de aanleg en het beheer van een bomenrij of de kosten voor de aanleg van een fietspad. Waarschijnlijk zijn er betere bronnen voor dit soort kentallen, maar die ken ik niet dus vind dit al een aardig overzicht. Suggesties welkom, we verwijzen op slimme financiering graag naar dit soort cijfers.

Aan het eind wordt de totale financieringsbehoefte bepaald, € 4.183 miljoen in 10 jaar (de eerdere 418 miljoen per jaar). Deze is onderverdeeld in verschillende type ingrepen, bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe elementen (herstel, ca. 40 miljoen per jaar) en beheer van water en aardkundige elementen (beheer, ca. 19 miljoen per jaar). Een interessante vraag is natuurlijk welke maatregelen / ingrepen uiteindelijk het hoogste rendement hebben voor het landschap.  Met andere woorden, waar kunenn we onze euro’s het beste instoppen? beheer, herstel? en daarbinnen wat dan? Bij gebrek aan middelen zal je deze keuze moeten maken. Een tweede vraag is natuurlijk hoe we tot een echte duurzame financiering van het landschap komen?

Rapport downloaden kan hier, meer informatie te vinden op landschapsmanifest.nl.

 

 

Nieuwe Businessmodellen

De Radboud Universiteit voert onderzoek uit naar nieuwe businessmodellen. Achterliggende gedachte is dat de huidige businessmodellen niet voldoen bij een transitie naar een duurzame maatschappij en dat we nieuwe modellen nodig hebben om tot een duurzame samenleving te komen.  Onderzoek derhalve naar nieuwe businessmodellen, zijn die er? hoe onderscheiden die zich van de traditionele? en wat zijn de belangrijkste kenmerken? De resultaten van een eerste verkenning zijn opgenomen in een paper (hier te vinden). Het is een eerste publicatie in het kader van een lopend onderzoek, de komende tijd kunnen we hier dus meer over verwachten. Best aardig om te lezen, wel wat academisch en lopend onderzoek dus nog niet volledig, maar dat geven de auteurs zelf ook regelmatig aan. Hier gaan we kort in op de belangrijkste bevindingen.

Traditionele businessmodellen werken niet goed voor het creëren van meervoudige waarde. Duurzaamheid is meer dan alleen geld en de extra waarden die een duurzame ontwikkeling oplevert zijn niet altijd terug te vertalen naar geld. Een belangrijk kenmerk van nieuwe businessmodellen is dat waarde(n) niet alleen in geld uitgedrukt worden. Nieuwe modellen kijken dus naar meer dan alleen de financiële waarde. Dit betekent anders denken over geld, transacties, over ruilen en vooral over de vraag wat waarde betekent.

In het huidige denken (de bestaande businessmodellen) staat de eigen organisatie centraal. Het verdienmodel is diensten en producten te ontwikkelen die beter, sneller, zuiniger, groener en liefst ook goedkoper zijn dan die van de concurrent. Transacties zijn gebaseerd op geld. Bij nieuwe businessmodellen staat het waardenetwerk centraal, daarbinnen worden activiteiten georganiseerd. Het paper onderscheidt drie belangrijke stromingen:

  • Delen. Businessmodellen die zijn geënt op samenwerking in een netwerk en daar hoort delen bij. Delen van tijd, van kennis, van netwerk, van eigendom etc. voorbeeld. Kernbegrippen, gelijkwaardigheid en wederkerigheid.
  • Ruilen. Modellen waarbij een deel van de transacties met gesloten beursen wordt gedaan. Er wordt dus niet alleen met geld gerekend, maar ook met andere waarden zoals kennis, netwerken en aandacht. Ook andere betaalmiddelen kunnen hier een rol spelen zoals credits, punten etc. Centrale gedachte, ruilen leidt automatisch tot andere waarden.
  • Creëren. Het gaat hier vooral om het creëren van winwin situaties waarbij niet alleen financiële waarden ontstaan maar ook andere waarden. Bijvoorbeeld naast financiële waarden ook kennis, vertrouwen, en zekerheid.

Verder in het paper, aardige lijstjes met kenmerken, criteria en waarden die van belang zijn voor nieuwe businessmodellen. Belangrijk criterium is in ieder geval dat een nieuw businessmodel ook financieel duurzaam moet zijn. De organisatie moet zichzelf draaiende kunnen houden, met andere woorden de baten moeten hoger zijn dan de kosten. In dat opzicht wijkt het dus niet zo af van het oude model, uiteindelijk moet er ook hier brood op de plank, anders is het hobbyisme.

Tot slot, de moeite van het lezen waard is zeker de bijlage waarin 9 voorbeelden van ondernemingen die volgende een nieuw businessmodel werken beschreven worden.

Leegstand kantorenmarkt: een overzicht vanuit juridisch perspectief

Aanleiding is het verschijnen van het boek ‘Leegstand en ruimte’ van de hand van Hoekstra en Wintgens (Berghauser Pont Publishing 2012). Eerder verscheen van de hand van dezelfde auteurs een artikel met soortgelijke strekking en boodschap (‘Een verkenning van de mogelijkheden om leegstand van kantoren te bestrijden, anno 2011’, Tijdschrift voor Bouwrecht, 2011/95). Het recente boek kan worden gezien als een verder uitgewerkte versie van het eerdere artikel.

Wat is het belang van een dergelijk boek voor slimme financiering? Om te beginnen zien wij het fenomeen ‘leegstand kantorenmarkt’ als een interessante casus om onze ideeën over slimme financiering aan te toetsen. Op de tweede plaats kijken wij er vanuit een economische (en ruimtelijke-, duurzame-) bril naar, dat heeft ook zijn beperkingen en dus is het goed te kijken naar wat andere disciplines hierover te melden hebben. En last but not least: op ons seminar op 6 juni 2012 staat de casus ‘leegstand kantoren’ centraal.

Wie heeft hier een probleem?

En: de juridische invalshoek is echt anders. Wat mij verbaast is dat een probleem-analyse nagenoeg achterwege blijft. Ons advies is altijd om te beginnen met de cyclus van transparant beslissen: – wat is hier het probleem precies? – wat zijn de feiten? – wie zijn de spelers en hun belangen? (zie www.transparantbeslissen.nl). Voor de eigenaar/belegger in leegstaande kantoorpanden is er nog niet echt een probleem. De beleggers kijken naar hun totale portfolio en niet naar specifieke objecten. De boekhoudregels zijn blijkbaar nog niet zo dwingend dat leegstand snel leidt tot afwaardering van de boekwaarde van de panden. Bovendien: eventuele verliezen (die op den duur toch genomen moeten worden) kunnen worden afgewenteld op de anonieme verzameling pensioengerechtigden. Heeft de gemeente dan een probleem met leegstand? Tja, het is natuurlijk niet fraai al die leegstaande panden. Maar echt een probleem? De gemeenten zitten met andere problemen, dat ze dure grond niet meer verkocht krijgen voor de oude steeds hoger wordende tarieven. De gemeente is in dit spel een speler die zelf ook belangen heeft (vergeet ook niet dat de overheid zelf lege panden achterlaat door te kiezen voor huisvesting van ambtenaren in nieuwe panden). Het echte probleem is dat het oude verdienmodel van steeds hogere grondprijzen (en daarmee hogere huren en hogere vastgoed-waarden) niet meer werkt.

Een goede economische analyse van de leegstand is overigens ‘Kantorenleegstand: een analyse van de marktwerking’ van het EIB (december 2010) (in het boek overigens ook verwerkt in hoofdstuk 3). Lees verder

Handleiding transformatie kantoorgebouwen

Op 6 juni organiseren wij ons symposium over slimme financiering. Als casus kijken we naar leegstand van kantoren. Niet voor niets natuurlijk want het is een zeer actueel onderwerp. Deze week bijvoorbeeld publiceerde het SEV een handleiding voor de transformatie van kantoorgebouwen in woonruimte (zie hier).

De handleiding bestaat uit twee delen. Het eerste deel geeft achtergronden bij de leegstand van kantoren. Hoe is dit zo gekomen, wat zijn de mechanismen en welke succesvolle voorbeelden zijn er van transformatie? Het tweede deel geeft een stappenplan voor transformatie. Lees verder