Categoriearchief: SF

Blogs die kern van oude slimmefinanciering vormen

Tegendenken, casus verduurzaming woningen

Eerder schreven we al over de financieringsconstructie “ons huis verdient het”. Uitgangspunt hierbij is het energieneutraal maken van bestaande woningen door de toekomstige uitgaven aan energie nu te benutten voor investeringen. We hebben de constructie beschreven en aangegeven waar het mis zou kunnen gaan. Voor een samenvatting kijk naar de twee infographics die we toen gemaakt hebben. Nu zijn we via via op een initiatief gestuit dat gezamenlijk energiemaatregelen probeert in te voeren in Amsterdamse woningen. Ik wil dat met de bril van tegendenken analyseren. Het is een nogal lang verhaal geworden, daarom hier eerst even een korte inhoudsopgave:

  1. Waarom tegendenken?
  2. Kanttekeningen bij uitspraken, kritisch op de feiten
  3. Doorrekenen
  4. Conclusie en wat dan wel?

 

Waarom tegendenken?
Wij vinden investeringen in energiebesparing en duurzame energie belangrijk. Argumenten zijn er voldoende. Tegengaan van klimaatverandering, minder afhankelijk van het buitenland, financieel aantrekkelijk, tegengaan van uitputting van hulpbronnen, minder milieuvervuiling, etc. Soms heb ik ook wel eens twijfel bij een argument, maar het gehele pakket geeft meer dan genoeg motivatie om achter dit soort investeringen te staan.
Een belangrijke uitdaging is mensen te laten investeren in de eigen woning. Om dit voor elkaar te krijgen moeten we met een goed verhaal komen. Een verhaal dat enerzijds gaat over milieu, toekomst, grondstoffen etc. en anderzijds over de financiële kant. Het moet een verhaal zijn waarvan mensen (1) intuïtief aanvoelen dat het klopt en (2) bij het doorrekenen de bevestiging zien. Het eerste is belangrijk om mensen aan het denken te krijgen, te zorgen dat ze serieus overwegen dit soort maatregelen te nemen. Het tweede is belangrijk om ze definitief over de brug te krijgen. Maar, het tweede is ook belangrijk voor de geloofwaardigheid van dit soort projecten.
Om dat laatste is het mij te doen, als we serieus werk willen maken van energieprojecten moeten we er voor zorgen dat we onze geloofwaardigheid behouden. Dat betekent dat je kritisch moet zijn, de risico’s en onzekerheden serieus moet nemen, de juiste argumenten moet gebruiken en eerlijk moet zijn. Tegendenken dus waarbij de site www.weterringduurzaam.nu als voorbeeld dient, maar ze zijn niet de enige, er zijn veel vergelijkbare initiatieven in Nederland.

Uitspraken en feiten
Hier een aantal uitspraken en cijfers die gebruikt worden om mensen aan te sporen tot investeringen. Ik haal een aantal uitspraken van de site en plaats daar kritische kanttekeningen bij. Ter info, alle cursief gemaakte tekst komt van de site.

Energieprijzen stijgen met 5%
“…een gemiddeld huishouden geeft volgens het Nibud per maand €96 euro aan gas en € 55 aan electriciteit uit. Per jaar is dat totaal €1812. Berekend over de komende 15 jaar en  rekening houdend met een stijging van de energieprijs voor kleinverbruikers (de gewone huishoudens) van 5 %,   is dat totaal meer dan € 41.000 !  Stel dat u  dat bedrag besteedt aan energiemaatregelen aan uw huis, dat het wooncomfort verbetert en dat die maatregelen zichzelf terugverdienen binnen 15 jaar? Dan heeft u bij niets doen over 15 jaar  ‘alleen’ maar € 41,000 aan het energiebedrijf gegeven. En uw huis is nog even ‘lek’ als nu. Terwijl nieuwbouw huizen over 15 jaar al lang energieneutraal zijn. “

Op de 15 jaar en de € 41.000 kom ik aan het einde terug als we gaan rekenen. In eerste instantie val ik over de 5% stijging van de energieprijzen. Ik vind dat erg hoog en zou daar niet van uitgaan als ik zelf een investering zou doen. Het is een heel gezoek, maar uiteindelijk heb ik op de site van het CBS dan toch een reeks met gasprijzen en elektriciteitsprijzen over de afgelopen 20 jaar gevonden.

En ja, het blijkt te kloppen, de afgelopen 20 jaar zijn de prijzen inderdaad met ca. 5% per jaar gestegen. Als feit klopt het dus, maar ik wil er wel een aantal kanttekeningen bij plaatsen. Er was ook sprake van inflatie (gemiddeld ca. 2%), daar houdt mijn reeks voor zover ik kan nagaan geen rekening mee, relatief is de stijging dus lager. Een tweede punt is dat de prijsstijging grillig is. Soms stijgt de prijs in een jaar met meer dan 10%, andere jaren is er sprake van een daling. Een derde punt is dat de prijzen de afgelopen 7 jaar niet gestegen zijn. Conclusie, feitelijk klopt het, maar het is riskant deze 5% als uitgangspunt te nemen. Beter is een aantal scenario’s te nemen.

Een energiezuinig huis is meer waard
“Een energiezuinig huis is bovendien meer waard dan een vergelijkbaar energieslurpend huis.”

Ik kan daar niets tegenin brengen. De site geeft zelf al aan dat nog moet blijken hoeveel de waarde stijgt. Maar belangrijker, van alleen waarde kun je niets kopen. Zolang je je huis niet verkoopt heb je niets aan deze extra waarde. De bewoners zelf hebben natuurlijk wel degelijk iets aan deze waarde, namelijk meer comfort. Als je echter 5 jaar na je investering een boot wilt kopen, dan leidt deze extra waarde niet tot een boot. Sterker nog, een hogere waarde van een huis zou tot een hogere OZB aanslag kunnen leiden. In dit stuk legt Rudy het verschil tussen prijs en waarde uit. Nog even verder met de waardestijging.

“De TiasNimbas Business School in Tilburg meet sinds de invoering ervan in 2008 vier keer per jaar het effect van het energielabel op de marktwaarde van woningen. Uit de metingen blijkt dat woningen met een energielabel sneller verkocht worden, en dat woningen met een ‘groen label’ gemiddeld 4 % meer opbrengen dan vergelijkbare woningen die niet energiezuinig zijn.”

Het gaat om een investering van ruim € 41.000, maar voor het gemak ga ik uit van € 40.000. Door de oogharen kijkend zie je zo dat de investering zich niet terugverdient bij de verkoop van de woning. De € 40.000 investering is gebaseerd op een gemiddelde woning, maar laten we voor het gemak een woning van € 400.000 nemen die we voor € 40.000 energieneutraal kunnen maken, we hebben het dan over een investering van 10% van de waarde van de woning waardoor de woning 4% meer waard wordt. En, dat dan ook nog bij een zeer gunstig scenario, een woning die veel duurder is dan gemiddeld met een investering die veel lager is dan gemiddeld. Totale kosten woning € 440000 (4000.000 + 40.000 maatregelen), verkoop voor € 416.000 (400.000 + 4%).

Stel vakantie of aankopen uit
“Ja het lijkt me een goed idee maar daar heb ik nu even geen geld voor”. Een voor de hand liggende eerste reactie. Maar overweeg de mogelijkheid eens om iets anders niet te doen. Bijvoorbeeld door uitgaven die zichzelf niet terugbetalen uit te stellen: een keer niet op vakantie gaan en in plaats daarvan aan de slag met je huis levert vanaf dat moment jaarlijks een besparing op… die voortaan wellicht aan de vakantie, of iets anders, besteed kan worden.”

Op zich klopt dit natuurlijk, we hebben het dan wel over een hele dure vakantie. Maar laten we een auto nemen die voor het gemak ook precies € 41.000 kost. Je kunt natuurlijk geen auto nemen en gebruik maken van OV of greenwheels en de € 41.000 in de woning stoppen. Echter, dat is niet wat gesuggereerd wordt, het idee is hier het uitstellen van de aanschaf. Maar voor hoe lang? Na een jaar of 5 zal die auto er toch een keer moeten komen, dan heeft de investering zich nog lang niet terugverdient en is het geld er dus niet.

Belangrijker is echter dat hier volgens mij een fout van een hele andere orde gemaakt wordt. De initiatiefnemers verplaatsen zich hier te weinig in de huiseigenaren. Ik geloof niet dat er iemand is die een keer niet op vakantie gaat om energiemaatregelen te nemen. Ja vooruit, als energiebesparing je hobby is of als je een huis hebt dat zeer oncomfortabel is. Je vakantie stel je uit als je het geld echt nodig hebt, als de auto, de wasmachine en CV tegelijkertijd kapot gaan of als het dak van je huis dreigt af te waaien.

Spaarrente
“Er wordt beweerd  dat investeren in energiemaatregelen momenteel meer oplevert dan geld op de bank laten staan. De spaarrente is immers historisch laag en de energieprijzen blijven maar stijgen. Dat zou betekenen dat het een goed idee is om niet af te wachten maar snel aan de slag te gaan en om zo snel mogelijk te kunnen ‘oogsten’.”

Ik vind dit wel mooi. De energieprijzen blijven maar stijgen terwijl de spaarrente historisch laag is. Over de energieprijzen hebben we het al gehad, historisch klopt een stijging van 5% maar dat ze maar blijven stijgen is onzin. In de toekomst is een stijging goed mogelijk, maar de afgelopen jaren was dit niet het geval. Dan de spaarrente, die is historisch laag en impliciet wordt hier de verwachting uitgesproken dat dat ook de komende jaren zo zal blijven. Het is me niet gelukt een goede reeks met rentetarieven van de afgelopen jaren te vinden. Maar, als ik in mijn oude boekhoudingen kijk kom ik in 2008/9 spaarrentes tegen van 3,75 tot 4,75% op hele normale spaarrekeningen, zonder allerlei beperkingen. Wellicht is de rente nu historisch laag is, het betekent ook dat de kans dus erg groot is dat de rente weer gaat stijgen. Of anders gezegd, dan is de kans toch klein dat de rente 15 jaar lang historisch laag blijft.

Rekenen
Investeren met eigen geld
In dit geval betekent tegendenken ook nog alles even narekenen. Ik heb alle cijfers in een spreadsheet gezet, investering 41.000, uitgaven aan energie in het eerste jaar € 1.812,=. Dan zijn er twee belangrijke variabelen, de spaarrente en de stijging van de energiekosten. Onderstaande tabel geeft de resultaten voor een aantal scenario’s. In de eerste twee kolommen de twee variabelen, in de laatste twee kolommen het saldo op de bank. Uitgangspunt hierbij is dat in jaar nul 41.000 beschikbaar is waarbij je de keuze hebt dit op de bank te laten staan (derde kolom) of te investeren in maatregelen. Elk jaar is er dan een bepaald bedrag (de energierekening) dat je ofwel betaald aan het energiebedrijf (niets doen) ofwel op een spaarrekening zet waar je dan vervolgens rente over krijgt.

tabel 1 energie

Snelle conclusie, we geven per jaar domweg te weinig uit aan energie om een investering van € 41.000 financieel te verantwoorden. Alleen bij een hele lage rente en een enorme stijging in energieprijzen is dit te verantwoorden (zie onderste regel). Natuurlijk kunnen ook subsidies helpen. Om het compleet te maken, bij het scenario 3% stijging van de energieprijzen en 3% rente duurt het 25 jaar voordat beide scenario’s tot eenzelfde banksaldo komen. Overigens hebben we onderhoudskosten en vervangingskosten allemaal niet meegenomen, we gaan er maar van uit dat die gelijk zijn als bij niets doen.

Investeren met geleend geld
Tot slot in dit blokje rekenen even terug naar onze eerdere artikelen en infographics. Daar was het uitgangspunt dat het geld geleend zou worden. Hoe zien de cijfers er dan uit?

Blijkbaar was er geen geld voor de investering, dus het scenario niets doen begint in dit geval met een saldo van € 0,= op de bank en ongeacht de rente zal dat altijd € 0,= blijven. Ook voor het scenario wel investeren geldt: er is geen geld beschikbaar, dus rente en aflossing moeten gefinancierd worden uit het bedrag dat anders aan het energiebedrijf zou worden betaald. Als er in een jaar meer geld wordt uitgespaard dan aan rente wordt betaald, dan wordt dat gebruikt voor het aflossen van de lening. Als de rente op een lening bijvoorbeeld 4% bedraagt dan betaal je in het eerste jaar de lening € 1.640,= terwijl je € 1812 uitspaart aan energielasten, het verschil van € 172,- gebruik je om een deel van de lening mee af te lossen. Allemaal theorie, in de praktijk loopt dit natuurlijk anders, maar voldoende om te kunnen zien wat er gebeurt.

Ook hier kunnen we weer eindeloos varièren met de rentetarieven. Ik zie drie mogelijkheden:

  • Aanvullende hypotheek, met hypotheekrenteaftrek, ca 2% netto rente
  • Aanvullende hypotheek, zonder hypotheekrenteaftrek, ca 3% rente
  • persoonlijke lening bij een bank, ca. 5% rente

De stijging van de energielasten heb ik op 5% en 4% gesteld. Daar kan je nog veel meer in variëren, maar dat heeft allemaal weinig zin. Het duurt gewoon lang voordat je zo’n lening hebt terugbetaald.
tabel 2 energie

Conclusie en wat dan wel?
De belangrijkste conclusie, als je per jaar € 1.812 aan energie betaalt dan is het financieel niet slim om € 41.000 te investeren in besparende maatregelen. Je verdient het geld wel terug, maar het geld gewoon op de bank laten staan levert meer op. Dit geldt ook voor een lening, uiteindelijk is die te financieren vanuit de mindere energielasten, maar de looptijd wordt erg lang en daarmee ook de risico’s voor de financier en daarmee de rente. Dat hebben we allemaal niet meegenomen. De waardestijging van de woning zet ook weinig zoden aan de dijk.

Wat dan wel?

  • Ten eerste gaat het natuurlijk niet alleen om financieel rendement. Er zijn mensen die het geld gewoon hebben en er niets mee doen (een erfenis, loterij, gewoon zuinig geweest etc.) en het goed kunnen missen. Dan is het prima om dit soort investeringen te doen. Het levert wellicht niet het hoogste rendement maar heel slecht is het nou ook weer niet en het levert een betere woning op. Dus als het je niet om financieel rendement gaat, kun je dit gerust doen.
  • Als tweede zou ik er voor kiezen een aantal maatregelen uit te kiezen die tot energiebesparing of duurzame energie leiden en wél financieel rendement hebben. Het laaghangende fruit plukken dus. Om een woning energieneutraal te krijgen is veel geld nodig, veel minder is er nodig als je niet tot het uiterste gaat. Voor welk bedrag kan je een woning “75% energieneutraal” maken? Stel nou dat je die € 41.000 hebt, kunt missen en in energie wilt investeren. Dan is het lucratiever om voor dat bedrag je eigen woning en dat van de buren aan te pakken en daar zo veel mogelijk rendabele maatregelen te nemen dan je eigen woning voor 100% aan te pakken. Je moet natuurlijk wel een goede regeling met de buren in elkaar draaien.
  • Ten derde, vertel het eerlijke verhaal en vergeet daarbij niet ook de risico’s en onzekerheden een plek te geven.

 

Stijn van Liefland

 

 

Crowdfunding op maandbasis voor kunstenaars-pensioen?

Een leuke constructie in de actualiteit:

zie hier de site van tekenaar Matthijs Booij

Stapel tekeningen

Je kunt je tekeningen natuurlijk gewoon verkopen als kunstenaar. Voor ergens tussen de € 500 en € 1.000 per stuk. Of je laat ze in je la liggen. Waarschijnlijk heeft Matthijs deze zaken allemaal afgewogen.

In de la laten liggen is zonde. Dan heb je noch geld noch eer van je werk.

Ze verkopen voor de genoemde prijzen? Dat lijkt mij het voorkeursscenario. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Dan moet je een expositie organiseren, alles achter een glaasje plakken en dan aantrekkelijk ophangen. Te duur, hoop gedoe?

Verzin een list!

Idee is dat je pensioen wilt voor later. Matthijs zal wel zzp’er zijn. Je kunt bij hem een tekening kopen of leasen of welke term je voorkeur heeft: je krijgt de tekening thuis gestuurd, hoeft hem niet meer terug te geven en in ruil daarvoor betaal je elke maand tot 2050 € 1 via automatische incasso.

Hij heeft ongeveer 150 tekeningen verkocht in de afgelopen 3 maanden volgens deze formule. Dus elke maand al een bedrag van € 150 in de pocket. Hij wil tot de 1.000 stuks gaan en heeft nu al de publiciteit die hij ongetwijfeld had gehoopt te krijgen. Geniaal.

Voor de koper klinkt het interessant. Elke maand een euro merk je toch niet. Hier wordt goed gebruik gemaakt van een denkfout (veel geld nu = duur, elke maand een beetje = goedkoop). En bovendien als je oud bent en nu instapt dan betaal je helemaal weinig (hebt er dan ook minder lol van natuurlijk). Per saldo betaal je in deze formule maximaal flink minder dan € 500 (12 x 36 maanden een euro en dan nog contant maken) voor je tekening.

Alle tekeningen zijn even duur, dat werkt ook fijn.

Meer mogelijk

Matthijs kan er ook elke maand zuinig van gaan leven. Een soort basisinkomen van € 1.000 per maand. Hij zal waarschijnlijk wel wat belletjes moeten plegen als deze en gene Euro na verloop van tijd achterwege blijft. Maar mag de pret niet drukken.

Het totaal opgebouwde pensioen ná verkoop van 1.000 stuks? Elk jaar € 12.000 maal 36 jaar te gaan maakt € 432.000. Maar met rente op rente (te lui het precies uit te rekenen) gaat dat naar misschien wel het dubbele. Matthijs zegt het geld niet eerder te willen aanspreken dan op zijn 65e. hij denkt 72 jaar te worden (kunstenaars!) dus dat betekent elk jaar daarna een tonnetje te besteden. Lijkt mij niet slim maar het is zijn feestje.

Constructie?

Hoe heet zo’n constructie nou? Leasekoop voor de (bijna) eeuwigheid? Kan.

Ik vind het een vorm van crowdfunding. Want er zit toch een gunfactor in met een hoog aaibaarheidsgehalte. En het is een incident omdat ik niet geloof dat dit gaat werken als 10.000 kunstenaars dit geen doen. Ook het zoeken en vinden van de media: past bij crowdfunding.

Het is alleen crowdfunding op abonnementsbasis. Repeterende crowdfunding. Zoiets.

Rudy van Stratum

Broodfonds ‘financiering van onderop’

Broodfonds: wat is het?

Het is een fenomeen van de laatste paar jaar. Het gaat over zelfstandige ondernemers die op zoek zijn naar een verzekering voor inkomensderving bij ziekte en/of arbeidsongeschiktheid. En die de premies die daar op dit moment bij de reguliere verzekeringsmaatschappijen voor worden berekend niet kunnen of willen betalen. De oplossing is dat een relatief kleine groep zelfstandig ondernemers een onderlinge verzekering afspreekt en regelt. Met als uitkomst dat de te betalen premie een stuk lager kan komen te liggen.

Je zou kunnen zeggen dat een broodfonds een vorm van ‘crowd insurance’ is. De crowd (van zelfstandige ondernemers) regelt haar eigen voorziening voor inkomensderving in geval van ziekte en arbeidsongeschiktheid. Qua thematiek past dat bij ‘slimme financiering’ en ik zou het omschrijving als een vorm van ‘financiering van onderaf’ (zie onze beslisboom).

De woorden ‘verzekering’ en ‘premie’, zo wordt mij verteld, mogen hier absoluut niet worden gebruikt. Het gaat niet over een premie maar over een maandelijkse inleg op je eigen rekening. En het gaat niet om een uitkering (in geval van ziekte oid) maar over een schenking. In mijn ogen is dat een juridisch-fiscaal aspect. Ik ben in eerste instantie geïnteresseerd in de economische werking van de constructie. Hoe werkt het in de dagelijkse praktijk? Veel informatie is te vinden op www.broodfonds.nl maar ik ben helemaal bij gepraat door René Albers die sinds kort werkzaam is voor BroodfondsMakers (mogelijke fouten of onjuistheden hieronder blijven natuurlijk voor mijn rekening).

De economie

Je bent dus zelfstandig ondernemer en financieel kwetsbaar in geval van ziekte. Een gewone verzekering regelen is (ga ik even van uit) te duur (afhankelijk van je beroep en bijbehorend risico (ook weer afhankelijk van leeftijd en branche) kan de maandpremie oplopen tot € 500-600 bij een verzekerd jaarinkomen van pak hem beet € 25.000 bruto). Dan kun je dus een broodfonds overwegen. Zou je door met zijn allen maandelijks een bedrag in te leggen elkaar uit de brand kunnen helpen?

Dan moet je dus weten hoe groot de kans is op ziekte. Landelijk ligt het ziektepercentage voor zelfstandigen zo rond de 4%. Het broodfonds neemt voor de calculatie een percentage van 4,5% en gaat daarbij dus aan de veilige kant zitten (op basis van de relatief korte historie van aangesloten zelfstandige ondernemers ligt het feitelijke ziektepercentage iets boven de 1%!). De ‘schenkingsniveaus’ (later meer over de term) die beschikbaar zijn liggen tussen de ondergrens van € 750 per maand en de bovengrens van € 2.500 per maand, oplopend met stappen van € 250. De bijbehorende ‘premie’ of inleg is dus 4,5% van dit bedrag. Dus kies je voor € 2.500 schenking in geval van ziekte dan moet je maandelijks 4,5% van € 2.500 inleggen, oftewel € 112,50.

Mag je zelf kiezen voor welke schenking je gaat? Nee. Het idee is dat je je verzekert alleen voor het hoogst noodzakelijke. Als maat hiervoor geldt wat je maandelijks nodig hebt aan ‘winst + vaste lasten’. Als je dus een paar jaar geen winst hebt gemaakt, kun je je alleen verzekeren voor je vaste lasten. Maar hoe kan ik daar dan van leven? Eehh, …, dat weet ik ook niet, maar blijkbaar kon je dat al die tijd al doen dus de verzekering gaat daar geen verandering in aanbrengen. Anders gezegd: de verzekering wil geen prikkel geven om bij ziekte beter af te zijn dan voorheen.

Er geldt standaard een maand eigen risico, maar een kortere of langere periode is mogelijk. En er is een maximale periode van uitkering schenking, namelijk van 2 jaar per ziektegeval. Voor ziektes langer dan die 2 jaar kun je eventueel aanvullend bijverzekeren via de normale AOV-s. Bovendien blijkt zo’n 97%-99% van de mensen die ziek worden binnen 2 jaar weer beter te zijn (of, klinkt hard, maar is dan gestorven).

Voorbeeld

Het allersimpelste is natuurlijk als je zelf je eigen broodfonds bent. Dat heet een gezonde buffer voor jezelf opbouwen. Gewoon elke maand een bedragje opzij zetten en dan teer je daar op in als je even ziek bent en/of geen inkomen hebt. Maar ja, als het zo simpel was … In de praktijk blijkt een groep van minimaal 20 deelnemers noodzakelijk om goed te kunnen werken. Die deelnemers zitten bij voorkeur bij elkaar in de regio en/of kennen elkaar dus. Wat ook kan is dat de 20+ deelnemers tot een groep gelijkgestemden hoort (een bepaalde beroepsgroep die regelmatig bij elkaar komt maar best landelijk verspreid kan wonen).

Stel voor het simpele rekenen dat er 20 deelnemers zijn die allemaal gaan voor de maandelijkse inleg van € 112,50. Dan komt er elke maand € 2250 binnen. Als er niemand ziek wordt en er zou sprake zijn van een grote pot geld (wat niet het geval is, maar zie later) dan staat er na een jaar € 27.000 op de totale rekening. Stel dat in maand 13 één zelfstandig ondernemer ziek wordt en dus maandelijks een uitkering krijgt van € 2.500. Elke maand gaat er dus € 2.500 uit de pot voor de uitkering/schenking aan de zieke zelfstandig ondernemer. Maar ondertussen blijft er natuurlijk ook gewoon € 2.250 binnen komen elke maand. Per saldo loopt de pot elke maand dus terug met € 250. Na de maximale ziekteperiode van 24 maanden staat er dan nog steeds € 21.000 op de rekening. Niets aan het handje.

Wat als er vanaf maand 13 twee zelfstandige ondernemers tegelijk ziek worden? Dan zakt de pot elke maand met € 2.750 en is de pot na ongeveer 10 maanden, dus binnen 1 jaar, leeg! Ergens slaat het dus om van een gelijkblijvende naar een oplopende of juist aflopende pot. Om het verhaal niet onnodig lang te maken: als je met 22,22 mensen zou starten en je hebt 1 ziektegeval na 1 jaar dan blijft de pot eeuwig durend op € 30.000 hangen. En dat heeft er mee te maken dat 1 / 22,22 precies gelijk is aan 4,5% en dat was het premiepercentage. Belangrijk voor een opgestart Broodfonds is dat ze snel doorgroeien naar 30-40 leden omdat dan de risico’s verkleinen en de draagkracht sterk toeneemt.

Fiscaal / juridisch

Hoe werkt het in de praktijk? Voor iedereen wordt een rekening geopend en een lid stort daar elke maand zijn eigen geld op. Die rekening is en blijft gewoon van jezelf. Als iemand ziekt wordt dan doet elke deelnemer een ‘schenking’ aan de zieke deelnemer. Dus als je ziek wordt en € 2.500 krijgt dan stort elke deelnemer (in geval van 20) € 125 op jouw privé-rekening vanuit die eigen individuele pot. De zieke zelfstandig ondernemer ziet op deze manier elke maand 20 afschriftregels met namen erbij. Omdat het in dit geval over schenkingen gaat van de ene naar de andere persoon, is sprake van fiscale vrijstelling. Het zaakje zit zo in elkaar dat iedereen in principe binnen de regels van de fiscus blijft wat betreft schenkingen. Het opgebouwde vermogen van je eigen rekening (maandelijks inleg minus schenkingen) valt in box 3 (daar betaal je dus jaarlijks belasting over, maar die valt ongeveer weg tegen de rente op de rekening) en de ontvangen schenkingen zijn belastingvrij voor de ontvanger (vandaar netto schenkingen). Daarom hier dus niet ‘premie’ en ‘verzekering’ maar ‘inleg’ en ‘schenking’.

De BroodfondsMakers is een overkoepelende instantie (een coöperatie) die de administratie verzorgt voor € 10 in de maand en een eenmalige vergoeding van € 275 per aangesloten deelnemer van een Broodfonds (die dan, zover ik het begrijp, in de vorm van een vereniging is gegoten. Waarom geen coöperatie? Geen idee. Stijn gaat in een aparte blog nog in op de verschillen tussen coöperaties en verenigingen). De BroodfondsMakers vraagt de individuele rekeningen aan bij een bank waar afspraken mee zijn gemaakt, zorgt voor de automatische incasso’s in geval van ziekte etc.

Andere bijzonderheden?

Er is een maximum gesteld aan de opgebouwde individuele buffer van 36 maanden. Daarna blijf je nog wel inleggen maar krijg je jaarlijks het teveel terug gestort.

Je kunt je ook part-time ziek melden, dan kun je toch nog wat verdienen met je bedrijf. En wie bepaalt dat of je part-time ziek bent? Dat bepaal je in principe zelf. Vertrouwen speelt een grote rol in het netwerk. Daarom is de grootte van de groep cruciaal. Te klein (<20) is kwetsbaar vanuit financieel oogpunt en te groot (>50) is kwetsbaar vanuit de verminderde controleerbaarheid (en te grote anonimiteit).

Kun je zomaar uittreden als je vindt dat er te veel mensen ziek zijn en jij juist niet? Ja, dat kan. Twee maal per jaar kun je toe- en uittreden. ‘Adverse selection’ heet dat in de economische literatuur. De mensen met de meeste kans op ziekte blijven over, einde systeem …

Gaat het wel eens fout? Er is een enkele situatie ontstaan waarin iemand binnen een pas gestarte groep structureel ziek werd en waarbij de kas op dat moment onvoldoende groot was. (De regel is dat er nooit meer uitgekeerd kan worden dan er gespaard is op alle individuele rekeningen van alle leden van het betreffende Broodfonds). Maar zoals gezegd is het feitelijke ziektepercentage van alle aangesloten clubs landelijk rond de 1% dus het kan niet anders dan dat er ‘macro’ een aardige buffer wordt/is opgebouwd.

Wat is het verdienmodel? Volgens mij ligt de kern van het verdienmodel in het verbeterde controle-mechanisme van een kleine groep bekenden. Controle klinkt vervelend, maar het is ook de controle naar jezelf toe. Je meldt je alleen maar ziek als het echt niet anders kan. En je weet dat je je clubleden regelmatig onder de ogen komt. Transparantie is misschien een fraaier woord. Het andere verdienmodel is dat er sprake is van ‘disintermediation’: geen grote organisatie met lease-auto’s, bonussen, glazen gebouwen, je snijdt een onderdeel van de keten weg. Okay, okay, ik snap dat daar ook sprake is van schaalvoordelen, maar blijkbaar zijn die niet overtuigend genoeg meer.

Een ander bijkomend verdienmodel dat René noemde: als je al een verzekering hebt lopen dan kun je vragen daar de eigen risico periode op te hogen naar 24 maanden. Grote kans dat je dan per saldo goedkoper uit bent. De grote verzekeringsmaatschappijen zien daarentegen juist weer een kans in de markt voor > 2 jaar te duiken en daar producten op maat aan te bieden.

Tenslotte lijkt mij een verdienmodel dat de schenkingen hier netto zijn en dat je dus door deze constructie een belastingvoordeel hebt (waar een verzekeringsmaatschappij bij een uitkering belastingen moet inhouden, hoeft dat hier bij netto schenkingen niet).

Rudy van Stratum

Is windenergie te duur?

Deze week vond ik een aardig publicatie over windenergie, “argumenten bij 5 stellingen”, op de site van het planbureau voor de leefomgeving. Aanleiding is de doelstelling om in 2020 14 procent hernieuwbare energie te gebruiken die binnen de EU is afgesproken. Het Energieakkoord kijkt naar 2023 en heeft de ambitie om 16 procent te realiseren. Het coalitieakkoord bevat een doelstelling van een volledig duurzame energievoorziening in 2050 en de Europese ambitie voor 2050 is om 80-95 procent reductie van broeikasgassen te
realiseren. Hiervoor zal veel duurzame energie opgewekt moeten worden. In het Energieakkoord wordt daarom hoog ingezet op windenergie.

Het gaat om de volgende 5 stellingen:

  1. Windenergie is niet nodig, er zijn betere alternatieven (klopt niet)
  2. Windenergie levert geen CO2-reductie op (klopt niet, jammer is wel dat windenergie vooral relatief schone elektriciteit, opgewekt door gas verdringt)
  3. Windenergie past niet in Nederland: we zijn te dicht bevolkt (klopt deels, ligt genuanceerd)
  4. Windenergie is te duur (hier ga ik verder op in).
  5. Windenergie biedt economische kansen (klopt redelijk).

 

Het is jammer dat de auteurs zich vooral beperken tot de argumenten en niet met een conclusie komen. De conclusies (tussen haakjes) heb ik daarom zelf maar getrokken op basis van het stuk.

De stelling dat windenergie duur is, is natuurlijk een interessante om hier verder te behandelen. Ik ga daarbij in dit eerste artikel volledig uit van de tekst in de publicatie en probeer die samen te vatten en wat te verhelderen. Maar vooraf is het interessant om even stil te staan bij de vraag wat te duur betekent? Is windenergie te duur als het duurder is dan bijvoorbeeld energie uit kolen? Of is windenergie te duur als niemand het wil hebben? Ik trek maar even de vergelijking met een simpel willekeurig product als een zomerjas, wanneer is die te duur? Volgens mij als niemand die jas wil kopen voor de gevraagde prijs. Het zou dus interessant zijn te weten wat mensen bereid zijn te betalen voor bijvoorbeeld windenergie van zee, dan weten we wanneer het te duur is. Maar goed, grote kans dat veel mensen niet meer willen betalen dan ze nu betalen, dat is ook het uitgangspunt van deze studie, een vergelijking met de huidige prijzen. De auteurs geven niet aan wat ze met te duur bedoelen, ik ga er daarom van uit dat de stelling is, windenergie is te duur, het kan op basis van financiële argumenten niet concurreren met andere energiebronnen.

Windenergie is te duur
Windenergie op gunstige locaties op land is nagenoeg concurrerend met fossiele stroom. Op minder gunstige locaties nog niet. Maar wat niet is kan nog komen, de afgelopen 30 jaar zijn de kosten voor windenergie jaarlijks met gemiddeld 5% gedaald, als die daling doorzet wordt het ook op andere plekken al snel concurrerend. Anders ligt het met windenergie op zee, die is 2 tot 3 keer zo duur als fossiele stroom. Om de doelstellingen te halen wordt de komende jaren juist fors ingezet op windenergie op zee. Is windenergie op zee dan te duur of gaat hier de komende jaren nog veel veranderen waardoor het wel concurrerend wordt?

In het energieakkoord is het doel opgenomen dat de komende 10 jaar de kosten voor windenergie op zee met 40% gaan dalen. Door deze daling is windenergie op zee nog steeds duurder dan fossiele stroom en windenergie op land. Maar deze hebben beide hun nadelen. Het Rijk wil windenergie op zee dan ook subsidiëren mits deze kostenreductie gerealiseerd wordt. Op zich een slimme aanpak, want een subsidie heeft als risico dat het partijen lui maakt en daardoor innovatie tegenwerkt, dat voorkom je hiermee.

Bij die prijsdaling van 40% zitten een paar adders onder het gras. Een belangrijke is dat windmolens die verder op zee staan duurder zijn. De zee is dieper, en dus is er meer materiaal nodig en is plaatsing lastiger en omdat het verder weg is heb je een langere kabel nodig en wordt onderhoud ook een stuk duurder. Maar de keuze voor de locatie is vooral een planologische kwestie en je kan de kosten voor windstroom daarvoor corrigeren. Het zou zo in theorie kunnen dat windenergie op zee 40% goedkoper is geworden maar als gevolg van planologische keuzes je daar weer een hoop van inlevert. Het Rijk houdt hier bij de subsidiëring rekening mee. Nog een addertje heeft te maken met vraag en aanbod van elektriciteit als er heel veel windenergie wordt aangeboden dan daalt op dat moment de elektriciteitsprijs en wordt windenergie dus vanzelf minder rendabel. Misschien komen we daar later nog wel op terug.

Uitgaande van die prijsdaling is het interessant is te kijken naar de prijsontwikkeling van windenergie op zee in de afgelopen jaren. In 2006 en 2008 werden in Nederland 2 windparken geopend, daarna zijn de prijzen niet gedaald maar gestegen:

  • Windparken worden verder uit de kust aangelegd.
  • De eerste windmolens op zee waren daar niet voor bedoeld en konden niet goed tegen de omstandigheden. De nieuwe molens wel, maar deze zijn daardoor wel duurder. De kWh prijs van deze nieuwe molens is uiteindelijk lager. Het lijkt mij dat kosten per kWh over een langere periode uiteindelijk bepalend zijn, ik zou dit dus als kostenverlagend zien.
  • Bedrijven wilden zich graag ontwikkelen op de markt voor windenergie op zee en leverden relatief goedkoop met lage winstmarges (bijvoorbeeld offshore bedrijven). Nu willen ze een normale winst.
  • Windmolenfabrikanten hadden veel werk aan windenergie op land en konden door schaarste aan molens hogere prijzen rekenen.
  • De prijzen voor grondstoffen zoals koper en staal zijn flink gestegen. Inmiddels zijn de prijzen weer gedaald maar nog tot het oude niveau.

 

Offshore parken die na 2006 gebouwd werden waren daardoor 2 keer zo duur als parken daarvoor. Maar de verwachting is dat bovengenoemde factoren in de toekomst geen rol meer spelen. De keten van leveranciers is nu een stuk stabieler.

Los van de prijsontwikkeling in het verleden is een belangrijke vraag of het lukt om in 10 jaar de kosten met 40% te verlagen. Het is interessant te kijken hoe dit aangepakt wordt.
Aan de ene kant is er een leercurve waarmee je de verlaging van de kosten kunt bepalen bij elke verdubbeling van de capaciteit. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een verdubbeling van het vermogen van windenergie op zee tot een leereffect leidt dat vervolgens weer leidt tot een kostenbesparing. In dit geval 5 -9% kostenbesparing bij verdubbeling. Hierbij wordt geen rekening gehouden met externe factoren (zoals grondstofprijzen) die dit weer teniet kunnen doen.
Een ander manier is een meer technische kijk, de hele keten analyseren en onderzoeken waar mogelijkheden liggen voor besparing. Die zijn er, een kostendaling van 30-40% is mogelijk, maar een kostendaling van 40% in 10 jaar wordt als zeer ambitieus gezien.

Tegendenken
Nu wordt het even tijd voor tegendenken. Als je iemand in zeg 2002 had gevraagd hoe de prijzen voor offshore windenergie zich zou ontwikkelen zou die waarschijnlijk zeggen dat de prijs naar beneden zou gaan (ik heb het overigens niet gecontroleerd). Vervolgens blijken er allerlei factoren te spelen die je vooraf niet had zien aankomen (weerstand tegen parken nabij de kust, prijsstijgingen van grondstoffen, marktmechanismes etc.). Op dit moment concluderen we dat deze factoren de komende jaren niet meer van belang zijn. Dan vraag ik me twee dingen af. ten eerste waarom zouden deze factoren over een paar jaar niet opnieuw een rol spelen en ten tweede, welke andere onvoorziene factoren komen er nog op ons af? Zonder enige kennis of studie noem ik maar even een paar punten die me zo te binnen schieten:

  • Extra veiligheidsmaatregelen (in oktober 2013 overleden twee monteurs in een molen a.g.v. Brand)
  • Extra voorzieningen t.b.v. vogels of veiligheid van de scheepvaart.
  • Stijging van de kosten om windmolens te plaatsen. Door de aantrekkende economie hebben offshore bedrijven weer de handen vol aan de olie- en gasindustrie.
  • Etc.

 

We hebben al eens eerder verwezen naar het boek zwarte zwanen van Taleb, verwacht het onverwachte.

Hoe zit het met de opbrengst?
Als het gaat om de vraag of windenergie duur is en vooral of het kan concurreren met andere energiebronnen, dan heb je aan de ene kant de kosten en aan de andere kant de opbrengsten. De kosten zijn hoog zoals hierboven is beschreven. De opbrengsten komen uit de verkoop van elektriciteit en zijn dus een gevolg van de op dat moment geldende prijzen. Nou is het lastige bij windenergie dat het aandeel over een heel jaar beperkt kan zijn maar op bepaalde momenten heel hoog. Als er weinig vraag is en het waait hard (bijvoorbeeld ’s nachts) dan kan het aandeel windenergie op dat moment relatief hoog zijn. In Denemarken en Duitsland heeft deze situatie zich al voorgedaan. Het gevolg is dat op dat moment het aanbod aan elektriciteit een stuk hoger ligt dan de vraag en de vergoeding per geproduceerde kWh dus laag wordt. Je zou zelfs kunnen zeggen dat naarmate windenergie een groter succes wordt, de vergoeding per geleverde kWh naar beneden gaat. Alleen oplossingen op systeemniveau zoals energieopslag of uitwisseling van elektriciteit met landen ver weg kan hier voor een oplossing zorgen.

Conclusie
We komen hier nog een keer op terug met meer kritische beschouwingen, maar dat vraagt nog wel wat denkwerk. Voorlopig is mijn conclusie windenergie op land is niet duur, windenergie op zee is wel duur. Ik had het graag anders gezien maar loop de beredenering nog even door.
Windenergie op land is nagenoeg concurrerend. Je mag aannemen dat nieuwe molens een wat hoger financieel rendement hebben zodat dit op korte termijn echt concurrerend is.
Windenergie op zee is ongeveer 2 keer zo duur als windenergie op land. Het energieakkoord hoopt op een kostenreductie van 40%. Het is twijfelachtig of je deze kostenreductie haalt. Op basis van de leercurve verwacht je het niet, op basis van een meer technische benadering zou het kunnen maar is het zeer ambitieus. Daarbij is dan geen rekening gehouden met allerlei onverwachte ontwikkelingen. En, bij een kostenreductie van 40% is het nog steeds duurder dan wind op land wat nagenoeg (maar dus niet helemaal) concurrerend is.

Waar we het dan niet over gehad hebben zijn allerlei externe effecten. Welke externe kosten en besparingen heeft windenergie op zee t.o.v. fossiele energie en welke neveneffecten treden er op zoals bijvoorbeeld marktkansen voor Nederlandse bedrijven. Windenergie op zee zou dan rechttoe rechtaan berekend duurder kunnen zijn, maar over de langere termijn, met een bredere blik op rendement wellicht best aantrekkelijk. Of niet, dat kan er natuurlijk ook uitkomen.

 

Stijn van Liefland

Adviezen Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur

Gisteren zijn de adviezen ‘De toekomst van de stad: de kracht van nieuwe verbindingen’ en ‘Kwaliteit zonder groei: over de toekomst van de leefomgeving’ aangeboden aan minister Blok voor Wonen en Rijksdienst en minister Schultz van Infrastructuur en Milieu aan. Minister Blok nam beide adviezen in ontvangst. De adviezen zijn opgesteld door de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI).

In het advies ‘de toekomst van de stad’ wordt bekeken hoe de kracht van steden in Nederland verder kan worden ontwikkeld en benut. De raad constateert twee ontwikkelingen. Enerzijds worden steden steeds belangrijker in de mondiale economie, maar is het voor Nederlandse steden door een gebrek aan agglomoratiekracht moeilijk de concurrentie aan te gaan. Anderzijds is er in steden steeds meer maatschappelijk initiatief van bewoners en ondernemers zichtbaar. Deze ontwikkelingen vragen om een nieuwe visie op de stad.

Aanleiding voor het advies “kwaliteit zonder groei …” was de constatering dat omgevingskwaliteit door gemeenten vaak gefinancierd wordt uit de opbrengsten van de grondexploitaties. Nu het aantal bouwprojecten fors is afgenomen lopen ook de inkomsten uit grond terug. Het is daarbij nog maar de vraag of deze inkomsten in de toekomst weer terugkomen. RLI is op zoek gegaan naar een antwoord op de vraag hoe je dan als nog kunt werken aan omgevingskwaliteit.

Infographics
Voor het advies kwaliteit zonder groei hebben wij in een eerder stadium al een bijdrage geleverd door te kijken naar nieuwe verdienmogelijkheden. De afgelopen maanden hebben we voor beide adviezen infographics gemaakt die gebruikt zijn tijdens de aanbieding van de adviezen en ook in de verdere communicatie gebruikt zullen worden.

Kwaliteit zonder groei

Kwaliteit zonder groei

Toekomst van de stad

Toekomst van de stad

De infographics en adviezen zijn te vinden op de site van RLI.

 

Stijn van Liefland

Coöperaties (1), de Energiecoöperatie

Voor me ligt een publicatie van het planbureau voor de leefomgeving over energiecoöperaties. Geprikkeld door de eerder artikelen van Rudy waar de coöperatie als mogelijk oplossing voor groenfinanciering wordt gepresenteerd heb ik het doorgenomen. De publicatie is het verslag van een onderzoek dat op verzoek van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is uitgevoerd. Belangrijkste vragen zijn, wat doen de energiecoöperaties, hoe faciliteren gemeenten de coöperaties en in hoeverre leveren de coöperaties een rol bij het oplossen van het klimaat- en energieprobleem.

De publicatie heeft het over handelingsperspectieven. Dat gaat over de vraag wat de coöperaties doen, maar vooral ook over de vraag welke bijdrage coöperaties kunnen leveren aan het realiseren van gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Op het eerste gezicht lijkt het antwoord eenvoudig, coöperaties werken aan klimaat, dat is dus mooi voor gemeenten met hoge ambities. In de praktijk blijkt het een stuk ingewikkelder, de coöperaties zijn relatief klein en werken veelal met vrijwilligers. De bijdrage is dus relatief klein, maar als ze groeien moeten ze al snel concurreren met commerciële partijen. De komende tijd  zullen we uitgebreider stilstaan bij de vraag wat coöperaties kunnen betekenen bij het werken aan de kwaliteit van onze leefomgeving en gaan we ook meer de diepte in als het gaat om de energiecoöperaties.  Daarbij hoort ook de vraag hoe overheden de coöperaties kunnen faciliteren. Voor vandaag een algemeen beeld, wat zijn energiecoöperaties, wat doen ze en hoe financieren ze dat?

Wat is het, wat doen ze?

Energiecoöperaties bestaan al sinds het eind van de jaren 80 van de vorige eeuw. Toen ging het uitsluitend om windenergie, gezamenlijk werd door de leden een molen gekocht, de opbrengst werd onder de leden verdeeld. Het waren er toen ca. 15 waarvan de meeste nog steeds bestaan. Sinds een aantal jaren zijn er weer nieuwe energiecoöperaties ontstaan, de publicatie gaat er van uit dat er nu zo’n 110 actief zijn. Maar, dat hangt af van de definitie, je kunt ook op veel meer uitkomen. De nieuwe coöperaties houden zich met diverse activiteiten bezig, de gemeenschappelijke noemer daarvan is een duurzame ontwikkeling en meer specifiek tegengaan van klimaatverandering.

Waren de coöperaties uit de jaren 80 / 90 gericht op windenergie, tegenwoordig is het veel breder:

  • Doorleveren van energie. Inkoop van energie (gas en elektriciteit) en levering aan de leden. Elektriciteit is over het algemeen afkomstig uit duurzame bronnen, gas op een enkele uitzondering na niet. Op de inkoop en verkoop wordt een kleine winst gemaakt die gebruikt kan worden voor eigen projecten.
  • Collectieve inkoop van zonnepanelen. Organisatie van de gezamenlijke inkoop van zonnepanelen. Dit leidt tot een lagere prijs voor de leden en niet onbelangrijk, de leden hoeven zelf niet na te denken over welk type het beste is (ontzorgen).
  • Bouwen van een zonnecentrale. De coöperatie bouwt een groot systeem, op een groot dak of bijvoorbeeld op een braakliggend stuk grond. Inkomsten krijgt de coöperatie ui de verhuur van panelen of de verkoop van elektra.
  • Windenergie, de bouw van windmolens. De coöperatie ontvangt hiervoor subsidie en verkoopt de energie.
  • Energiebesparing. De organisatie van activiteiten om de isolatie van bestaande gebouwen van de grond te krijgen. Bijvoorbeeld door het organiseren van informatieavonden, het leveren van adviezen of het gezamenlijk inhuren van een aannemer.
  • Informatie en advies over duurzame energie en energiebesparing.

 

Al deze activiteiten leveren op de een of andere manier geld op en houden zo de coöperatie draaiend. De opbrengst wordt gebruikt voor investeringen in energie of voor andere investeringen in de lokale gemeenschap. Onderstaande figuur (klik voor vergroting) geeft een overzicht van de activiteiten en inkomsten.

energiecooperaties-01

Wat levert het op?

Een belangrijke vraag is wat het effect is van de energiecoöperaties, gaan zij er voor zorgen dat overheden hun klimaatdoelstellingen realiseren of is het een druppel op een gloeiende plaat. Op de korte termijn moeten we er niet te veel van verwachten:

  • De productie van duurzame energie is relatief klein. Daar komt bij dat het op dit moment erg onduidelijk is hoe de vergoeding voor collectief opgewekte  duurzame energie er uit zal zien. Deze onzekerheid maakt dat investeringen in collectieve voorzieningen uitgeteld worden.
  • De collectieve inkoop  van bijvoorbeeld zonnepanelen. Het is niet bekend hoeveel dit is, maar het zou heel veel kunnen zijn. Het is een relatief eenvoudige werkwijze.
  • Windenergie op land, zo’n 4% van de windenergie op land wordt door coöperaties opgewekt. Het Rijk vindt dat er meer windmolens op land moeten komen, de coöperaties kunnen daar een rol bij spelen. Hun projecten hebben vaak draagvlak onder de bevolking.
  • Isolatie bestaande bouw. De bijdrage van de coöperaties is gering, het vraagt veel en langdurige inzet van vrijwilligers om hier iets substantieels te bereiken. Hier wordt de term vrijwilligersmoeheid geïntroduceerd. Opvallend is overigens wel dat het onderzoek uitwijst dat adviezen van vrijwilligers eerder opgevolgd worden dan adviezen van commerciële partijen of de overheid.

 

Maar, elke bijdrage aan het tegengaan van klimaatverandering is welkom. Daar komt bij dat energiecoöperaties ook een bijdrage leveren aan gemeenschapszin. Ook niet onbelangrijk.

 

Stijn van Liefland

Alternatieve financiering Rural Alliances (3) / slot

In twee eerdere blogs zijn we dieper ingegaan op de publicatie ‘Alternatieve financieringssystemen voor het platteland’. Tijd om enkele afsluitende conclusies te trekken.

Vorm

Een aantrekkelijk vormgegeven publicatie die makkelijk weg leest, zaken helder uitlegt en een goed overzicht geeft van wat er (nog) mogelijk is op het platteland als traditionele subsidies wegvallen. De studie maakt gebruik van illustraties en samenvattende overzichten en tabellen. En is slim geschreven vanuit de behoeften van de doelgroep.

Inhoud

Een aantal zaken valt (mij) op:

  • Dit onderzoek onderscheidt zich door expliciet stil te staan bij de soms beperkte en beperkende rol van geld. Geld is een menselijke uitvinding en een middel tot een doel. Dat doel kun je ook op andere manieren, buiten geld om, bereiken. Zo gaat deze studie meer dan gemiddeld in op (lokale) ruilhandel, en op (lokale) alternatieve munten.
  • Dit onderzoek onderscheidt zich door minder aandacht te hebben voor de zogenaamde ‘ecosysteemdiensten’. Dat zijn manieren om het platteland op nieuwe manieren te vermarkten. Waar vaak in dit soort studies de hype is dat het platteland meer ondernemerschap nodig heeft en nog zoveel kan vermarkten, laat de auteur zich hier kritisch uit over deze richting.
  • Deze publicatie heeft een mooie overzichtstabel van alle geïnventariseerde oplossingen die worden gescoord op 5 dimensies. Als ik dus lekker lui gewoon naar de tabel kijk: wat is dan dé oplossing voor de afnemende subsidies op het platteland? Dan blijven er slechts 2 modellen over die op alle 5 de criteria positief scoren: giften en lidmaatschap. Hiermee lijkt de studie ook iets van een paradox te hebben ingebouwd. Er is een groot ‘geefsysteem’ (namelijk dat van de gratis subsidies) weggevallen en nu lijkt de beste oplossing op zoek te gaan naar andere gratis geefsystemen. Ook deze ‘nieuwe’ geefsystemen zijn vaak niet echt duurzaam omdat ze over een paar jaar net zo makkelijk weer wegvallen.
  • Door de nadruk op nieuwe geefsystemen, is het terecht dat de studie ook enkele pagina’s uitgebreider ingaat op hoe je mensen zover krijgt dat ze ook daadwerkelijk gaan geven. Precies met dit doel is ook een hoogleraar in de psychologie geïnterviewd die met meer achtergronden uit de geefwereld komt. Zo speelt status, een positief zelfbeeld, sociale druk, autoriteit, wederkerigheid en een neiging tot zelfbevestiging een rol bij het geven. Wij hebben hier op deze site daarom ook uitgebreid stil gestaan bij ‘denkfouten’. Je kunt de denkfouten dus bewust inzetten om je geefsysteem te ‘boosten’.
  • Lees in de tabel ook: makkelijke oplossingen voor de ontstane situatie bestaan er dus niet. Aan nagenoeg alle oplossingen kleven wat nadelen. Niets voor niets, geen easy way out. Waarschijnlijk is dat de reden dat deze studie zich ook onderscheidt door een meer dan normale aandacht en diepgang voor de coöperatieve vorm van samenwerken. Als we eenmaal accepteren dat de markt niet echt kan helpen, moeten we het zelf maar gaan doen en op zoek naar een ander transactiemodel. Dat grijpt dieper in en kost ook het nodige kruim. Maar als je die kosten voor lief neemt, door de zure appel heen bijt, dan is de coöperatie wel degelijk een veelbelovende en duurzame oplossing. Het lijkt alsof België meer dan Nederland dit (op zich natuurlijk al oudere) model heeft omarmd.

 

Rudy van Stratum

Alternatieve financiering Rural Alliances (2)

In een eerdere blog hebben we een start gemaakt met de bespreking van het rapport ‘Alternatieve financieringssystemen voor het platteland’. Ditmaal ga ik meer in het bijzonder in op de besproken ‘verdienmodellen’ (dat woord mag volgens sommigen niet meer gebruikt worden …) en beperk me daarbij op de zaken die opvallend of anders of nieuw zijn. Als basis (voor wat we al kennen) kun je kijken bijvoorbeeld naar dit overzicht of naar dit overzicht.

Indeling

Het rapport gaat uit van een 4-deling (alternatieve financiering gebeurt door 1) krijgen, 2) verkopen, 3) ruilen, of 4) coöperatief samen werken). Volgens deze indeling lopen we de besproken financieringssystemen dan ook na.

In totaal worden 35 systemen besproken: ongeveer de helft is ‘krijgen’, ongeveer 20% is ‘ruilen’, ongeveer 20% is ‘coöperatief samenwerken’ en ongeveer 10% is’ verkopen’. Elk van de 35 mogelijkheden wordt gescoord in een tabel die 5 dimensies heeft zoals onderstaand is te zien:

ScreenShot138Krijgen

In deze categorie treffen we 16 van de 35 mogelijkheden aan. In onze beslisboom stelden wij destijds al snel: krijgen is de makkelijkste manier om je probleem voor elkaar te krijgen. Alleen jammer dat ‘krijgen’ (lees: subsidie) vandaag de dag niet meer aan de orde is. Wij hebben er daarom op deze site nauwelijks aandacht aan gegeven. Deze publicatie kiest dus een wat andere route.

ScreenShot139De meeste oplossingen die hier worden besproken zijn eerder op deze site aan de orde gekomen. Een landschapsveiling is een vorm van sponsoring waarbij je een stuk grond kan adopteren waarbij het geld wordt gebruikt voor bijvoorbeeld het beheer van het gebied. Een beursvloer is een soort marktplaats waar je ter plekke de ene dienst kunt ruilen tegen de andere (ik zou hem dus onder ‘ruilen’ plaatsen). De venture philantropy is een Belgische constructie waarbij er geleend kan worden tegen lage rente maar in combinatie met inbreng van expertise vanuit de uitlener (geconditioneerde lening). Nieuw is verder nog de JAK bank waarbij je renteloos kunt lenen en in ruil daarvoor ook de verplichting aangaat later voor eenzelfde bedrag renteloos te sparen (ook een vorm van ruilen dus).

We kijken nog even niet naar de scores, die komen in de volgende aflevering aan de orde.

Verkopen

Zoals gezegd: veel van de bestaande overzichten met verdienmodellen besteden de meeste aandacht aan nieuwe vormen van verkoop. Hier gaat het slechts om 5 mogelijkheden (van de 35). Visitor payback is een verzamelnaam voor alle vormen waarbij groen een ecodienst biedt die apart verkocht kan worden. Dus het kan gaan om heffen van parkeer- en entree-gelden, het verkopen van een routekaart of het verkopen van streekgebonden producten. De groengarantie behelst dat de koper van onroerend goed dat van groen geniet een opslag betaalt (die dan wordt besteed aan beheer van groen). Een knooperf is een voormalig (deel van een) landschap waar nieuwe bewoners komen die bij de koop overeenstemmen tevens het gebied te onderhouden (een vorm van geconditioneerde verkoop).

Verhandelbare ontwikkelingsrechten is iets complexer. De overheid geeft aan (eigenaren van) een gebied waar beheerd moet worden zogenaamde ontwikkelingsrechten. Aan andere gebieden wordt de verplichting opgelegd dat ontwikkelingsrechten nodig zijn alvorens te mogen bouwen. De opbrengst van de verkoop van de ontwikkelingsrechten gaat zo van het ene gebied naar het andere gebied (waardoor uiteindelijk nieuwbouw op de ene plek nodig is en voor beheer op een andere plek, geen houdbare oplossing voor de langere termijn).

Ruilen/complementaire munten

ScreenShot140Onder dit kopje gaat het om alternatieve en/of complementaire munten/biljetten/rekensystemen. Bij de Brixton Pound gaat het letterlijk om het introduceren van een nieuw lokaal geldsysteem (dat bestaat naast het bestaande ponden-systeem), bij Timebanking gaat het om het ruilen van uren arbeid onderling (waar je je tegoed of tekort op allerlei manieren kan bijhouden en/of ruilen). De Biwa Kippu is een Japanse uitvinding waarbij de overheid bewoners van een gebied verplicht stelt x uur te werken aan onderhoud en beheer en daarvoor in ruil een Biwa (munt) krijgen. Die lokale Biwa kan dan onderling weer worden gebruikt om elkaar af te rekenen.

Coöperatieve samenwerking

De laatste categorie financieringssystemen gaat uitgebreid in op een specifieke vorm van samenwerken, de coöperatie of ‘coöp’. Coöperaties zijn er in alle soorten en maten. Belangrijkste kenmerk van een coöperatie is dat je samen sterk(er) staat. De coöperatie is er voor en door de aangesloten leden. Als je als lid toe wilt treden moet je soms eerst geld inleggen waardoor ook de financiering van het collectief is geregeld. Als een coöperatie uitsluitend het doel heeft de belangen van de leden te behartigen dan is sprake van ‘mutual benefit’ (wederzijds voordeel). In zo’n geval zou je kunnen zeggen dat een coöperatie een vorm van anders en efficiënt organiseren is. Samen inkopen, samen reclame maken, samen verzekeren tegen ziekte of uitval, samen beheer uitvoeren etc. Wellicht is het zelfs een variant op winstmaximalisatie, alleen is hier sprake van een collectief aan leden die de winst maximaliseert (met allerlei restricties op wat er met die winst kan en mag gebeuren). Soms gaat een coöperatie echter verder dan het belang van de leden en is er ook een ‘hoger’ of maatschappelijk doel opgenomen in de statuten.

Duidelijk is dat de coöperatie op dit moment (weer) in de belangstelling staat.

In de volgende en laatste aflevering zullen we zien wat volgens deze publicatie de meest kansrijke verdienmodellen zijn voor de groene sector aka platteland.

Rudy van Stratum

Alternatieve financiering Rural Alliances

Vorige week is tijdens een bijeenkomst van ‘Rural Alliances’ in Leuven een boekwerkje gepresenteerd over alternatieve financieringssystemen voor het platteland. De publicatie is hier te downloaden.

Deze publicatie sluit nauw aan bij de filosofie en het (oorspronkelijke) aandachtsgebied van ‘slimme financiering’. Ook heeft de studie overeenkomsten met de eerdere publicatie over nieuwe verdienmodellen van ‘Nederland onder Water’. Het idee is/was antwoord te geven op de vraag: als ik er met de bestaande financiële mogelijkheden niet meer uit kom, wat zijn dan nog de alternatieven (om te blijven doen wat ik doe)? Dus als ik minder subsidie krijg en niet meer bij de bank terecht kan: wat dan?

We gaan in enkele afleveringen nader op deze publicatie in. We beginnen met de aanpak waarvoor is gekozen (1), dat doen we in deze aflevering. Vervolgens kijken we of er nieuwe financieringsvormen boven tafel zijn gekomen (2) en tenslotte kijken we naar de algehele conclusies en aanbevelingen (3).

De aanpak

Ondanks dat de auteur Sylvie Foselle bekend is met onze aanpak (vorig jaar heeft ze ons voor haar publicatie geïnterviewd, jammer dat we nergens in de publicatie als bron worden genoemd) heeft zij voor een andere indeling gekozen. Dan is het natuurlijk leuk beide aanpakken eens naast elkaar te leggen.

Onze beslisboom heeft in sterk vereenvoudigde vorm de volgende opzet:ScreenShot112Wij kijken altijd eerst of je het zelf intern kunt oplossen. Normaal wordt dat geen financiering genoemd. Je kijkt of je efficiënter kunt werken (minder kosten maken) of dat je meer kunt verkopen (meer opbrengsten genereren). Misschien kom je er zo wel uit en heb je niet langer subsidie nodig en/of hoef je niet meer bij de bank aan te kloppen.

Pas dan, als in een tweetrapsraket, ga je naar buiten kijken. In onze beslisboom zijn er dan 4 mogelijkheden van externe financiering. Ofwel krijg je geld, dat is bijvoorbeeld subsidie of een gift. Ofwel ga je geld lenen, dat is bijvoorbeeld een lening bij een bank. Ofwel sta je je eigendom af, dat is bijvoorbeeld huren of leasen. Ofwel doe je tenslotte ‘financiering van onderaf’. Dat laatste is een grote verzamelpot van vormen van financiering die we op een andere manier niet kwijt konden, en dat is wat wij ‘alternatieve financiering’ noemen. Dat kan gaan om ruilen van goederen (of tijd, of arbeid) of bijvoorbeeld om het introduceren van een alternatieve eigen munt.

Rural alliances

De aanpak die Sylvie kiest komt in mijn versimpelde notatie op het volgende neer:

ScreenShot113Om te beginnen wordt alles ‘alternatieve financiering’ genoemd. Daar is wat voor te zeggen: alles wat je maar anders kunt doen als je geen/minder subsidie krijgt en niet meer bij de bank terecht kan.

Er zijn hier vier mogelijkheden: krijgen, verkopen, ruilen of (het oprichten van) een coöperatie.

Krijgen

Als je geld krijgt is dat een oplossing. Met name als je het niet hoeft terug te betalen. Als je het wel terug moet betalen dan spreekt men in het algemeen van een lening. Een lening krijg je dus niet zomaar, er zal eerst gekeken worden door de geldverstrekker of je überhaupt in staat zult zijn ooit de hoofdsom terug te betalen (vandaar onze eerdere stap: heeft deze operatie voldoende intrinsiek rendement). Maar met name de mogelijkheid van ‘zachte leningen’ is hier wel een vorm van alternatieve financiering. Bij een zachte lening zou je kunnen stellen dat je de normale rente krijgt kwijt gescholden, een vorm van krijgen dus.

Als je niet terug hoeft te betalen dan is echt sprake van krijgen. Soms is er helemaal geen sprake van een tegenprestatie, bijvoorbeeld bij een donatie of een subsidie. Soms is er wel sprake van een tegenprestatie. De laatste wordt in mijn beleving al verwarrend. Je zou kunnen zeggen dat een lidmaatschap (leden die betalen voor hun lidmaatschap) een vorm van geven/krijgen is maar met een tegenprestatie. Immers, je moet de leden wel wat bieden (een reisje, een nieuwsbrief etc). En crowdfunding valt in deze indeling soms ook onder ‘krijgen + tegenprestatie’. Bij crowdfunding krijg je bijvoorbeeld korting op de cd van de artiest die je sponsort.

Verkopen

Om je problemen op te lossen kun je ook creatief nagaan wat je nog allemaal (extra) kunt verkopen. Syvlie noemt hier als voorbeelden het verkopen van streekproducten of het heffen van entree-gelden (voor toerisme en recreatie). Strikt genomen zou ik dat geen alternatieve financiering noemen, dat is gewoon een kwestie van het eigen huis op orde brengen. De meeste publicaties over ‘nieuwe verdienmodellen’ besteden overigens hier de meeste aandacht aan.

Ruilen

Dan hebben we als derde mogelijkheid ‘ruilen’. Dat kun je rechtstreeks doen dus het ruilen van het ene goed tegen het andere goed (.. dienst). Op kleine schaal gebeurt dat wel: als jij hier het gras maait, dan krijg je melk of kaas van mij. Maar je kunt dat lokaal ruilen ook wat handiger opzetten door te werken met een eigen lokale munt. De munt is dan als het ware de ‘boekhouding’ die onderling uitspreekt wie waar recht op heeft. De publicatie gaat op deze thematiek (het opzetten van een eigen lokale munt) uitgebreid in. Dat is onderscheidend voor deze publicatie, het opzetten van een eigen lokale munt is niet zo voor de hand liggend.

Coöperatie

Tenslotte kun je je problemen ook oplossen door anders te organiseren, door meer en beter samen te werken. Dat kan natuurlijk op allerlei manieren, maar hier is gekozen voor het verder uitdiepen van de coöperatieve organisatievorm. In onze beslisboom zouden we dat misschien een vorm van efficiëntie noemen: samen inkopen, samen aan marketing doen. Maar er is veel voor te zeggen de coöperatie een vorm van alternatieve financiering te noemen.

Soms heeft de coöperatie als doel elkaar te helpen (de win-win op te zoeken). Dan is sprake van mutual benefit. Soms ook gaat de coöperatie bewust verder en wil het ook nog een positief effect op de omgeving bewerkstelligen (waardoor de coöperatie verder gaat dan de aangesloten leden, een social impact heeft).

Verschillen en overeenkomsten

Uiteindelijk komt deze publicatie tot ruim 30 verdienmogelijkheden.De mogelijkheden worden netjes in een tabel samengevat en beoordeeld op 5 dimensies: schaal (klein/groot), rol overheid (wel/niet), sociale impact (wel/niet), opstartkosten (laag/hoog) en complexiteit (laag/hoog). Zo ontstaat een mooi overzicht van wat beschikbaar is en wat wel of niet in een specifieke situatie kan helpen.

We gaan in de volgende aflevering kijken welke verdienmogelijkheden dat zijn. De indeling van de mogelijkheden is wat anders dan zoals wij die hanteren. Maar dat is natuurlijk ook een kwestie van smaak.

De indeling van deze publicatie oogt wel wat vriendelijker en intuïtiever. Misschien is die van ons te gezocht of te stijf. Wij kunnen nog eens nagaan of we naast onze bestaande beslisboom een meer intuïtieve versie kunnen maken. Ook de scoringstabel is iets waar wij nog van kunnen leren, prima werk.

Maar er zijn ook wat fundamentelere verschillen:

  • De basisvraag of je überhaupt met een ‘goede business-case’ van doen hebt, wordt hier niet gesteld. Soms is het beter te stoppen of iets anders te gaan doen. De vraag of wat je doet bijdraagt aan het bereiken van je doelen (en wat die doelen dan zijn) is voor ons belangrijk en gaat vooraf aan het zoeken naar nieuwe verdienmogelijkheden.
  • De vraag of je wat je doet slimmer/beter/handiger/sneller kunt doen is in deze publicatie wat onderbelicht. De vraag naar een hogere efficiency als ‘alternatief financieringsmodel’ komt nauwelijks aan de orde. In de praktijk is in onze ervaring juist hier het meest te halen. Je zou overigens kunnen stellen dat de uitgebreide aandacht voor de coöperatieve samenwerkingsvorm een voorbeeld van hogere efficiency is.
  • De coöperatieve gedachte krijgt ruim aandacht in deze publicatie. Het gaat hier om een vorm van ‘anders organiseren’.
  • De lokale munten krijgen ruim aandacht in deze publicatie. Ook dat zou je kunnen zien als een andere vorm van organisatie en dus ook van efficiëntie.
  • Ook sterk aan deze publicatie is dat ruim wordt ingezet op de relatieve betekenis van geld. Geld is slechts een middel om een doel te bereiken. Uiteindelijk ligt er ‘achter geld’ altijd iets harders zoals tijd, arbeid, spullen. Financiering gaat dus niet over geld maar over het (hoe dan ook) mogelijk maken van zaken die belangrijk zijn.

 

Ik heb me natuurlijk afgevraagd waarom er wat minder aandacht is voor het verhogen van efficiency (kostenreductie) en het verhogen van de opbrengsten. En omgekeerd juist meer aandacht voor de zaken die anders wat onderbelicht blijven: het opzetten van een coöperatie en het introduceren van lokaal geld. Mijn vermoeden is dat de auteur hier heel goed heeft aangevoeld wat de doelgroep wil horen en wat vooral niet.

Rudy van Stratum

 

 

Circulaire economie, tegendenken proces

Mijn idee is dat het niet gaat lukken met het ontwikkelen van een circulaire economie. Heel toepasselijk pas ik daarvoor zelf een cirkelredenering toe. De principes van de circulaire economie zijn niet nieuw, die gebruiken we steeds weer opnieuw. We geven ze steeds weer een nieuwe naam omdat het onder de oude naam blijkbaar niet werkte. Conclusie, het is nog steeds niet geland en dat gaat ook niet gebeuren. (meer over circulaire economie aflevering 1, aflevering 2)

Om het gedachtegoed te laten landen bij ondernemers worden twee strategieën gehanteerd.

Steeds een nieuwe naam
Elke paar jaar geef je dit een andere naam en hang je er nog wat extra toeters en bellen aan. De ladder van Lansink werd in 1979 als beleidslijn voor afval door de tweede kamer vastgesteld. Deze ladder geeft een voorkeursvolgorde aan over hoe om te gaan met afval:

  • preventie
  • hergebruik
  • sorteren en recyclen
  • verbranden
  • storten

 

Preventie, het voorkomen van afval staat bovenaan, daarna volgen vier manieren om met afval om te gaan die tot een steeds laagwaardiger gebruik leiden. In het gedachtengoed van de circulaire economie wordt dit verder uitgewerkt, maar de basis is hetzelfde. 10 jaar na de ladder van Lansink werd het eerste Nationaal MilieubeleidsPlan (NMP) vastgesteld. Onderwerpen waren onder andere het sluiten van kringlopen en kwaliteitsbevordering bij productieprocessen en producten. Hoe circulair wil je het hebben? Het tweede nationaalbeleidsplan (1994) gaat hier verder mee, aan de orde kom onder andere product-dienstcombinaties. Steeds een nieuwe naam werkt uiteindelijk contraproductief, juist daardoor krijgen mensen de indruk dat het iets tijdelijks is dat wel weer overwaait. Het lijkt een beetje op de reclame voor wasmiddelen, die zijn ook elke keer “nu nog beter”.

Bang maken
Je maakt mensen bang. Ik zie hier een patroon, niet alleen bij de circulaire economie, maar ook bij andere ontwikkelingen. Als eerste maak je mensen bang door te verkondigen dat, plat gezegd, het einde van de wereld nadert als we zo doorgaan. Dan verkondig je een oplossing. In dit geval, als we overstappen op ons idee van de circulaire economie komt het helemaal goed. De oplossing wordt gepresenteerd als positief, niet reguleren, niet vertellen wat je niet moet doen, nee, deze oplossing biedt juist kansen en is leuk en vlot, helemaal van deze tijd. Wanneer iedereen dan opgelucht ademhaalt kom je met een tweede dreigement, ditmaal gericht aan ondernemers. Als je niet meedoet met onze oplossing dan is er in de toekomst geen plek meer voor jouw bedrijf. Alleen bedrijven die onderdeel zijn van de circulaire economie zullen overleven. Ik overdrijf natuurlijk, maar kijk toch even naar dit citaat en het onderstaande plaatje uit één van de publicaties over circulaire economie. “Wie te ver achterloopt op nieuwkomers en op bedrijven die de sprong wel wagen, neemt risico’s.”

verliezersce(Bron: Ondernemen in de circulaire economie, OPAi)

Waarom werkt het niet?
Mijn conclusie, dit werkt dus niet. Op de een of andere manier landt het gedachtegoed niet bij de doelgroep. Zonder met een volledige verklaring te komen waarom de strategie niet werkt kan ik wel een aantal factoren benoemen:

  • Als eerste belangen van allerlei partijen. Er is een hele ‘circulaire industrie’ ontstaan van ambtenaren, adviseurs, schrijvers etc. Die hebben er natuurlijk alle belang bij om het concept circulaire economie te verkopen en hier werk uit te halen. Het rare is, cradle to cradle is (of was?) in mijn ogen ongeveer hetzelfde. Ik vermoed dat een aantal adviseurs deze boot had gemist en weer met wat nieuws is gekomen. Het wachten is nu dus op adviseurs die niet alleen C2C hebben gemist maar ook de circulaire economie (ik ben er daar één van, enige jaloezie is mij niet vreemd) en over zo’n twee tot drie jaar weer met wat nieuws komen. Ik denk aan de economie van het geluk. In de economie van het geluk draait het niet om producten of diensten maar om wat die producten / diensten voor jou betekenen, hoe gelukkig je daar van wordt. Omdat mensen ongelukkig worden van allerlei externe effecten worden deze in de economie van het geluk automatisch meegenomen en voorkomen. Mensen zullen inzien dat het in het leven uiteindelijk om zachtere waarden als geluk draait en dat al het anderen daaraan ondergeschikt is. Ondernemers die dit niet inzien zullen op termijn geen markt meer hebben. De principes van de economie van het geluk zijn gebaseerd op … (Hier zoek ik nog een aanvulling om te zorgen dat het verhaal ook intuïtief goed aanvoelt. Een specifiek ecosysteem lijkt mij mooi, maar we kunnen natuurlijk ook een samenleving op een of ander exotisch eiland kiezen, er is altijd wel een draai aan te geven dat het precies past bij de economie van het geluk.)
  • Ten tweede we voelen ons beter of anders. Toen ik het plaatje hierboven voor het eerst zag dacht ik meteen, zou een ondernemer zich hier in herkennen? Zou die hier bang van worden? Ik denk het niet en kan me daarbij vier gedachten voorstellen.
  1. Ik ben anders, deze grafiek heeft geen betrekking op mijn onderneming, wat ik doe of maak past daar niet in. Anders zijn kan ook betekenen dat je denkt dat het beter doet dan de rest, ik doe dit al.
  2. Dat gaat nog wel even duren. Er worden al jaren dit soort dingen geroepen, mijn ervaring, eerst maar eens afwachten, er is nog tijd genoeg om hier op in te spelen, als het al zover komt. Bovendien hebben wij de afgelopen jaren bewezen dat we in kunnen spelen op veranderende markten.
  3. Jongens, ik ben een jaar of 50, als mijn bedrijf het nog een paar jaar volhoudt dan vind ik het mooi geweest. Ik ga daar nu echt geen werk van maken.
  4. Grondstoffen op, fossiele brandstoffen op? Dat zeiden ze 50 jaar geleden ook al, ik merk er nog steeds niets van. Dat zal dus allemaal wel meevallen. Lees: ik weet het beter.

Het zou kunnen dat er een ondernemer die het volgende denkt. “Woh, ze hebben gelijk, ik moet nu iets doen. Hoe heb ik dat eerder niet kunnen zien, er liggen enorme kansen voor mijn bedrijf, wat dom van mij. Ik ga meteen alles lezen over de circulaire economie en adviseurs inhuren.” Als iemand zo reageert zou ik meteen wantrouwend worden.

  • Ten derde hebben we allemaal twee petten op. Natuurlijk vinden we grondstoffen, milieu, schone lucht, eerlijke verdeling van welvaart belangrijk. Als je gevraagd wordt wat te schrijven voor een blad of een bijdrage te leveren aan een symposium dan zal je uit volle mond verkondigen hoe belangrijk dit is. Komt er een enquête langs dan is het al helemaal makkelijk. Maar dat is iets anders dan het echt doen in je eigen leven of binnen je eigen werk. We hebben allemaal twee petten op, die van de burger en die van de consument, schreef Rudy eerder (maak van consument gerust ondernemer). We willen het wel, maar niet vandaag, ook niet morgen maar misschien dat het volgende week wel goed uitkomt. Uiteindelijk zetten we liever de pet van consument (of producent) op dan die van burger.

 

Wat werkt dan wel?
NMP2Kijk op de afbeelding hiernaast voor een scan van de samenvatting van het nationaal milieubeleidsplan uit 1994, precies 20 jaar geleden. In hoofdstuk 4, duurzame consumptiepatronen en productieprocessen, pagina 13 worden drie punten genoemd:

  • Koop diensten in plaats van goederen
  • Circuleer goederen,
  • Grotere efficiency in de verbanden tussen mensen, goederen en diensten.

 

Niets mis mee. In plaats van 20 jaar lang deze eenvoudige boodschap te verkondigen en te verankeren in regelgeving hebben we steeds weer nieuwe concepten bedacht met elke keer moeilijkere woorden. Laten we die fout de komende 20 jaar niet nog een keer maken.

En ja, natuurlijk is er in die twintig jaar flink aan het concept geschaafd, is het verbeterd en zijn we tot nieuwe inzichten gekomen. En dat moeten we de komende 20 jaar ook zeker blijven doen. Maar in de kern is het nog steeds hetzelfde. Het concept van een circulaire economie of cradle te cradle (of heel ouderwets duurzame consumptiepatronen en productieprocessen) is veel te mooi en belangrijk om te verkwanselen door er elke paar jaar weer een nieuwe naam aan te geven.

Stijn van Liefland