Categoriearchief: Opinie

Systeemdenken (3): de wielrenners paradox

In eerdere afleveringen over systeemdenken zijn de theezakjes (circulaire economie) en de NS-Prorail discussie (onbedoelde tegenstrevers) aan de orde gekomen. Ditmaal weer een simpel voorbeeld uit het dagelijkse leven, ‘meer theezakjes dan NS’ dus.

Fietsen

Fietsen is hier genomen als voorbeeld. Het had ook kunnen gaan over schaatsen of over hardlopen of over sport in het algemeen. Ik hoop/denk dat de paradox voor veel mensen herkenbaar is.

Het begint vaak bij mannen op een iets gevorderde leeftijd. Een combinatie van ‘een buikje willen wegwerken’ en ‘financieel wat te verhapstukken hebben’. Op een gegeven moment constateer je dan dat je een buikje begint te krijgen en dat je meer aan sport moet gaan doen. Bewegen is goed. Je besluit je oude fiets uit de garage af te stoffen en gaat lekker op de zondagmorgen een uurtje of wat trappen. In het begin valt het niet mee, maar zoetjesaan begin je er toch lol in te krijgen. Je ziet je ‘rondetijden’ verbeteren en praat er ook met collega’s en vrienden over. Voor je het weet rij je mee met een van die clubjes die je op zondagochtend altijd voorbij ziet rijden.

Soms kun je lekker meerijden met het clubje maar soms ook moet je gewoon toegeven dat je het tempo niet bij kan houden. Dat komt natuurlijk omdat die anderen uit dat clubje al langer fietsen. Of omdat ze jonger zijn. Of … omdat ze betere spullen hebben. Jij fietst nog op dat oude ding immers. Omdat je zo lekker bezig bent, vind je dat je jezelf mag belonen met een betere fiets. De techniek staat immers niet stil! Je gaat boekjes lezen, weet inmiddels steeds meer over aerodynamica en veiligheid en energiedrank. Na vele prijsvergelijkingen op internet en het bezoeken van wat specialistische beurzen in het land, stap je naar de dealer om die ene fiets met accessoires te bestellen.

Zo, dat gaat lekker zeg, met die nieuwe fiets. Je raakt nog enthousiaster, je telt weer helemaal mee. Totdat je er na een paar maanden achter komt dat ook met die nieuwe fiets het toch op fysieke inspanning aankomt. En soms kun je toch een zondag niet. Hoe houd ik het ritme vast?

De paradox

De paradox die ik zie is dat het je uiteindelijk om meer beweging en inspanning te doen is. Natuurlijk mag het ook leuk zijn en als je met vrienden fietst geeft dat een sociale verplichting. Allemaal prima. Het basisprincipe is en blijft dat je lichaam inspanning moet leveren. En een oude fiets betekent meer inspanning. Toch is er de escape van een steeds betere en lichtere fiets. Maar dat betekent juist minder inspanning! Bij topsporters die een wereldprestatie willen/moeten neerzetten gaat het om de laatste onsjes en dan is de nieuwste techniek van belang. Dan gaat het om die ene honderste van een seconde sneller. Maar bij onze buikjes-man is dat helemaal niet aan de orde. Soms zie ik zelfs dat de duurste spullen worden aangeschaft nog voordat er serieus is gefietst op wat voor fiets dan ook. Vaak eindigt zo’n actie al na een paar maanden en komt een prima fiets op marktplaats terecht.

In een plaatje

In een systeemplaatje krijg ik dan zoiets:

ScreenShot191

Ik wil aan beweging gaan doen en ga dus wielrennen. Dat is de cirkel van ‘veel inspanning’. Er is een escape door via betere en vooral duurdere spullen juist minder aan inspanning te gaan doen. Dat is de cirkel van ‘weinig inspanning’. Van Guus hebben we geleerd meer het onderscheid te maken in ‘bovenstroom’ en ‘onderstroom’. Het plaatje hierboven gaat over de bovenstroom, over wat je feitelijk kan zien of constateren. Hij gaat meer wielrennen, hij koopt een betere fiets etc.

Onderstroom

Hoe zou de bijbehorende onderstroom eruit zien? Wat denkt of gelooft deze man-met-buikje? Tja, ik heb daar geen onderzoek naar gedaan maar kan natuurlijk makkelijk de plaats van deze man innemen :-). Ik kom dan tot zoiets:

ScreenShot192

Ik wil van mijn buikje af. Dat valt nog niet mee. Het ligt niet aan mij maar aan de spullen. Betere spullen is inderdaad fijner maar nog steeds is het niet makkelijk (en het went zo snel). Tja, fietsen is ook maar een manier om af te vallen. Beter is het om gewoon minder te eten. (en nu komt weer een nieuwe dynamiek over eten en duurdere voeding en wel/geen uitzonderingen etc).

Het lijkt er op dat de oplossing centraal komt te staan. In ‘no-time’ gaat het niet meer om het echte probleem (afvallen, gezond leven) maar om de verleidelijke oplossing (je te verliezen in de techniek en het kopen van spullen). Hiermee is de dynamiek dat je het echte probleem uit de weg gaat en vlucht in oppervlakkige en niet-blijvende oplossingen.

Stijn voelt zich als fanatiek schaatser meteen aangesproken en is het hier niet mee eens. Ik zie uit naar zijn versie. Zelf ben ik een audio-nerd en daar ben ik slachtoffer van een soortgelijke valkuil. Ik ga in een andere blog in op deze zogenaamde ‘audio-paradox’.

Rudy van Stratum

Tegendenken (17): Slim afvallen volgens de beslisboom?

Een paar weken geleden las ik een boekbespreking van ‘Smart change’ van Art Markman. Het gaat over (vijf) manieren om je gedrag duurzaam te veranderen. In de kantlijn van het artikel stonden de 5 tips handzaam samengevat zodat ik het boek niet helemaal zelf hoef te lezen.

ScreenShot1545 tips

De tips zijn als volgt:

  1. Optimaliseer je doelen
  2. Tem het GO systeem
  3. Versterk het STOP systeem
  4. Pas je omgeving aan
  5. Schakel buren, collega’s en vrienden in.

 

Toen ik het las dacht ik meteen aan onze beslisboom. Die gaat toch ook ongeveer langs die lijnen? Hoe zit het nu precies?

Nog wat duiding. Optimaliseer je doelen (1). Dat is de beginvraag: je moet wel weten waar je naar toe wil.  Dat doel moet het liefst positief geformuleerd zijn en gesteld in duidelijke en heldere termen. Een doel geeft richting en energie. ‘Het brein heeft een doel nodig.’

Tem het GO systeem (2). Wordt jezelf bewust van de valkuilen, van de momenten dat je in de verleiding komt het ongewenste gedrag te vertonen.

Versterk het STOP systeem (3). Als je dan toch in het ongewenste gedrag vervalt, heb dan de juiste wapens bij de hand om het te stoppen. Maak jezelf weerbaar en sterk.

Pas je omgeving aan (4). De tips 1-3 betreffen je eigen interne huishouding, je eigen ‘state of mind’. Tips 4 en 5 gaan over de buitenkant, de omgeving. Pas je omgeving aan betekent dat je de verleiding vooral niet moet opzoeken. Van tip 4 kun je ook nog zeggen dat die ‘intern’ is: jij zorgt er immers voor dat je omgeving niet uitlokt tot ongewenst gedrag (door die omgeving niet op te zoeken, of door die omgeving anders in te richten).

En de laatste, schakel je vrienden in (5), betekent dat je anderen op de hoogte houdt van je doelen en je targets zodat je jezelf ook jegens hen verplicht voelt je eigen afspraken na te komen (en via hun hulp steeds een reminder krijgt of een zetje in de goede richting). Hier spreekt de neiging om vooral consistent over te willen komen.

Afvallen

Stel dat je jezelf te dik vindt en je wilt slanker en gezonder worden, hoe gaat dat dan?

ScreenShot155Stel jezelf een doel: ik wil afvallen, in zoveel dagen zoveel kilogram (1). Dat doe ik door minder te eten (2) en door meer te bewegen (3). Vervolgens zorg ik dat op de terugweg van werk naar huis op de fiets niet langs de frietkraam rijd. Ook zul je bij mij in huis geen zakken chips meer aantreffen (4). Aan al mijn vrienden vertel ik uitgebreid wat mijn doelen zijn, hoe belangrijk ik dit vind en wat het mij gaat opleveren. Mijn vrienden gaan mij aan mijn afspraak houden (5). En als dat allemaal nog niet helpt, dan ga ik naar de dokter voor een medische ingreep ..

Hierboven hebben we de ‘beslisboom afvallen’ getekend. Daarnaast hebben we een sterk vereenvoudigde versie van onze eigen beslisboom slimme financiering getekend. ‘Help ik ben te dik’ heeft griezelig veel overeenkomsten met ‘Help ik heb geen geld (meer)’.

Rudy van Stratum

Alternatieve financiering Rural Alliances (3) / slot

In twee eerdere blogs zijn we dieper ingegaan op de publicatie ‘Alternatieve financieringssystemen voor het platteland’. Tijd om enkele afsluitende conclusies te trekken.

Vorm

Een aantrekkelijk vormgegeven publicatie die makkelijk weg leest, zaken helder uitlegt en een goed overzicht geeft van wat er (nog) mogelijk is op het platteland als traditionele subsidies wegvallen. De studie maakt gebruik van illustraties en samenvattende overzichten en tabellen. En is slim geschreven vanuit de behoeften van de doelgroep.

Inhoud

Een aantal zaken valt (mij) op:

  • Dit onderzoek onderscheidt zich door expliciet stil te staan bij de soms beperkte en beperkende rol van geld. Geld is een menselijke uitvinding en een middel tot een doel. Dat doel kun je ook op andere manieren, buiten geld om, bereiken. Zo gaat deze studie meer dan gemiddeld in op (lokale) ruilhandel, en op (lokale) alternatieve munten.
  • Dit onderzoek onderscheidt zich door minder aandacht te hebben voor de zogenaamde ‘ecosysteemdiensten’. Dat zijn manieren om het platteland op nieuwe manieren te vermarkten. Waar vaak in dit soort studies de hype is dat het platteland meer ondernemerschap nodig heeft en nog zoveel kan vermarkten, laat de auteur zich hier kritisch uit over deze richting.
  • Deze publicatie heeft een mooie overzichtstabel van alle geïnventariseerde oplossingen die worden gescoord op 5 dimensies. Als ik dus lekker lui gewoon naar de tabel kijk: wat is dan dé oplossing voor de afnemende subsidies op het platteland? Dan blijven er slechts 2 modellen over die op alle 5 de criteria positief scoren: giften en lidmaatschap. Hiermee lijkt de studie ook iets van een paradox te hebben ingebouwd. Er is een groot ‘geefsysteem’ (namelijk dat van de gratis subsidies) weggevallen en nu lijkt de beste oplossing op zoek te gaan naar andere gratis geefsystemen. Ook deze ‘nieuwe’ geefsystemen zijn vaak niet echt duurzaam omdat ze over een paar jaar net zo makkelijk weer wegvallen.
  • Door de nadruk op nieuwe geefsystemen, is het terecht dat de studie ook enkele pagina’s uitgebreider ingaat op hoe je mensen zover krijgt dat ze ook daadwerkelijk gaan geven. Precies met dit doel is ook een hoogleraar in de psychologie geïnterviewd die met meer achtergronden uit de geefwereld komt. Zo speelt status, een positief zelfbeeld, sociale druk, autoriteit, wederkerigheid en een neiging tot zelfbevestiging een rol bij het geven. Wij hebben hier op deze site daarom ook uitgebreid stil gestaan bij ‘denkfouten’. Je kunt de denkfouten dus bewust inzetten om je geefsysteem te ‘boosten’.
  • Lees in de tabel ook: makkelijke oplossingen voor de ontstane situatie bestaan er dus niet. Aan nagenoeg alle oplossingen kleven wat nadelen. Niets voor niets, geen easy way out. Waarschijnlijk is dat de reden dat deze studie zich ook onderscheidt door een meer dan normale aandacht en diepgang voor de coöperatieve vorm van samenwerken. Als we eenmaal accepteren dat de markt niet echt kan helpen, moeten we het zelf maar gaan doen en op zoek naar een ander transactiemodel. Dat grijpt dieper in en kost ook het nodige kruim. Maar als je die kosten voor lief neemt, door de zure appel heen bijt, dan is de coöperatie wel degelijk een veelbelovende en duurzame oplossing. Het lijkt alsof België meer dan Nederland dit (op zich natuurlijk al oudere) model heeft omarmd.

 

Rudy van Stratum

Alternatieve financiering Rural Alliances (2)

In een eerdere blog hebben we een start gemaakt met de bespreking van het rapport ‘Alternatieve financieringssystemen voor het platteland’. Ditmaal ga ik meer in het bijzonder in op de besproken ‘verdienmodellen’ (dat woord mag volgens sommigen niet meer gebruikt worden …) en beperk me daarbij op de zaken die opvallend of anders of nieuw zijn. Als basis (voor wat we al kennen) kun je kijken bijvoorbeeld naar dit overzicht of naar dit overzicht.

Indeling

Het rapport gaat uit van een 4-deling (alternatieve financiering gebeurt door 1) krijgen, 2) verkopen, 3) ruilen, of 4) coöperatief samen werken). Volgens deze indeling lopen we de besproken financieringssystemen dan ook na.

In totaal worden 35 systemen besproken: ongeveer de helft is ‘krijgen’, ongeveer 20% is ‘ruilen’, ongeveer 20% is ‘coöperatief samenwerken’ en ongeveer 10% is’ verkopen’. Elk van de 35 mogelijkheden wordt gescoord in een tabel die 5 dimensies heeft zoals onderstaand is te zien:

ScreenShot138Krijgen

In deze categorie treffen we 16 van de 35 mogelijkheden aan. In onze beslisboom stelden wij destijds al snel: krijgen is de makkelijkste manier om je probleem voor elkaar te krijgen. Alleen jammer dat ‘krijgen’ (lees: subsidie) vandaag de dag niet meer aan de orde is. Wij hebben er daarom op deze site nauwelijks aandacht aan gegeven. Deze publicatie kiest dus een wat andere route.

ScreenShot139De meeste oplossingen die hier worden besproken zijn eerder op deze site aan de orde gekomen. Een landschapsveiling is een vorm van sponsoring waarbij je een stuk grond kan adopteren waarbij het geld wordt gebruikt voor bijvoorbeeld het beheer van het gebied. Een beursvloer is een soort marktplaats waar je ter plekke de ene dienst kunt ruilen tegen de andere (ik zou hem dus onder ‘ruilen’ plaatsen). De venture philantropy is een Belgische constructie waarbij er geleend kan worden tegen lage rente maar in combinatie met inbreng van expertise vanuit de uitlener (geconditioneerde lening). Nieuw is verder nog de JAK bank waarbij je renteloos kunt lenen en in ruil daarvoor ook de verplichting aangaat later voor eenzelfde bedrag renteloos te sparen (ook een vorm van ruilen dus).

We kijken nog even niet naar de scores, die komen in de volgende aflevering aan de orde.

Verkopen

Zoals gezegd: veel van de bestaande overzichten met verdienmodellen besteden de meeste aandacht aan nieuwe vormen van verkoop. Hier gaat het slechts om 5 mogelijkheden (van de 35). Visitor payback is een verzamelnaam voor alle vormen waarbij groen een ecodienst biedt die apart verkocht kan worden. Dus het kan gaan om heffen van parkeer- en entree-gelden, het verkopen van een routekaart of het verkopen van streekgebonden producten. De groengarantie behelst dat de koper van onroerend goed dat van groen geniet een opslag betaalt (die dan wordt besteed aan beheer van groen). Een knooperf is een voormalig (deel van een) landschap waar nieuwe bewoners komen die bij de koop overeenstemmen tevens het gebied te onderhouden (een vorm van geconditioneerde verkoop).

Verhandelbare ontwikkelingsrechten is iets complexer. De overheid geeft aan (eigenaren van) een gebied waar beheerd moet worden zogenaamde ontwikkelingsrechten. Aan andere gebieden wordt de verplichting opgelegd dat ontwikkelingsrechten nodig zijn alvorens te mogen bouwen. De opbrengst van de verkoop van de ontwikkelingsrechten gaat zo van het ene gebied naar het andere gebied (waardoor uiteindelijk nieuwbouw op de ene plek nodig is en voor beheer op een andere plek, geen houdbare oplossing voor de langere termijn).

Ruilen/complementaire munten

ScreenShot140Onder dit kopje gaat het om alternatieve en/of complementaire munten/biljetten/rekensystemen. Bij de Brixton Pound gaat het letterlijk om het introduceren van een nieuw lokaal geldsysteem (dat bestaat naast het bestaande ponden-systeem), bij Timebanking gaat het om het ruilen van uren arbeid onderling (waar je je tegoed of tekort op allerlei manieren kan bijhouden en/of ruilen). De Biwa Kippu is een Japanse uitvinding waarbij de overheid bewoners van een gebied verplicht stelt x uur te werken aan onderhoud en beheer en daarvoor in ruil een Biwa (munt) krijgen. Die lokale Biwa kan dan onderling weer worden gebruikt om elkaar af te rekenen.

Coöperatieve samenwerking

De laatste categorie financieringssystemen gaat uitgebreid in op een specifieke vorm van samenwerken, de coöperatie of ‘coöp’. Coöperaties zijn er in alle soorten en maten. Belangrijkste kenmerk van een coöperatie is dat je samen sterk(er) staat. De coöperatie is er voor en door de aangesloten leden. Als je als lid toe wilt treden moet je soms eerst geld inleggen waardoor ook de financiering van het collectief is geregeld. Als een coöperatie uitsluitend het doel heeft de belangen van de leden te behartigen dan is sprake van ‘mutual benefit’ (wederzijds voordeel). In zo’n geval zou je kunnen zeggen dat een coöperatie een vorm van anders en efficiënt organiseren is. Samen inkopen, samen reclame maken, samen verzekeren tegen ziekte of uitval, samen beheer uitvoeren etc. Wellicht is het zelfs een variant op winstmaximalisatie, alleen is hier sprake van een collectief aan leden die de winst maximaliseert (met allerlei restricties op wat er met die winst kan en mag gebeuren). Soms gaat een coöperatie echter verder dan het belang van de leden en is er ook een ‘hoger’ of maatschappelijk doel opgenomen in de statuten.

Duidelijk is dat de coöperatie op dit moment (weer) in de belangstelling staat.

In de volgende en laatste aflevering zullen we zien wat volgens deze publicatie de meest kansrijke verdienmodellen zijn voor de groene sector aka platteland.

Rudy van Stratum

Tegendenken (15): Moeilijke woorden

Pak ‘m beet vier jaar geleden werden wij gevraagd om mee te denken over de toekomst van een stichting. Heel concreet was de vraag wat is of wordt het verdienmodel van deze stichting. We waren nog niet met slimmefinanciering.nl begonnen en het woord verdienmodel zei mij niets, maar het leek me iets heel bijzonders. Bang om een flater te slaan zocht ik een dag voor de bijeenkomst op wat verdienmodel betekent zodat ik in ieder geval goed mee kon praten. Inmiddels is het vier jaar later en nog steeds kom ik regelmatig nieuwe moeilijke woorden tegen. Het woord verdienmodel zit inmiddels stevig verankerd in mijn woordenboek, ik gebruik het woord vrijwel dagelijks, best een handig woord. Een greep uit de oogst van de afgelopen maanden: value proposition, value cycle, waardecreatie, co-creatie, en stakeholder governance code.

Is dat nou erg het gebruik van moeilijke woorden? Ik denk dat je dat vanuit twee perspectieven moet bekijken, dat van de zender en dat van de ontvanger.

Zender

De zender, bijvoorbeeld de schrijver van een beleidsstuk of investeringsvoorstel. Uitgaande van goede bedoelingen wil deze de lezer goed informeren zodat deze op basis van het stuk een goed besluit kan nemen. Soms is het daarbij handig (maar niet noodzakelijk) om een woord te gebruiken dat precies en bondig beschrijft wat je bedoelt. Toen ik vier jaar geleden verdienmodel opzocht zag ik dat het “manier om geld te verdienen” betekent. Niks bijzonders, wel makkelijk in het gebruik en misschien ook wel functioneel. De vraag is wel hoe ver je moet gaan in het gebruik van dit soort ‘moeilijke’ woorden.

De zender kan natuurlijk ook minder goede bedoelingen hebben. Door precies de juiste dosering moeilijke woorden te gebruiken zorg je ervoor dat mensen het stuk wel serieus nemen maar er weinig of niets van begrijpen en er niets over durven te zeggen, een apathische houding dus. Te veel moeilijke woorden zal tot weerstand leiden, gebruik je te weinig moeilijke woorden dan zouden mensen het kunnen begrijpen (wat wellicht niet de bedoeling is). Weinig moeilijke woorden kan soms ook oproepen: als het zo simpel is, dan kan het niet goed zijn ….

Ontvanger

De ontvanger, de lezer. Ik denk dat iedereen regelmatig geconfronteerd wordt met woorden die hij niet of nauwelijks begrijpt, of (wellicht nog ingewikkelder) woorden die je wel kent maar absoluut niet begrijpt in de context waarin ze in dat geval gebruikt worden. De eerste gedachte is “het zal wel aan mij liggen”. Maar wat blijkt, als je het in de groep gooit “wat bedoelen jullie eigenlijk met …” dan wordt er instemmend geknikt en blijken er meer te zijn die het niet snappen. Best raar, want teksten zijn vaak bedoeld als voorbereiding op werkelijk handelen, investeren, iets gaan doen, ergens mee stoppen etc. Teksten zoals ik die in mijn werk tegenkom zijn dus vaak gericht op een besluit, en besluiten kan alleen als je begrijpt waarover het gaat.moeilijke woorden-01

Je vraagt je wellicht af, wat dit met tegendenken te maken heeft. Tegendenken gaat wat mij betreft over het niet automatisch meegaan of instemmen met wat op het eerste gezicht logisch lijkt. Dat vraagt om het kritisch onderzoeken van de feiten, het afpellen van de belangen, onderzoeken of er alternatieven zijn etc. Maar het begint allemaal met goed te begrijpen wat er geschreven is, wat staat er eigenlijk. Laat je dus niet gek maken door moeilijke woorden maar vraag of het eenvoudiger kan, in gewone woorden. Kan het niet eenvoudig uitgelegd worden dan is er iets aan de hand, een verborgen agenda, een risico of onzekerheid, een tekort of een overschrijding of nog erger, de schrijver snap het zelf ook niet.

Stijn van Liefland

Alternatieve financiering Rural Alliances

Vorige week is tijdens een bijeenkomst van ‘Rural Alliances’ in Leuven een boekwerkje gepresenteerd over alternatieve financieringssystemen voor het platteland. De publicatie is hier te downloaden.

Deze publicatie sluit nauw aan bij de filosofie en het (oorspronkelijke) aandachtsgebied van ‘slimme financiering’. Ook heeft de studie overeenkomsten met de eerdere publicatie over nieuwe verdienmodellen van ‘Nederland onder Water’. Het idee is/was antwoord te geven op de vraag: als ik er met de bestaande financiële mogelijkheden niet meer uit kom, wat zijn dan nog de alternatieven (om te blijven doen wat ik doe)? Dus als ik minder subsidie krijg en niet meer bij de bank terecht kan: wat dan?

We gaan in enkele afleveringen nader op deze publicatie in. We beginnen met de aanpak waarvoor is gekozen (1), dat doen we in deze aflevering. Vervolgens kijken we of er nieuwe financieringsvormen boven tafel zijn gekomen (2) en tenslotte kijken we naar de algehele conclusies en aanbevelingen (3).

De aanpak

Ondanks dat de auteur Sylvie Foselle bekend is met onze aanpak (vorig jaar heeft ze ons voor haar publicatie geïnterviewd, jammer dat we nergens in de publicatie als bron worden genoemd) heeft zij voor een andere indeling gekozen. Dan is het natuurlijk leuk beide aanpakken eens naast elkaar te leggen.

Onze beslisboom heeft in sterk vereenvoudigde vorm de volgende opzet:ScreenShot112Wij kijken altijd eerst of je het zelf intern kunt oplossen. Normaal wordt dat geen financiering genoemd. Je kijkt of je efficiënter kunt werken (minder kosten maken) of dat je meer kunt verkopen (meer opbrengsten genereren). Misschien kom je er zo wel uit en heb je niet langer subsidie nodig en/of hoef je niet meer bij de bank aan te kloppen.

Pas dan, als in een tweetrapsraket, ga je naar buiten kijken. In onze beslisboom zijn er dan 4 mogelijkheden van externe financiering. Ofwel krijg je geld, dat is bijvoorbeeld subsidie of een gift. Ofwel ga je geld lenen, dat is bijvoorbeeld een lening bij een bank. Ofwel sta je je eigendom af, dat is bijvoorbeeld huren of leasen. Ofwel doe je tenslotte ‘financiering van onderaf’. Dat laatste is een grote verzamelpot van vormen van financiering die we op een andere manier niet kwijt konden, en dat is wat wij ‘alternatieve financiering’ noemen. Dat kan gaan om ruilen van goederen (of tijd, of arbeid) of bijvoorbeeld om het introduceren van een alternatieve eigen munt.

Rural alliances

De aanpak die Sylvie kiest komt in mijn versimpelde notatie op het volgende neer:

ScreenShot113Om te beginnen wordt alles ‘alternatieve financiering’ genoemd. Daar is wat voor te zeggen: alles wat je maar anders kunt doen als je geen/minder subsidie krijgt en niet meer bij de bank terecht kan.

Er zijn hier vier mogelijkheden: krijgen, verkopen, ruilen of (het oprichten van) een coöperatie.

Krijgen

Als je geld krijgt is dat een oplossing. Met name als je het niet hoeft terug te betalen. Als je het wel terug moet betalen dan spreekt men in het algemeen van een lening. Een lening krijg je dus niet zomaar, er zal eerst gekeken worden door de geldverstrekker of je überhaupt in staat zult zijn ooit de hoofdsom terug te betalen (vandaar onze eerdere stap: heeft deze operatie voldoende intrinsiek rendement). Maar met name de mogelijkheid van ‘zachte leningen’ is hier wel een vorm van alternatieve financiering. Bij een zachte lening zou je kunnen stellen dat je de normale rente krijgt kwijt gescholden, een vorm van krijgen dus.

Als je niet terug hoeft te betalen dan is echt sprake van krijgen. Soms is er helemaal geen sprake van een tegenprestatie, bijvoorbeeld bij een donatie of een subsidie. Soms is er wel sprake van een tegenprestatie. De laatste wordt in mijn beleving al verwarrend. Je zou kunnen zeggen dat een lidmaatschap (leden die betalen voor hun lidmaatschap) een vorm van geven/krijgen is maar met een tegenprestatie. Immers, je moet de leden wel wat bieden (een reisje, een nieuwsbrief etc). En crowdfunding valt in deze indeling soms ook onder ‘krijgen + tegenprestatie’. Bij crowdfunding krijg je bijvoorbeeld korting op de cd van de artiest die je sponsort.

Verkopen

Om je problemen op te lossen kun je ook creatief nagaan wat je nog allemaal (extra) kunt verkopen. Syvlie noemt hier als voorbeelden het verkopen van streekproducten of het heffen van entree-gelden (voor toerisme en recreatie). Strikt genomen zou ik dat geen alternatieve financiering noemen, dat is gewoon een kwestie van het eigen huis op orde brengen. De meeste publicaties over ‘nieuwe verdienmodellen’ besteden overigens hier de meeste aandacht aan.

Ruilen

Dan hebben we als derde mogelijkheid ‘ruilen’. Dat kun je rechtstreeks doen dus het ruilen van het ene goed tegen het andere goed (.. dienst). Op kleine schaal gebeurt dat wel: als jij hier het gras maait, dan krijg je melk of kaas van mij. Maar je kunt dat lokaal ruilen ook wat handiger opzetten door te werken met een eigen lokale munt. De munt is dan als het ware de ‘boekhouding’ die onderling uitspreekt wie waar recht op heeft. De publicatie gaat op deze thematiek (het opzetten van een eigen lokale munt) uitgebreid in. Dat is onderscheidend voor deze publicatie, het opzetten van een eigen lokale munt is niet zo voor de hand liggend.

Coöperatie

Tenslotte kun je je problemen ook oplossen door anders te organiseren, door meer en beter samen te werken. Dat kan natuurlijk op allerlei manieren, maar hier is gekozen voor het verder uitdiepen van de coöperatieve organisatievorm. In onze beslisboom zouden we dat misschien een vorm van efficiëntie noemen: samen inkopen, samen aan marketing doen. Maar er is veel voor te zeggen de coöperatie een vorm van alternatieve financiering te noemen.

Soms heeft de coöperatie als doel elkaar te helpen (de win-win op te zoeken). Dan is sprake van mutual benefit. Soms ook gaat de coöperatie bewust verder en wil het ook nog een positief effect op de omgeving bewerkstelligen (waardoor de coöperatie verder gaat dan de aangesloten leden, een social impact heeft).

Verschillen en overeenkomsten

Uiteindelijk komt deze publicatie tot ruim 30 verdienmogelijkheden.De mogelijkheden worden netjes in een tabel samengevat en beoordeeld op 5 dimensies: schaal (klein/groot), rol overheid (wel/niet), sociale impact (wel/niet), opstartkosten (laag/hoog) en complexiteit (laag/hoog). Zo ontstaat een mooi overzicht van wat beschikbaar is en wat wel of niet in een specifieke situatie kan helpen.

We gaan in de volgende aflevering kijken welke verdienmogelijkheden dat zijn. De indeling van de mogelijkheden is wat anders dan zoals wij die hanteren. Maar dat is natuurlijk ook een kwestie van smaak.

De indeling van deze publicatie oogt wel wat vriendelijker en intuïtiever. Misschien is die van ons te gezocht of te stijf. Wij kunnen nog eens nagaan of we naast onze bestaande beslisboom een meer intuïtieve versie kunnen maken. Ook de scoringstabel is iets waar wij nog van kunnen leren, prima werk.

Maar er zijn ook wat fundamentelere verschillen:

  • De basisvraag of je überhaupt met een ‘goede business-case’ van doen hebt, wordt hier niet gesteld. Soms is het beter te stoppen of iets anders te gaan doen. De vraag of wat je doet bijdraagt aan het bereiken van je doelen (en wat die doelen dan zijn) is voor ons belangrijk en gaat vooraf aan het zoeken naar nieuwe verdienmogelijkheden.
  • De vraag of je wat je doet slimmer/beter/handiger/sneller kunt doen is in deze publicatie wat onderbelicht. De vraag naar een hogere efficiency als ‘alternatief financieringsmodel’ komt nauwelijks aan de orde. In de praktijk is in onze ervaring juist hier het meest te halen. Je zou overigens kunnen stellen dat de uitgebreide aandacht voor de coöperatieve samenwerkingsvorm een voorbeeld van hogere efficiency is.
  • De coöperatieve gedachte krijgt ruim aandacht in deze publicatie. Het gaat hier om een vorm van ‘anders organiseren’.
  • De lokale munten krijgen ruim aandacht in deze publicatie. Ook dat zou je kunnen zien als een andere vorm van organisatie en dus ook van efficiëntie.
  • Ook sterk aan deze publicatie is dat ruim wordt ingezet op de relatieve betekenis van geld. Geld is slechts een middel om een doel te bereiken. Uiteindelijk ligt er ‘achter geld’ altijd iets harders zoals tijd, arbeid, spullen. Financiering gaat dus niet over geld maar over het (hoe dan ook) mogelijk maken van zaken die belangrijk zijn.

 

Ik heb me natuurlijk afgevraagd waarom er wat minder aandacht is voor het verhogen van efficiency (kostenreductie) en het verhogen van de opbrengsten. En omgekeerd juist meer aandacht voor de zaken die anders wat onderbelicht blijven: het opzetten van een coöperatie en het introduceren van lokaal geld. Mijn vermoeden is dat de auteur hier heel goed heeft aangevoeld wat de doelgroep wil horen en wat vooral niet.

Rudy van Stratum

 

 

Tegendenken (14): handel in rechten en plichten

Vanmiddag was ik te gast bij een bijeenkomst op het provinciehuis van Gelderland. Onderwerp van de conferentie was ‘Samenwerking en financiering in gebiedsontwikkeling’. Daar sprak (onder andere) Tom Bade van Triple E over zijn visie op ‘getting things done when the going gets tough’ (mijn woorden).

Pre-ambule

Er was natuurlijk meer te horen vanmiddag maar het verhaal van Tom was anders en een voorbeeld van dwars tegendenken. Een bevlogen spreker met nogal afwijkende en boude stellingen over financiering van kwaliteit. Laten we zijn betoog eens langs lopen. Is het nieuw? Hoe werkt het? Kan het werken?

(In het volgende parafraseer ik op de uitspraken van Bade. Als het een eigen mening of toevoeging is zal ik dat markeren.)

Tom als ondernemer. Stoppen met dat gepraat over duurzaamheid, van denker naar doener. Hij heeft zelf een aantal ‘projecten’ gekocht en is nu als ondernemer verantwoordelijk voor de exploitatie. Hoe dat gaat zien we zo dadelijk (zonder een Euro op zak namelijk!).

Tom als anti-geograaf. Als het over duurzaamheid gaat, dan komen altijd maar weer die vermaledijde geografische kaarten op tafel. Het gaat altijd over ruimte want kaarten zijn sexy, dat is smullen voor de vakmensen. Maar, beste mensen, duurzaamheid gaat niet over ruimte maar over TIJD. Duurzaamheid is een kwestie van lange-slagen maken. Van korte termijn denken naar lange termijn denken.

Tom als marketeer. En ophouden nu met al die bullshit van ‘de 3 P’s’ en hoe het ook allemaal mag heten. Al die afkortingen dat is gewoon het gevolg van het bestaan van ‘powerpoint’. (Als econoom zou ik zeggen: dat is de wet van Say, elk aanbod schept zijn eigen vraag). Dus heb je powerpoint dan maak je mooie plaatjes met mooie bolletjes, in dit geval met Planet, People, Profit.

Het gaat dus niet over ruimte en niet over leuke intellectuele spelletjes met afkortingen. Het gaat naast tijd over economie. En, beste mensen, hoe ontstaat economie? Economie ontstaat door goede mensen met goede ideeën. Bill Gates kwam met een besturingssysteem en hielp zo miljoenen mensen aan een baan. En weet je hoe Bill is begonnen: in een garage! En toen de garage te klein werd, toen werd er een stukje bijgebouwd, makkelijk zat. Ruimte volgt economie en niet andersom!

Tom als tegenaan-schopper. We hebben het de laatste decennia omgedraaid. We zagen een verband tussen economische groei en gebouwen (Bill Gates!). En toen dachten de mensen die van zichzelf niets kunnen: we gaan gebouwen neerzetten dan volgt de economie vanzelf. NOT. Bill Gates kon wat en daar danken we groei aan. Projectontwikkelaars, bankiers, bestuurders, die kunnen niks en daar hebben we dus de crisis aan te danken.

En mensen, laten we nu ook eens ophouden met al die braaftaal. Ophouden met ‘van onderop’, ‘samenwerken’, ‘invullen van de regie-functie’! Nogmaals, het gaat om ondernemerschap en om lange slagen in de tijd. En lang niet altijd ‘samen’ dus: soms gebeurt het gewoon zoals ik zeg, helder en duidelijk.

Hoe pakken we dat dus aan?

Hoe gaan we dan duurzaam ondernemen zonder prietpraat? Economen snappen er ook al niets van, want de oplossing die nu gaat komen, daar is in de economische literatuur niets over te vinden (sic!).

Voorbeeldje. Ik koop een leegstaand pand voor een appel en een ei in een achterstandsbuurt. Ik jaag daar een aantal kunstenaars in. Die kunnen daar gratis wonen en werken zolang ze maar aan onderhoud en leuke dingen doen. Je ziet dan vanzelf dat er na een tijdje een volgende slag volk interesse krijgt. Dat zijn dan de hipsters en die gaan natuurlijk wel wat betalen. En dat gaat net zolang door tot op een gegeven moment de advocatenkantoren hun plek innemen.

Nog een voorbeeldje. Ik koop een bijna failliete tent als ‘De kleine aarde’ in Boxtel. Uiteraard wederom voor een symbolisch bedrag. Ik krijg daarmee het recht om een aantal zaken ter plekke te doen (restaurant, speeltuin etc). En in ruil daarvoor neem ik de verplichting op me om het beheer van de plek op me te nemen.

Handel in rechten en plichten

Waarom snappen economen er niets van? Omdat die praten over wat er op de balans staat. En dat is voor een ondernemer volstrekt irrelevant. Het gaat om (de handel in) rechten en plichten.

Een overheid kan een park aan een ondernemer geven. Dat is dus het recht dat je aan die ondernemer overdraagt om daar iets mee te doen. En dat recht heeft een waarde. Dus ofwel betaalt die ondernemer voor dat recht (om te mogen verdienen) ofwel belooft die ondernemer het beheer over een lange periode op zich te nemen (een recht dat wordt geruild tegen een plicht).

Het is hierbij van belang dat rechten en plichten in een package door de overheid worden ‘verkocht’ (en daarna ook alleen maar in dezelfde samenstelling mogen worden doorverkocht).

(Tot zover de parafrasering).

Nieuw?

Het betoog van Tom Bade komt dus neer op een doordachte handel in ‘rechten + plichten’. Dit is zeker een interessante gedachte.

Hebben economen hier niets over te melden? Onzin natuurlijk. Een aandeel is in wezen een recht op het ontvangen van dividend in de toekomst. En aan een aandeel hangen natuurlijk ook plichten. Op zijn minst de plicht om je als (mede-) eigenaar van het bedrijf aan de wetten van het land te houden. Een aandeel zoals we dat kennen is in wezen al handel in rechten en plichten. Alleen zijn we vergeten de juiste plichten bij de eigenaren neer te leggen (of als we dat wel doen, dan zoeken die ondernemers een plek op aarde waar die plichten niet gelden, simpel zat).

Tom Bade bedoelt met economen waarschijnlijk boekhouders. Een financieel econoom zal een recht waarderen op basis van alle kasstromen die in de tijd aan dat recht kleven. Wat er op de balans staat is inderdaad van geen enkel belang. En inderdaad, dat heb ik al vaker beweerd, de overheid kent vaak rechten toe aan burgers en bedrijven zonder zich bewust te zijn van het feit dat dat recht een economische waarde vertegenwoordigt. Als je ergens iets mag dan is dat geld waard. Waarom mag je in Nederland onder toezicht van de Nederlandse Bank een bankbedrijf runnen? Dat kost je, behalve het doorlopen van een hele ingewikkelde papiercyclus, helemaal niets. Waarom wordt dat recht niet jaarlijks geveild tegen opbod? Zoals ook de rechten voor mobiele telefonie worden verkocht bij opbod? Wat zou het effect zijn van een flinke lobby-inspanning om de plichten (lees: wet- en regelgeving) te mitigeren? Lees het boek van Reich nog eens zou ik zeggen.

Maar het verhaal is pas compleet als je als overheid precies zoveel plichten weet ‘mee te onderhandelen’ dat er een win-win situatie ontstaat. De overheid heeft dan de kwaliteit van een publiek goed veilig gesteld, de ondernemer kan dan zijn ding doen (en ploegt in ruil daarvoor dus een deel van zijn winst terug naar die verplichtingen). Een ondernemer zal dus een economische afweging maken: wil ik dit pand/park voor 1 Euro overnemen als ik er een speeltuin/kantoor van mag maken en ondertussen gedurende x jaar bepaalde dingen voor terug moet doen? Hij maakt een afweging tussen de contante waarde van de voordelen (de rechten) en de contante waarde van de nadelen (de plichten).

Samenvattend: de constructie is helemaal niet zo uniek of nieuw, het is een financieel-economisch gedreven manier om rechten en plichten uit te onderhandelen. De ondernemer wordt door de inbouw van plichten door de overheid gestretched om een langere horizon in te nemen.

Evaluatie

Kan dit werken? Zeker, ik zie (meer) mogelijkheden voor deze aanpak. Niet voor alles en altijd, maar toch. Een paar overwegingen zijn echter wel op zijn plaats:

  • De ondernemer komt er wel uit. We gaan ervan uit dat die kan rekenen en kan ondernemen. Hoeven we weinig aan te doen.
  • De overheid (publieke partij) moet ook gaan denken als een ondernemer. Dat betekent dus nadenken over: wat gaat die ondernemer hier doen? Hoeveel denken wij als overheid dat ie er aan over houdt? Wat kunnen/willen/moeten we in ruil daarvoor terug vragen?
  • Het uitgangspunt is dus dat beide partijen aan tafel gelijkwaardig zijn. In wezen is het een onderhandelingsstrategie waarbij de eye-opener van Bade in mijn ogen is dat de overheid zich meer bewust moet zijn van de waarden die het in huis heeft.
  • Impliciet neemt ook Bade aan dat ‘het goede’ (de lange termijn, de publieke zaak) niet vanzelf tot stand komt. De ondernemer zal in de regel niet zelf aanbieden bepaalde plichten op zich te nemen. De overheid moet dus donders goed weten wat ze wil. De overheid moet specialist worden in het ramen van verplichtingen. Hier is in gevallen wel nieuwe wet- en regelgeving voor nodig.
  • Economen weten hier niets van? Zoek eens in de literatuur over verzekeringen. In wezen zou je dit probleem ook kunnen zien als een verzekeringsprobleem. De overheid wil de verzekering (van de ondernemer) dat ie gedurende x jaar bepaalde zaken goed regelt. De premie die de overheid daarvoor betaalt is het vrijgeven van een recht om .. (te bouwen, te exploiteren etc). Maar zoals het ook bij verzekeringen gaat: de kleine lettertjes! Je betaalt jarenlang elke maand een premie tegen diefstal, tot het moment komt dat er iets gestolen wordt, dan blijkt er in het contract te staan dat je moet kunnen bewijzen dat het gestolen is (en dat het dus niet gaat om verlies etc).
  • Praktisch zal de bottle-neck van deze aanpak wel eens kunnen liggen in de kleine lettertjes, in de mogelijke scenario’s etc. Juist dan is het zaak dat de partijen over dezelfde informatie beschikken, elkaar ook op langere termijn kunnen vertrouwen en naar de geest van de afspraken handelen. Juristerij gaat hier niet werken. Vertrouwen dat het ook in lastige tijden wel goed komt? Hmm, het recente verleden geeft mij dat vertrouwen in ieder geval niet.
  • Een niet onbelangrijk probleem is dat partijen bereid moeten zijn hun verlies te nemen als dat aan de orde is. Een kantoor kopen voor 1 Euro? Als het toch leeg staat? Zelfs super-commerciële partijen hebben hier moeite mee. Waarom komen vastgoed-partijen nu naar de overheid om te pleiten voor een ‘leegstandsfonds’?
  • Laten we eens een praktische (maar fictieve) casus nemen. Een stuk bos waar mensen graag in wandelen maar waar geen geld meer beschikbaar is vanuit de overheid voor onderhoud. Hoe zal het dan gaan? De overheid geeft een concessie uit aan de ondernemer om het bos te exploiteren. Wat mag je daar dan doen? Parkeergeld heffen? Entreegeld heffen? Een restaurant openen? Kortom: er moet wel een business-case zijn. Als al die dingen niet mogen, ja, wat dan? In de woorden van Bade: het moet wel LLMM zijn, oftewel Lekker Leuk Mooi Makkelijk, anders valt er niets te verdienen.Wat te doen met gevallen die VVLM Vies Vervelend Lelijk Moeilijk zijn? Ja hoor, die komen ook voor. Oftewel: het kind met het badwater weggooien?
  • En dan nog blijft een interessante vraag: als het die ondernemer lukt om er iets aan over te houden, waarom zou de overheid dat dan niet zelf kunnen organiseren? Omdat de overheid niet denkt als een ondernemer. Maar dat was juist wel nodig om de onderhandeling op een goede manier te laten verlopen ….

 

Ik wil het allemaal nog eens laten bezinken. Ik hoor het verhaal voor het eerst. Dit is in ieder geval wat er in de auto op de terugweg naar huis bij mij opborrelt.

Rudy van Stratum

 

 

Circulaire economie, tegendenken proces

Mijn idee is dat het niet gaat lukken met het ontwikkelen van een circulaire economie. Heel toepasselijk pas ik daarvoor zelf een cirkelredenering toe. De principes van de circulaire economie zijn niet nieuw, die gebruiken we steeds weer opnieuw. We geven ze steeds weer een nieuwe naam omdat het onder de oude naam blijkbaar niet werkte. Conclusie, het is nog steeds niet geland en dat gaat ook niet gebeuren. (meer over circulaire economie aflevering 1, aflevering 2)

Om het gedachtegoed te laten landen bij ondernemers worden twee strategieën gehanteerd.

Steeds een nieuwe naam
Elke paar jaar geef je dit een andere naam en hang je er nog wat extra toeters en bellen aan. De ladder van Lansink werd in 1979 als beleidslijn voor afval door de tweede kamer vastgesteld. Deze ladder geeft een voorkeursvolgorde aan over hoe om te gaan met afval:

  • preventie
  • hergebruik
  • sorteren en recyclen
  • verbranden
  • storten

 

Preventie, het voorkomen van afval staat bovenaan, daarna volgen vier manieren om met afval om te gaan die tot een steeds laagwaardiger gebruik leiden. In het gedachtengoed van de circulaire economie wordt dit verder uitgewerkt, maar de basis is hetzelfde. 10 jaar na de ladder van Lansink werd het eerste Nationaal MilieubeleidsPlan (NMP) vastgesteld. Onderwerpen waren onder andere het sluiten van kringlopen en kwaliteitsbevordering bij productieprocessen en producten. Hoe circulair wil je het hebben? Het tweede nationaalbeleidsplan (1994) gaat hier verder mee, aan de orde kom onder andere product-dienstcombinaties. Steeds een nieuwe naam werkt uiteindelijk contraproductief, juist daardoor krijgen mensen de indruk dat het iets tijdelijks is dat wel weer overwaait. Het lijkt een beetje op de reclame voor wasmiddelen, die zijn ook elke keer “nu nog beter”.

Bang maken
Je maakt mensen bang. Ik zie hier een patroon, niet alleen bij de circulaire economie, maar ook bij andere ontwikkelingen. Als eerste maak je mensen bang door te verkondigen dat, plat gezegd, het einde van de wereld nadert als we zo doorgaan. Dan verkondig je een oplossing. In dit geval, als we overstappen op ons idee van de circulaire economie komt het helemaal goed. De oplossing wordt gepresenteerd als positief, niet reguleren, niet vertellen wat je niet moet doen, nee, deze oplossing biedt juist kansen en is leuk en vlot, helemaal van deze tijd. Wanneer iedereen dan opgelucht ademhaalt kom je met een tweede dreigement, ditmaal gericht aan ondernemers. Als je niet meedoet met onze oplossing dan is er in de toekomst geen plek meer voor jouw bedrijf. Alleen bedrijven die onderdeel zijn van de circulaire economie zullen overleven. Ik overdrijf natuurlijk, maar kijk toch even naar dit citaat en het onderstaande plaatje uit één van de publicaties over circulaire economie. “Wie te ver achterloopt op nieuwkomers en op bedrijven die de sprong wel wagen, neemt risico’s.”

verliezersce(Bron: Ondernemen in de circulaire economie, OPAi)

Waarom werkt het niet?
Mijn conclusie, dit werkt dus niet. Op de een of andere manier landt het gedachtegoed niet bij de doelgroep. Zonder met een volledige verklaring te komen waarom de strategie niet werkt kan ik wel een aantal factoren benoemen:

  • Als eerste belangen van allerlei partijen. Er is een hele ‘circulaire industrie’ ontstaan van ambtenaren, adviseurs, schrijvers etc. Die hebben er natuurlijk alle belang bij om het concept circulaire economie te verkopen en hier werk uit te halen. Het rare is, cradle to cradle is (of was?) in mijn ogen ongeveer hetzelfde. Ik vermoed dat een aantal adviseurs deze boot had gemist en weer met wat nieuws is gekomen. Het wachten is nu dus op adviseurs die niet alleen C2C hebben gemist maar ook de circulaire economie (ik ben er daar één van, enige jaloezie is mij niet vreemd) en over zo’n twee tot drie jaar weer met wat nieuws komen. Ik denk aan de economie van het geluk. In de economie van het geluk draait het niet om producten of diensten maar om wat die producten / diensten voor jou betekenen, hoe gelukkig je daar van wordt. Omdat mensen ongelukkig worden van allerlei externe effecten worden deze in de economie van het geluk automatisch meegenomen en voorkomen. Mensen zullen inzien dat het in het leven uiteindelijk om zachtere waarden als geluk draait en dat al het anderen daaraan ondergeschikt is. Ondernemers die dit niet inzien zullen op termijn geen markt meer hebben. De principes van de economie van het geluk zijn gebaseerd op … (Hier zoek ik nog een aanvulling om te zorgen dat het verhaal ook intuïtief goed aanvoelt. Een specifiek ecosysteem lijkt mij mooi, maar we kunnen natuurlijk ook een samenleving op een of ander exotisch eiland kiezen, er is altijd wel een draai aan te geven dat het precies past bij de economie van het geluk.)
  • Ten tweede we voelen ons beter of anders. Toen ik het plaatje hierboven voor het eerst zag dacht ik meteen, zou een ondernemer zich hier in herkennen? Zou die hier bang van worden? Ik denk het niet en kan me daarbij vier gedachten voorstellen.
  1. Ik ben anders, deze grafiek heeft geen betrekking op mijn onderneming, wat ik doe of maak past daar niet in. Anders zijn kan ook betekenen dat je denkt dat het beter doet dan de rest, ik doe dit al.
  2. Dat gaat nog wel even duren. Er worden al jaren dit soort dingen geroepen, mijn ervaring, eerst maar eens afwachten, er is nog tijd genoeg om hier op in te spelen, als het al zover komt. Bovendien hebben wij de afgelopen jaren bewezen dat we in kunnen spelen op veranderende markten.
  3. Jongens, ik ben een jaar of 50, als mijn bedrijf het nog een paar jaar volhoudt dan vind ik het mooi geweest. Ik ga daar nu echt geen werk van maken.
  4. Grondstoffen op, fossiele brandstoffen op? Dat zeiden ze 50 jaar geleden ook al, ik merk er nog steeds niets van. Dat zal dus allemaal wel meevallen. Lees: ik weet het beter.

Het zou kunnen dat er een ondernemer die het volgende denkt. “Woh, ze hebben gelijk, ik moet nu iets doen. Hoe heb ik dat eerder niet kunnen zien, er liggen enorme kansen voor mijn bedrijf, wat dom van mij. Ik ga meteen alles lezen over de circulaire economie en adviseurs inhuren.” Als iemand zo reageert zou ik meteen wantrouwend worden.

  • Ten derde hebben we allemaal twee petten op. Natuurlijk vinden we grondstoffen, milieu, schone lucht, eerlijke verdeling van welvaart belangrijk. Als je gevraagd wordt wat te schrijven voor een blad of een bijdrage te leveren aan een symposium dan zal je uit volle mond verkondigen hoe belangrijk dit is. Komt er een enquête langs dan is het al helemaal makkelijk. Maar dat is iets anders dan het echt doen in je eigen leven of binnen je eigen werk. We hebben allemaal twee petten op, die van de burger en die van de consument, schreef Rudy eerder (maak van consument gerust ondernemer). We willen het wel, maar niet vandaag, ook niet morgen maar misschien dat het volgende week wel goed uitkomt. Uiteindelijk zetten we liever de pet van consument (of producent) op dan die van burger.

 

Wat werkt dan wel?
NMP2Kijk op de afbeelding hiernaast voor een scan van de samenvatting van het nationaal milieubeleidsplan uit 1994, precies 20 jaar geleden. In hoofdstuk 4, duurzame consumptiepatronen en productieprocessen, pagina 13 worden drie punten genoemd:

  • Koop diensten in plaats van goederen
  • Circuleer goederen,
  • Grotere efficiency in de verbanden tussen mensen, goederen en diensten.

 

Niets mis mee. In plaats van 20 jaar lang deze eenvoudige boodschap te verkondigen en te verankeren in regelgeving hebben we steeds weer nieuwe concepten bedacht met elke keer moeilijkere woorden. Laten we die fout de komende 20 jaar niet nog een keer maken.

En ja, natuurlijk is er in die twintig jaar flink aan het concept geschaafd, is het verbeterd en zijn we tot nieuwe inzichten gekomen. En dat moeten we de komende 20 jaar ook zeker blijven doen. Maar in de kern is het nog steeds hetzelfde. Het concept van een circulaire economie of cradle te cradle (of heel ouderwets duurzame consumptiepatronen en productieprocessen) is veel te mooi en belangrijk om te verkwanselen door er elke paar jaar weer een nieuwe naam aan te geven.

Stijn van Liefland

 

Canvasmodel 4: pas op, gevaarlijk!

In de eerdere afleveringen over het Canvas-model is uitgelegd wat het model inhoudt en waar de verschillen en overeenkomsten zitten met onze eigen beslisboom. In deze aflevering wil ik stilstaan bij een gevaar dat schuilt in het te makkelijk toepassen van het Canvas-model.

De kracht van het Canvas-model

Als je een concreet plan hebt voor je onderneming, dan helpt het Canvas-model je op een gestructureerde en consistente manier bij de voorbereiding. De kernvraag daarbij is: kan het uit? Oftewel: is het rendement voldoende, wegen de inspanningen op tegen de verwachte opbrengsten. Het Canvas-model doet dat door te kijken naar de mogelijke eindafnemers van je inspanningen. Waar zitten jouw pinautomaten en wanneer wordt de portemonnee getrokken?

We hadden ook al geconstateerd dat er niet zoveel nieuws onder de zon is. Het gaat in essentie om het bepalen van de uitgaven en de inkomsten. Sterk is het format van een visueel invulsjabloon dat in een groepssessie lekker weg werkt.

De beperkingen van het Canvas-model

Maar er is ook een gevaar aan het toepassen van het Canvas-model. Een gevaar dat niet denkbeeldig is maar dat ik in de praktijk ook tegenkom. We moeten niet vergeten dat het Canvas-model werkt binnen een bepaalde traditie met daarbij horende uitgangspunten. In wezen zet je de pet op van de ondernemer en kijk je of je plan goed uitpakt. Het doel is het behalen van een voldoende hoog rendement. Het draait kortom om Euro’s en om harde rendementen. Klanten zijn je pinautomaten. Toegevoegde waarde betekent bijna definitorisch dat de klant wil betalen voor je product.

Je zou kunnen zeggen dat onze beslisboom een meer generieke vorm van het Canvas-model is. In onze beslisboom staat het doel niet vast. Het doel kan zijn om zoveel mogelijk Euro-rendement te halen maar hoeft dat niet per se te zijn. Onze beslisboom kijkt ook breder naar het begrip ‘waarde-creatie’. Dat kan meer zijn dan de hoogste ‘Netto Contante Waarde’ in Euro’s. Onze beslisboom kijkt ook naar mogelijke nadelige effecten op langere termijn en voor andere partijen. Waardecreatie in algemenere zin kijkt ook naar mogelijke waardevernietiging en/of afwenteling in de tijd en op andere partijen.

Tussenschema

Ik heb het in een simpel plaatje proberen samen te vatten.

ScreenShot100De groene bolletjes zijn de initiatieven die voldoen aan het Canvas-model. Je hebt een idee, wilt daar aan verdienen en de markt van kritische consumenten bepaalt of je succesvol bent. Zo ontstaan bakkers met hun broden, uitvinders met hun kleuren-tv’s en bankiers met hun leningen. Deze producten voldoen aan een behoefte en dus is sprake van waardecreatie. Ondernemers komen en ondernemers gaan, dat is de tucht van de markt.

Maar soms gebeurt het dat deze inspanningen van de groene bolletjes tot schade aan derden leidt. De Canvas-ondernemer houdt daar geen rekening mee, het is geen onderdeel van zijn doelstelling en/of planningshorizon. Dat zijn de rode bollen die we ook wel de externe effecten noemen. We hebben het dan over bijvoorbeeld uitstoot van vieze lucht (vervuiling) of over woekerpolissen.

Volgens Reich is dat ook prima. Ondernemers zijn er om geld te verdienen, de democratie is er om wetten te maken die de externe effecten mitigeren.

Dan hebben we nog de blauwe bollen. En dat is eigenlijk de reden waarom ik dit verhaal vertel. De Canvas-aanpak zal aantonen dat er goede ideeën zijn die de test niet zullen doorstaan. Het Euro-rendement voor de ondernemer is gewoonweg te laag, het kan niet uit. Het rendement laat te lang op zich wachten of het rendement is er wel maar niet in Euro’s of niet alleen voor deze specifieke ondernemer. Canvas stelt dan: onvoldoende waardecreatie, niet doen. Denk aan het bouwen van ‘frisse scholen’. Er is budget voor een gewone school maar voor de extra investeringen die leiden tot een ‘frisse school’ is het budget ontoereikend in de huidige context. Ondernemers die met het Canvasmodel aan de gang gaan zullen hier niet zo makkelijk een goede business-case vinden. Reich zegt wederom: niks aan de hand, daar zijn ondernemers ook niet voor, daar heb je belastingen voor.

Oplossing voor het beheer van bossen?

Voor het beheer van bossen zal ongeveer hetzelfde gelden. Dat is een blauwe bol: een ondernemer zal hier niet zo snel instappen, rendement onvoldoende.

Maar wat zie ik om me heen? Vroeger werd het bos beheerd vanuit subsidies of vanuit de inspanningen van de grondeigenaren. De subsidie komt goeddeels te vervallen, het beheer dreigt achteruit te kachelen. En nu is de oplossing: er is meer ondernemerschap nodig in het bosbeheer! Laten we het Canvas-model (nieuw, hot, leuk, creatief) er eens bijpakken en uit die oude subsidie-sleur gaan.

Klinkt leuk. En is ook prima om de creativiteit aan te wakkeren. Maar hoe zou een echte ondernemer met dit probleem omgaan?

Systeemdenken?

Een tijdje geleden heb ik voor mezelf een ‘dynamiekje’ getekend. We zijn nu ook met de serie ‘systeemdenken’ begonnen, en daar was het eigenlijk voor bedoeld. Het mag nog verder worden uitgewerkt maar voor hier kan ik wel met dit schetsje volstaan.

ScreenShot099We zien in het bovenste ‘loop’ dat het draait om het bos. Er is minder geld beschikbaar en dus hebben we meer geld en dus meer ondernemerschap nodig. Okay, dan nemen we het Canvas-model erbij en volgen de redenering van een echte ondernemer. De gebruikte kreten worden nader uitgelegd in ons dossier over ondernemerschap.

De ondernemer (in de onderste loop) heeft een prestatiemotivatie en/of een geldmotief (Porsche at the house) en is zeer adaptief en flexibel als het gaat om het inzetten van zijn beschikbare middelen (crazy quilt) om zijn doel te bereiken. Hij ziet overal kansen (bird in hand, en pilot in the plane). Goed is ontegenzeggelijk dat de ondernemer waakt voor het laten oplopen van nodeloze verliezen, hij kan zijn verlies nemen en zal tijdig bijsturen (als er geen klanten zijn of de markt tegenzit): affordable loss.

Maar, er dat is hier de kern, zijn opportunisme maakt het ook onzeker of het bos uiteindelijk wel in stand blijft. Want dat was niet zijn doel. Dat is het verschil tussen Philips en een bos-eigenaar. Philips maakt televisies zolang de klanten daar om vragen. Maar of Philips nu gloeilampen maakt of televisies of medische apparatuur: het zal ze worst zijn. Philips is een ‘money-machine’ en klanten zijn pinautomaten. Ik chargeer natuurlijk, maar de klant en zijn vraag komen eerst, de feitelijke producten zijn een afgeleide.

Bij een boseigenaar is het vaak andersom. Het product staat centraal. Het gaat om het behoud van het bos met al zijn ‘intrinsieke’ kwaliteiten. De klant komt daarbij eigenlijk op de tweede plaats. Misschien kan die klant wel net zo veel beleven aan het virtueel wandelen in een ‘bos-app’: klant blij maar geen bos meer.

Langst levende organisaties?

Als we niet oppassen zal het toepassen van het Canvas-model en ondernemers-denken leiden tot minder bos. Dat hoeft niet erg te zijn, maar weet waar je aan begint.

Ik wil deze anekdote nog meegeven. In een presentatie waar het Canvas-model als nieuwe norm voor boseigenaren werd gepromoot ging het zo (echt gebeurd!):

‘Heren boseigenaren, jullie hebben te weinig ondernemerschap, jullie voelen de tucht van de markt onvoldoende’. ‘Kijk nu eens naar buiten, de wereld staat niet stil. Grote bedrijven die aan de beurs zijn genoteerd hebben niet het eeuwige leven. Zij voelen de tucht van de markt en moeten steeds innoveren om te blijven bestaan’. ‘Kijk naar Google en Apple, zij verstoten oude reuzen als IBM en Nokia’. ‘Boseigenaren, wordt wakker, neem een voorbeeld aan deze marktleiders’. ‘Anders zal het slecht aflopen’.

Wat ik toen dacht (en ook zei trouwens): ‘Hier zitten allemaal mensen in de zaal die soms al 100 of 150 jaar een bos onderhouden’. ‘En nu is uw advies om innovatiever te worden en te leren van beursgenoteerde bedrijven’. ‘En die beursgenoteerde bedrijven hebben een gemiddelde levensduur van 10, 20 hooguit 25 jaar?’

Gelach uit de zaal, de spreker fronst zijn hoofd …

Rudy van Stratum

Systeemdenken (2): NS en Prorail ‘onbedoelde tegenstrevers’

Deze blog is een gastbijdrage van Guus Hustinx.

De serie blogs over systeemdenken is begonnen met een simpel voorbeeld over theezakjes en een mogelijk dilemma van de ‘circulaire economie’. Een nog eerdere blog over systeemdenken was de bespreking van een recent proefschrift dat systeemdenken toepaste op de zorgsector. Ditmaal systeemdenken toegepast op de strijd tussen NS en Prorail in een gastbijdrage van Guus Hustinx.

Sinds de splitsing van de Nederlandse Spoorwegen in NS Reizigers en Prorail staan deze voormalige collega-onderdelen als tegenstanders tegenover elkaar. Als nuchtere buitenstaander is makkelijk te zien dat dat niet in het belang is van de reiziger. Ook kunnen we constateren dat NS en Prorail tegen wil en dank tot elkaar veroordeeld zijn. Beiden hebben geen alternatief. Hoe kan het dan toch dat verstandige mensen aan de top, zelfs als ze nieuw zijn, steeds niet in staat blijken deze tegenstelling te overbruggen? Wat is er nodig om uit deze tegenstelling te breken?

Om te beginnen een korte typering van beide bedrijven.

ScreenShot093
NS Reizigers verzorgt het reizigersvervoer op de hoofdstructuur van het spoorwegnet. Dat betreft 90% van de totale spoorwegcapaciteit. Het rollend materieel is eigendom van de NS. De NS wordt afgerekend op punctualiteit, het aantal vertragingen is maatgevend. Prorail ontwikkelt en beheert alle spoor, viaducten, bruggen, tunnels en stations. Prorail wordt afgerekend op het aantal verstoringen (t.g.v. kapotte wissels, kapotte bovenleiding etc.) Zij ontvangt jaarlijks rond 1,2 miljard aan staatsbijdrage die voor het grootste deel weer uitgezet wordt bij andere bedrijven voor onderhoud en aanleg. NS is weliswaar groter gezien vanuit het aantal medewerkers, echter Prorail uit oogpunt van het balanstotaal.

NS en Prorail zijn in hoge mate verweven met elkaar en feitelijk afhankelijk van elkaar. Beide in staatshanden is het des te vreemder dat ze zo zichtbaar tegenover elkaar staan. Wat weerhoudt ze om als partners te opereren, om samen de optimale verhouding tussen infrastructuur en capaciteit te bepalen?

Allereerst leidt het voorkomen van verstoringen en vertragingen tot een ‘vermijdstrategie’ bij beide bedrijven. Dat staat een gezamenlijke ‘bereikstrategie’, een gezamenlijke visie op het ‘spoor’, in de weg.
Daarnaast zeggen de spoordeskundigen dat het komt doordat de regels van spel ‘pervers’ zijn. Die leiden ertoe dat beide partijen als tegenstanders tegenover elkaar komen te staan. In een systeemdiagram ziet dat er als volgt uit:

plaatjeguus02
In de systeemtheorie heet dit patroon ‘onbedoelde tegenstrevers’. Maar is dit patroon de oorzaak, of het gevolg van een dieper liggend patroon? Je mag toch veronderstellen dat de top van beide bedrijven slim genoeg is om dit patroon te kunnen doorzien en vervolgens als één blok samen meer productieve regels af te dwingen. Maar dat gebeurt niet in de praktijk. Dus luidt mijn conclusie dat er een dieper liggend ‘onderstroom’ patroon moet zijn, de motor, die dit ‘bovenstroom patroon’ voedt en in stand houdt.

Op basis van wat ik gelezen heb en eerdere gesprekken met Prorailers heb ik een hypothese ontwikkeld (die heb ik niet bij betrokkenen gecheckt). Als we kijken naar de historie dan was Prorail de underdog binnen de organisatie van voor de splitsing. Veel kleiner dan de reizigerspoot. Er werd denigrerend gesproken over de ‘staal- en betonjongens’. Ze hadden maar naar de pijpen van vervoer te dansen. Vervoer was de überdog en werd als arrogant ervaren: ‘wij verdienen het geld, jullie kosten geld’. De splitsing was voor het reizigersdeel een ‘organisatietrauma’, ze raakten hun machtspositie kwijt. Voor het spoordeel was het een ‘bevrijding’, eindelijk erkenning voor onze positie. Deze machtsstrijd leidt ertoe dat NS en Prorail tegenover elkaar staan en geen duimbreed aan elkaar willen toegeven. Echter er is iets veranderd in de onderlinge verhoudingen: Prorail neemt geen ‘orders’ meer aan van NS. Het leidt ertoe dat NS lobbyt  voor het re-integreren van Prorail, herstel van de oude verhoudingen. Prorail op zijn beurt lobbyt voor het verder doorvoeren van de marktwerking, want dat zou NS verder marginaliseren en een van de vele spelers op het spoor maken. NS kiest vanuit haar historische positie voor de aanval. Zo claimt het ‘fijntjes’, dat de teruglopende punctualiteit in 2012 aan weersomstandigheden en (vooral) aan Prorail ligt. Prorail kiest voor het verder consolideren van haar recent verworven machtspositie. Het dieperliggende patroon ziet er (in mijn hypothese) als volgt uit:

plaatjeguus03Dit patroon lijkt in beide organisaties diep verankerd te zijn, zit als het ware in het DNA van de organisatie Daarom kan dit patroon zo moeilijk veranderd worden en zien we zelfs dat nieuwe topmensen binnen de kortste keren in dezelfde dynamiek verstrikt raken. Via de ‘dans om de macht’ worden beide partijen ‘onbedoelde’, sterker nog, ‘ongewenste tegenstrevers’ met alle gevolgen van dien: een suboptimale samenwerking, die regelmatig leidt tot escalerende situaties op het spoor.

Nu hebben beide partijen onlangs afspraken gemaakt om de samenwerking te verbeteren. Daar is een rapport over verschenen. De toon van dat rapport ademt vooral ‘bovenstroom’ uit: aansturingsmodellen en procedurele afspraken, maar laat het onderliggende machtspatroon onbesproken. Waar NS en Prorail vanwege hun sterke verwevenheid en de complexiteit van hun opgave, eigenlijk alleen maar in ‘partnership’ kunnen gedijen, zien we dat hun samenwerkingsvoorstellen vooral ‘technocratisch’ van aard zijn. Waar de strijd om de macht leidt tot weinig onderling vertrouwen, ontstaat een puur technisch inhoudelijke samenwerking, gestoeld op wantrouwen, die volslagen tekort schiet om de onderlinge problemen werkelijk op te lossen. Zo ontstaat de vicieuze cirkel die keer op keer Prorail en NS tot tegenstanders maakt in een zichzelf versterkend patroon.

plaatjeguus04Voor de politiek is de maat inmiddels vol. Zij staan op het punt om in te grijpen. De VVD roept in de Tweede Kamer al om Prorail op te heffen en onder te brengen bij Verkeer en Waterstaat. Anderen willen meer greep van de politiek op beiden -we hebben in het verleden kunnen zien waar dat toe leidt-. De NS wil Prorail weer inlijven, maar daar maken de andere vervoerders bezwaar tegen. De roep om meer marktwerking van Prorail gaat niet gehonoreerd worden. De deskundigen stellen een fusie tussen beiden voor (dat is iets anders dan inlijven). Zouden dergelijke ingrepen de onderlinge dynamiek oplossen? Nee, die zullen het patroon bevestigen en versterken. Dus de urgentie om het dieper liggende patroon aan te pakken is hoog, zou je denken. Tevens is duidelijk dat partijen er onderling niet uit zullen komen. Wat zou nu een goede aanpak zijn om dit ‘onderstroom patroon’ te doorbreken?

Die aanpak gaat in vier stappen, te beginnen aan de top en daarna door te zetten naar de volgende lagen in de organisatie:

  1. herkenning van de onderlinge patronen
  2. erkenning van het eigen aandeel daarin. (hoe houd ik zelf en mijn organisatie, het patroon mede in stand?)
  3. een interventie om het patroon daadwerkelijk te doorbreken, op groepsniveau en individueel.
  4. ‘partnership’ in de praktijk opbouwen en daadwerkelijk laten zien, te beginnen aan de top. Real time learning: experimenteren, monitoren, bijsturen.

Er staat een heel scala aan instrumenten tot onze beschikking om deze stappen te faciliteren, zoals systeemopstellingen, de Speelveld methode, constructief onderhandelen (Mutual Gain Approach), theorie U, etc.

In de casus van NS en Prorail wordt een interessant en universeel patroon zichtbaar: ‘onbedoelde tegenstrevers’. Vorig jaar deed ik met mijn bureau, Intens, een onderzoek naar cultuur en leiderschap bij een grote ICT afdeling van een ziekenhuis. Ook daar kwamen we hetzelfde basispatroon van ‘onbedoelde tegenstrevers’, tegen, zij het in een ander vorm. Ik wil je als lezer uitdagen om in je eigen organisatie of in organisaties die je van nabij kent na te gaan of en hoe een dergelijke dynamiek speelt op de bovenstroom en op de diepere laag van de onderstroom en welke inzichten je dat geeft. Ik ben benieuwd wat er uitkomt en ik lees het graag.

Contact: guus@intens.com

Bronnen:

  • Bierman, ‘Ordening Nederlandse Spoorwegsector, persoonlijke gedachten’ (januari 2014)
  • Hustinx, Laarakkers, ‘Ecologisch veranderen van Organisaties, Speelveld der Verandering’ (2008)
  • NS, ‘Jaarverslag 2012’
  • Prorail, ‘Jaarverslag 2012’
  • Prorail, ‘Optimaliseren van de samenwerking tussen NS en Prorail’, (oktober 2012)
  • Volkskrant, ‘Genadeloos inkijkje in de vetes tussen NS en Prorail’, (30 januari 2014)